Archive for augustus, 2015

Pas op bij oplopende schuldvorderingen binnen een maatschap

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Pas op bij oplopende schuldvorderingen binnen een maatschap
Een maatschap kan een schuldvordering hebben op één of meer van zijn medeparticipanten. Deze schuldvordering wordt opgenomen op de kapitaalrekening van de maat. Soms loopt een vordering zo hoog op dat deze niet kan worden terugbetaald. Kan dit verlies worden afgetrokken van de fiscale winst?
Uit een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat een zakelijke vordering gedeeltelijk het karakter van een onzakelijke vordering kan krijgen. Dit betekent dat bij een kwijtschelding en afwaardering van de vordering op de maat het onzakelijk deel niet (meer) kan worden afgetrokken van de fiscale winst.
Casus
Een aantal personen oefende een maatschap uit. Eén van deze maten (de zoon) nam jaarlijks geld op om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De opgenomen bedragen waren hoger dan zijn winstaandeel in de maatschap. Daarmee kreeg de maatschap een (steeds oplopende) vordering. In 2007 hebben de ouders een groot bedrag kwijtgescholden en de resterende vordering tot de helft kwijtgescholden. De kwijtgescholden en afgewaardeerde bedragen werden in aftrek gebracht van de winst. De inspecteur was het hiermee niet eens.
Het hof oordeelde dat de lening in het begin wel zakelijk was, maar dat met het oplopen van de schuld een debiteurenrisico werd aanvaard dat onzakelijk was. Boven het bedrag van € 100.000 werd vanwege de persoonlijke verhouding tot de zoon een risico aanvaard, dat een zakelijk handelende derde niet zou hebben genomen.
Dit betekende dat de maatschap de onzakelijke vordering boven de € 100.000 niet kon aftrekken van de winst.
(Bron: ABAB)

Een wachtdienst is een bepaalde periode waarin een medewerker oproepbaar is. De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat de kilometers tijdens een wachtdienst geheel zakelijk zijn. Voor deze goedkeuring gelden wel een aantal voorwaarden.

 

Voor de auto van de zaak, waarmee aantoonbaar niet meer dan 500 privékilometers per jaar wordt gereden, geldt geen bijtelling. Een medewerker die geen bijtelling wenst, heeft er dus belang bij dat de gereden kilometers tijdens een wachtdienst als zakelijk worden aangemerkt.

 

Heeft een medewerker tijdens een wachtdienst de auto van de zaak gebruikt voor bijvoorbeeld een familiebezoek, dan betreft dit in principe privékilometers. Wordt die medewerker tijdens het familiebezoek echter opgeroepen door zijn werkgever, dan zijn vanaf dat moment de gereden kilometers zakelijk. Deze interpretatie van wat privé en wat zakelijk is, is voer voor discussies met de Belastingdienst. Daarom heeft de staatssecretaris een praktische regeling getroffen voor wachtdiensten.

 

Wachtdienstregeling

Gebruikt een medewerker voor een wachtdienst een auto van de zaak, dan worden alle  gereden kilometers tijdens deze wachtdienst als zakelijk aangemerkt.

 

Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • de medewerker heeft geen invloed op de keuze van de aangeschafte auto;
  • de medewerker beschikt in privé over een auto die voor privégebruik evenzeer of zelfs meer geschikt is dan de auto van de zaak;
  • de medewerker is verplicht tijdens de wachtdienst binnen een redelijke afstand van zijn woonplaats te blijven;
  • het aantal kilometers dat tijdens de wachtdienst wordt gereden, het aantal oproepen en de plaats van de werkzaamheden waarvoor de medewerker is opgeroepen worden bijgehouden.

(Bron: ABAB)

Het is u vast niet ontgaan: vanaf 1 juli 2015 vervangt de transitievergoeding de huidige ontslagvergoeding. Op die datum treedt het nieuwe ontslagrecht uit de Wet werk en zekerheid in werking. Bent u een kleine werkgever, is uw financiële situatie niet rooskleurig en moet u daarom
noodgedwongen uw werknemer ontslaan, dan bent u mogelijk een lagere en wellicht zelfs geen transitievergoeding verschuldigd. U moet dan welaan een aantal voorwaarden voldoen.
Dankzij een overgangsregeling die geldt tot 1 januari 2020 is het mogelijk dat u als kleine werkgever (minder dan 25 werknemers) niet de geheletransitievergoeding verschuldigd bent aan uw werknemer. Onder voorwaarden telt namelijk de arbeidsperiode van uw werknemer vóór 1 mei2013 niet mee voor de hoogte van de transitievergoeding. Uw slechte financiële situatie moet dan wel de bedrijfseconomische reden zijn om uwwerknemer te ontslaan.
Toetsingscriteria
Voor deze overgangsregeling gelden drie zware toetsingscriteria:
1. het nettoresultaat van uw onderneming is in de drie boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of door u nietwordt voortgezet, negatief geweest;
2. er is sprake van een negatief eigen vermogen;
3. de waarde van de vlottende activa is aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het jaar van beëindiging of niet voortzetting van dearbeidsovereenkomst, kleiner dan de kortlopende schulden. Dit zijn schulden met een resterende looptijd van maximaal één jaar.
Let op!
Wilt u gebruikmaken van de mogelijkheid om een lagere transitievergoeding te betalen, dan moet u aantonen dat u aan bovenstaande drietoetsingscriteria voldoet. Zowel u als uw werknemer kunnen het UWV vragen te beoordelen of hieraan is voldaan.
(Bron: RSM)

Bij de aanslagregeling IB 2011 liet de inspecteur aan X weten dat hij zou afwijken van de aangifte omdat X geen recht had op de gecombineerde heffingskorting van € 3.484. X maakte vervolgens bezwaar, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. X ging in beroep en stelde dat hij in het kader van het bezwaar op 31 oktober 2014 was gehoord en dat de inspecteur hem toen had toegezegd dat hij recht had op een gecombineerde heffingskorting van € 3.484. Rechtbank Den Haag was het met X eens dat uit het verslag van de hoorzitting bleek dat de inspecteur ondubbelzinnig had verklaard dat het bezwaar zou worden toegewezen. Uit de uitlating van de inspecteur in dat verslag bleek volgens de Rechtbank dat sprake was van een toezegging. Aan die toezegging mocht X het vertrouwen ontlenen dat de inspecteur zich daaraan zou houden. De inspecteur kon ook niet meer daarop terugkomen, omdat hij de toezegging, die kennelijk op een vergissing berustte, niet onmiddellijk had herroepen. De toezegging was gedaan op 31 oktober 2014 en bij brief van 10 november 2014 herroepen. Gelet op dit tijdsverloop en de stelligheid waarmee de toezegging was gedaan, was volgens de Rechtbank geen sprake van een “onverwijlde” herroeping. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)OK

Als u goederen levert aan uw klanten, bent u dan btw verschuldigd over uw verzendkosten? Moet u over de reiskosten die u aan uw klanten factureert ook btw berekenen? Mag u dan het lage btw-tarief (6%) of hoge btw-tarief (21%) toepassen? U als ondernemer kunt in de praktijk te maken krijgen met de zogenoemde ‘bijkomende kosten’.

 

Btw over de in rekening gebrachte vergoeding

Indien u als ondernemer goederen levert of een dienst verricht, bent u meestal degene die btw verschuldigd is. Over welk bedrag moet u btw berekenen? U berekent het btw-bedrag over de totale vergoeding die u aan uw afnemers voor uw goederen of dienst in rekening brengt. U mag tot op zekere hoogte zelf bepalen hoe hoog deze vergoeding is, mits het bedrag dat u in rekening brengt op zakelijke gronden is vastgesteld. Het is ook mogelijk dat de tegenprestatie niet uit geld bestaat, maar uit natura (goederen of diensten). Beide vormen worden in de wet als ‘vergoeding’ aangeduid.

 

Bijkomende kosten

Wat hoort nog meer tot de vergoeding? De vergoeding is het totale bedrag dat u aan uw afnemers in rekening brengt. Dit houdt in dat ook ‘bijkomende’ kosten tot die vergoeding behoren. De btw-wetgeving is complex en kent vele zonder uitzonderingen.

 

Wij noemen enkele voorbeelden van bijkomende kosten waarover u wél btw moet berekenen:

  • portokosten;
  • telefoonkosten;
  • kopieerkosten;
  • verzendkosten;
  • verpakkingskosten;
  • vervoerskosten (bijvoorbeeld reiskosten, koerierskosten).

 

Verleent u een korting op uw prijs? Dan komt dit in mindering op de vergoeding.

 

Welk tarief over uw bijkomende kosten?

Verkoopt u een wasmachine (21%) dan zijn de bezorgkosten ook met 21% btw belast. Heeft u een eigen kapsalon en verricht u een kappersdienst (6%) bij uw klanten aan huis? Dan brengt u ook 6% btw in rekening over uw reiskosten. Niet alle goederen of diensten worden overigens met btw belast. Verricht u een zogenoemde vrijgestelde dienst, bijvoorbeeld bepaalde diensten in de medische sector, onderwijs, schrijvers? Dan brengt u geen btw over aanvullende kosten in rekening.

 

De btw die u al dan niet in rekening brengt over uw bijkomende kosten is dus afhankelijk van het tarief dat u over de verrichte dienst of geleverde goederen in rekening moet brengen.

(Bron: ABAB)

Recente rechtspraak biedt kansen om btw-voordeel te behalen en overdrachtsbelasting te besparen. Overweegt u investeringen in onroerende zaken? Wij raden u aan om tijdig met uw belasting- adviseur te schakelen. In dit artikel stippen wij een aantal onderwerpen aan.

 

Een nieuw pand bouwen: aankoop bouwlocatie

Koopt u een perceel aan voor de bouw van een nieuwe onroerende zaak? En gaat u btw-belaste prestaties verrichten vanuit de onroerende zaak? Dan is het voordelig(er) om het perceel in de btw aan te kopen als bouwterrein en gebruik te maken van de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Immers, de btw krijgt u weer terug van de Belastingdienst, als u btw-belaste prestaties verricht.

 

Kortom, voordelen zijn te behalen als de bouwlocatie kwalificeert als bouwterrein. De definitie van het begrip bouwterrein is in de Europese btw-richtlijn ruimer dan op grond van de Nederlandse wetgeving. Met een beroep op de Europese btw-richtlijn is dus sneller sprake van een bouwterrein. Is onbebouwde grond bestemd voor bebouwing, dan is sprake van een bouwterrein. Zelfs als er nog bebouwing op de grond is, kan sprake zijn van een bouwterrein. Vereist is dan wel dat de bebouwing gesloopt zal worden. Heeft u recht op aftrek van btw, maak dan gebruik van de mogelijkheden. Zo bespaart u de heffing van overdrachtsbelasting.

 

Btw: verhuur onroerende zaak en werkkamer woning

De verhuur van (een gedeelte van) een gebouw is van rechtswege vrijgesteld van btw. De verhuurder heeft dan geen recht op aftrek van btw. Verricht de huurder voor meer dan 90% btw-belaste prestaties? Dan kunnen huurder en verhuurder kiezen voor btw-heffing. Zo krijgt de verhuurder ook recht op aftrek en vormt de btw geen kostenpost.

 

Is btw-belaste verhuur niet mogelijk? Het verrichten van aanvullende diensten kan ertoe leiden dat de (vrijgestelde) verhuur van de onroerende zaak verandert in een btw-belaste dienst. We noemen dit ‘verhuur plus’.

 

Bent u directeur van uw eigen besloten vennootschap (bv) en bouwt of koopt u een woning? Dan kunt u overwegen om uw werkkamer – via een samenwerkingsverband met uw partner – te verhuren aan uw bv. Ontvangt uw bv voldoende aftrekrecht, dan kan de verhuur btw-belast plaatsvinden. Dit geeft u deels recht op aftrek van btw op de bouw- en/of aankoopkosten.

 

Btw: verkoop of koop onroerend goed

De verkoop van (een gedeelte van) een gebouw is in principe van btw vrijgesteld. Is de onroerende zaak nog niet tien jaar in gebruik en heeft de verkoper btw teruggevraagd op de bouw? Dan moet hij btw terugbetalen. Echter, vergelijkbaar met btw-belaste verhuur, kunnen de verkoper en koper kiezen voor een btw-belaste levering.

 

Let op!

De levering is alsnog vrijgesteld van btw, als de koper de onroerende zaak niet binnen twee jaar gebruikt voor btw-belaste prestaties. De verkoper moet dan alsnog btw terugbetalen. Dek het risico van deze btw-schade vooraf dus goed af.

 

Kortom, maak gebruik van de mogelijkheden op het gebied van de btw en overdrachtsbelasting.
(Bron: ABAB)

Per 1 juli 2015 is in de Wet werk en zekerheid (Wwz) bepaald, dat de ketenbepaling is verkort. Een medewerker heeft nu al na twee jaar (of na drie tijdelijke contracten) recht op een vast dienstverband. Deze ketenbepaling geldt echter niet voor medewerkers die jonger zijn dan 18 jaar en gemiddeld maximaal 12 uur per week voor een organisatie werken. Het gaat dan om een gemiddelde over de looptijd van het dienstverband. Heeft u binnen uw organisatie jongeren in dienst die u ondersteunen in weekenden en vakantieperiodes, dan geldt de ketenbepaling onder de voorwaarden niet voor hen. De ketenbepaling Wwz start voor deze medewerkers op de dag, dat ze 18 jaar worden.

 

Geldt de ketenbepaling ook voor bbl-leerlingen?

De ketenbepaling is niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten, die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Als er na 1 juli 2015 een vierde bbl-contract wordt aangegaan, dan geldt dit contract niet direct als vast dienstverband. Is de bbl-leerling afgestudeerd en wilt u hem na 1 juli 2015 een arbeidsovereenkomst als reguliere medewerker aanbieden? Houd er dan rekening mee dat de bbl-arbeidsovereenkomsten van vóór 1 juli 2015 wel meetellen in de ketenbepaling.

 

Transitievergoeding

In de Wwz is er geen uitzondering gemaakt voor de transitievergoeding voor bbl-leerlingen. Als u dus een bbl-leerling ontslaat die minimaal twee jaar in dienst is, of waarvan het contract na twee jaar afloopt en dat niet wordt voortgezet, moet u een transitievergoeding betalen.

(Bron: ABAB)

De minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de fiscale aspecten van rentemiddeling voor hypotheekbezitters. Dit als reactie op de recente oproep van de Vereniging Eigen Huis aan geldverstrekkers om rentemiddeling aan te bieden aan alle hypotheekklanten met een lopend rentecontract.

Bij rentemiddeling wordt de lopende rentevastperiode afgebroken en gaat een nieuwe rentevastperiode gelden. De verschuldigde boeterente wordt in feite over de nieuwe rentevastperiode verdeeld en in termijnen betaald. Doorgaans wordt op het actuele marktconforme rentepercentage een opslag bepaald, die de banken op verschillende manieren berekenen. Deze opslag bestaat uit twee elementen:

1. Het ‘uitsmeren’ van de boeterente over de nieuwe rentevaste periode.
2. Andere opslagen, zoals een vergoeding voor het risico van vroegtijdig volledig aflossen bij verkoop.

Dergelijke opslagen leiden niet tot splitsing van het rentepercentage wanneer de opslagen verwaarloosbaar zijn. Hiervan is sprake wanneer het totaal van alle opslagen een maximum van 0,2 procentpunt niet overschrijdt. Het percentage zal volgens de minister echter veelal boven dit maximum uitkomen. De opslagen dienen daarom gesplitst te worden van de eigenlijke rentevergoeding. Reële boeterente is aftrekbaar als kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. Het uitsmeren van deze reële boeterente over een nieuwe rentevaste periode via een opslag maakt dit niet anders. De opslag onder (1) is dan ook aftrekbaar als kosten van geldleningen. De opslag onder (2) betreft als het ware een vergoeding voor het risico van vroegtijdig volledig aflossen bij verkoop. Een dergelijke opslag is niet te kwalificeren als rente of kosten van geldleningen en is dus niet aftrekbaar.

(Bron: Taxence)

Rechters zijn het (vooralsnog) niet eens of de verdeling van pensioenrechten wel of niet aan verjaring onderhevig zijn. De ene rechtbank zegt van wel, de andere van niet. De rechtbank in Middelburg vindt dat na 20 jaar nog steeds verdeling van pensioenrechten mogelijk is door de ex-echtgenote. De rechtbank in Leeuwarden vindt in een soorgelijke situatie dat de vordering op de verdeling verjaard is. Rechtbank Middelburg, 28 maart 2012, nr. 80131/ HA ZA 2011-364 X en Y zijn in 1965 in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1990 scheiden ze en wordt de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. X heeft gedurende het huwelijk pensioen opgebouwd. In 2008 bereikt X de pensioengerechtigde leeftijd. Y vordert op dat moment de verdeling van het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen van X. Gezien het jaar van echtscheiding valt de verdeling van pensioenrechten onder de regels van het Boon/Van Loon-arrest. Het voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen valt in de huwelijksgemeenschap en moet bij echtscheiding verdeeld worden. X kan niet bewijzen dat het pensioen al verdeeld is. Het pensioen wordt daarom als ‘overgeslagen goed’ aangemerkt en dient verdeeld te worden. Het beroep van X op verjaring wordt door de rechter verworpen, omdat de vordering van Y te kwalificeren is als een vordering tot verdeling van een gemeenschapsgoed. Deze vordering kan niet verjaren. De rechter veroordeelt X tot betaling van de helft van het bedrag van de contante waarde van het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Daarnaast zal X de ontstane achterstand (vanaf pensioengerechtigde leeftijd) aan Y moeten vergoeden. Rechtbank Leeuwarden, 24 oktober 2012, nr. 118087 / HA ZA 12-51 X en Y zijn in 1964 in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1984 wordt het huwelijk ontbonden. Bij de ontbinding is afgesproken om de pensioenaanspraken van X onverdeeld te laten. Vanaf 2006 geniet X een pensioenuitkering. In 2011 vordert Y de helft van de tot aan de echtscheiding opgebouwde pensioenrechten van X. Hierop geeft X aan dat de vordering tot verdeling van de pensioenrechten is verjaard. Y is het hier niet mee eens, omdat de pensioenrechten onverdeeld zijn gebleven en zij te allen tijde vrij is om verdeling te vorderen. De rechter oordeelt dat een vordering om het onverdeelde goed alsnog te verdelen mogelijk is, maar dat een dergelijk recht aan verjaring onderhevig is. De vordering van Y wordt wegens verjaring afgewezen. Belang voor de praktijk Het is opmerkelijk te noemen dat in twee soortgelijke uitspraken de rechters toch tot een andere uitspraak komen. In beide situaties is het Boon/Van Loon-arrest van toepassing. De echtgenoten waren in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in beide gevallen nagelaten om de pensioenrechten te verdelen bij echtscheiding. Beide ex-echtgenoten vorderen op een later tijdstip de helft van de door de echtgenoot opgebouwde pensioenrechten. In beginsel kan verdeling van een ‘overgeslagen goed’ op elk moment worden gevorderd. De vraag is of een dergelijke vordering onderhevig is aan verjaring. De algemene verjaringstermijn is 20 jaar. In de uitspraak van Rechtbank Leeuwarden wordt voorbijgegaan aan het feit dat een ‘overgeslagen goed’ niet aan verjaring onderhevig is. De uitspraak van Rechtbank Middelburg is gebaseerd op het feit dat verdeling van een ‘overgeslagen goed’ te allen tijde gevorderd kan worden. Hieruit kan worden opgemaakt dat je niet aan verjaring toekomt. Voor echtscheidingssituaties die onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vallen (Wet VPS, geldig vanaf 1 mei 1995), is verjaring niet aan de orde. In die gevallen heeft de ex-partner altijd een vereveningsaanspraak jegens de andere partner. [Bron: Fiscaal-Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden]

Werknemers met een auto van de zaak kunnen proberen om uit te komen onder de dure bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde auto. Het is echter wel oppassen geblazen want soms is er geen ontkomen aan.

Wie geen bijtelling voor zijn auto van de zaak wil, moet de fiscus een sluitende km-administratie kunnen geven waaruit blijkt dat hij met de auto van de baas niet meer dan 500 km per jaar aan privéritten heeft gemaakt. Over de vraag of de rittenregistratie sluitend is, wordt aan de lopende band geprocedeerd. Daarbij gaat het vooral om ritten die als zakelijke ritten zijn gepresenteerd maar volgens de Belastingdienst privéritten zijn. Dat is wel duidelijk voor een rit naar de tandarts of naar een popconcert, maar de kwalificatie kan lastig zijn bij ritten met een gemengd karakter, zoals een bezoek aan een klant met tussendoor een rit naar een kennis of een uitstapje naar een pretpark met een bezoek aan een leverancier. Voor deze gemengde ritten geldt nog steeds de oude Mandarijnformule van de Hoge Raad. Als een rit zowel een zakelijk als een privédoel heeft en niet kan worden gezegd dat een van beide het hoofddoel is, is de rit alleen zakelijk, als hij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de belastingplichtige vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet – althans niet in dezelfde omvang – zou zijn gemaakt. Nou is dat niet alleen een mond vol, maar het is ook een lastig criterium voor de leaseautorijder zelf, voor de ambtenaren die de rittenstaten moeten controleren en voor de rechters die er uiteindelijk over moeten oordelen. Een directeur-grootaandeelhouder die met de auto van zijn BV zijn golfvaardigheidsbewijs had gehaald, lukte het om de belastingrechter ervan te overtuigen dat hij alleen uit zakelijke overwegingen had deelgenomen aan de cursus die door de brancheorganisatie van zijn bedrijf was georganiseerd. Maar een andere directeur die met zijn Porsche rijvaardigheidstrainingen in Finland en Duitsland had gevolgd, kreeg het lid op de neus. Die trainingen dienden volgens de Hoge Raad niet voor een behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking omdat geen bijzonder hoge eisen werden gesteld aan de rijvaardigheid als werknemer. De daaraan bestede kilometers waren dus privékilometers. De directeur kon 25% over de cataloguswaarde van de Porsche aftikken, omdat hij door die testritten door de 500 km-grens ging. Tussentijdse ritten op eenzelfde dag van het werk naar de woning en weer terug naar het werk behoren volgens de Hoge Raad wél tot het zakelijke woon-werkverkeer. Dat geldt ook voor een tijdelijke onderbreking van een (privé)vakantie voor een zakelijke ontmoeting. Het Gerechtshof in Den Haag vond zowel de heen- als de terugreis van het vakantieadres naar de zakelijke afspraak een zakelijke rit. Dat gold volgens het Hof ook voor de rit tussen het vakantieadres en het huisadres om te douchen en een net pak aan te trekken om de klant te ontmoeten. Alleen de terugreis van het vakantieadres naar het huisadres was een privérit. De directeur verliet de rechtzaal als een gelukkig mens want die rit kwam uit op 426 km. De kwalificatie van een rit hangt dus af van het verhaal achter de rit maar vooral van de geloofwaardigheid van dat verhaal.

Wie geen zin heeft in het gedoe met het vastleggen van alle ritten of de leaseauto gewoon lekker vaak en veel privé wil gebruiken, kan de fiscale schade ook beperken door te kiezen voor een auto met een lage(re) bijtelling. Dan moet het om een “schone” auto gaan. Voor (semi-)elektrische auto’s geldt namelijk een bijtelling van maar 7% of 14% afhankelijk van de CO2-uitstoot. Fabrikanten van deze plug-in-hybrides hebben de CO2-uitstoot – op papier – weten te drukken tot nét onder de grens die geldt voor een bijtelling van 7%. Degenen die zo’n stekkerauto rijden, zijn spekkoper: ze hoeven geen meter elektrisch te rijden maar kunnen steeds plankgas op normale brandstof zakelijke en privéritten maken. Die ritten worden door de werkgever betaald en de fiscale stimuleringssubsidie komt uit de schatkist, per saldo dus win-win voor de “schone” leasebakrijder. Zijn voordeeltje staat overigens wel op de tocht. Er zijn plannen om deze bijtelling vanaf 2016 te verhogen naar 15%, maar welke reparaties staatssecretaris Wiebes precies zal uitvoeren op het terrein van de autobelastingen zal moeten blijken uit de Autobrief die hij ons heeft beloofd voor juni 2015.

(Bron: FUTD)