All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, boekenonderzoek

Verzwegen Nederlandse omzet ijssalon was niet meer na te vorderen

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, boekenonderzoek
Reacties uitgeschakeld voor Verzwegen Nederlandse omzet ijssalon was niet meer na te vorderen

X exploiteerde samen met haar echtgenoot Y een ijssalon. Het echtpaar beschikte vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw over een aantal Luxemburgse bankrekeningen bij Credit Agricole die zij niet hadden aangegeven. In april 2014 meldde het echtpaar het bezit van de Luxemburgse rekeningen aan de inspecteur en sloten vervolgens in mei 2015 een vaststellingsovereenkomst. Wel maakten zij daarin voor het jaar 2005 het voorbehoud om in bezwaar en beroep te betwisten dat met betrekking tot een correctie voor het box I-inkomen van in totaal € 60.000 de bevoegdheid daartoe kon worden gebaseerd op een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar. Die correctie had betrekking op een op 4 november 2005 gedane storting in contanten van € 60.000 op één van die Luxemburgse bankrekeningen. De kasstoring zag op verzwegen Nederlandse omzet. Rechtbank Den Haag besliste op het beroep van het echtpaar dat de situatie waarin een ondernemer de door hem in Nederland behaalde verzwegen omzet naar een buitenlandse bankrekening overboekte, niet viel onder de reikwijdte van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR. De Rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2005, waaruit viel op te maken dat van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel geen sprake was, als aan de ontvangst van de gelden slechts een binnen Nederland plaatsgevonden hebbende gedraging ten grondslag lag. De Rechtbank verklaarde het beroep van het echtpaar gegrond.

(Bron: FUTD)

Sinds de openbaarwording van de Panama Papers in april 2016 is het debat over belastingontwijking en belastingontduiking losgebarsten. Maar waar ligt de grens tussen ontwijking en ontduiking? En wanneer is een standpunt een ‘pleitbaar standpunt’?

Ontwijking van belasting is een grondrecht dat we hebben, want het is toegestaan om fiscaal de meest voordelige weg te bewandelen. Belastingontwijking is daarom niet in strijd met de wet en dus legaal. Belastingontduiking is fraude en dus verboden. Bij ontduiking gaat het bijvoorbeeld om gevallen waarin inkomsten of vermogen is verzwegen of illegale transacties plaatsvinden.

De belastingaangifte betreft dan een belangrijk risico-element. Deze moet volgens de wet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden gedaan. Neemt een belastingplichtige of zijn gemachtigde hierin een standpunt in dat geen ‘pleitbaar standpunt’ is, dan zal de fiscus stellen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, met boete- en bewijsproblemen tot gevolg.

Pleitbaar standpunt

Als in een aangifte een standpunt is ingenomen dat volgens de fiscus onjuist is, hoeft het niet aan opzet of grove schuld zijn te wijten dat te weinig belasting is geheven. Dat is het geval als er zodanige argumenten zijn aan te voeren (objectieve benadering) voor dit standpunt dat de belastingplichtige niet lichtvaardig heeft gehandeld. Een pleitbaar standpunt is dus een geobjectiveerde vorm van een standpunt dat op basis van jurisprudentie, wetgeving en literatuur goed te verdedigen is, aldus Herreveld.

Praktische handreiking

Om te voorkomen dat de Belastingdienst kan spreken van een ‘niet pleitbaar standpunt’, is het volgens Herreveld aan te raden de volgende maatregelen te treffen of na te vragen bij uw belastingconsulent:

  • zorg ervoor dat de medewerkers een goed opleidingsniveau hebben;
  • zorg voor goede interne training mede gericht op risicoanalyse, en leg deze trainingen vast;
  • pas het vier-ogen-beginsel toe bij bijvoorbeeld het maken van de jaarstukken of opstellen van de aangiften;
  • leg een escalatiemogelijkheid vast voor het geval het tweede paar ogen het niet eens is met de opsteller;
  • beschrijf de regels (wie doet wat? escalatiemogelijkheid? etc.) in een Tax Control Framework;
  • laat bij twijfel een externe toetsing plaatsvinden door een deskundige die niet betrokken is bij de betreffende cliënt;
  • overweeg voorleggen aan de fiscus. Dit kan duidelijkheid verschaffen. Anderzijds kan de cliënt daardoor ook ongewenst in het licht komen te staan, dus weeg de voor- en nadelen goed af.

(Bron: Taxence)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht.

De heer X heeft in 2009 een onderneming geruisloos overgenomen. Desondanks schrijft X fiscaal over de aangekochte goodwill af en brengt deze afschrijving ten laste van zijn winst. De IB-aanslagen over 2009 tot en met 2011 zijn conform de aangiften opgelegd. Bij de aanslagregeling over 2011 was aan de behandelende medewerker van de belastingdienst bekend dat in 2009 en 2010 ten onrechte over goodwill was afgeschreven, doch deze aanslag is niet geblokkeerd. Deze aanslag heeft als dagtekening 8 februari 2013. Een week later wordt de navordering over 2009, 2010 en 2011 op grond van art. 16-2-c AWR aangekondigd. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de navordering terecht. X gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de fout van de inspecteur om te lage IB-aanslagen op te leggen voor X kenbaar was.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht. X stelt vergeefs dat de inspecteur vanwege het doorschuivingsverzoek verplicht was onderzoek te doen alvorens de aanslagen vast te stellen. Aangezien de navordering kan plaatsvinden op de voet van art. 16-2-c AWR, kan in het midden blijven of sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Het beroep van X is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat mevrouw X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. In geschil is de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 tot en met 2009, alsmede de 25% vergrijpboete. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 verminderd naar € 42.991. Er is geen informatiebeschikking jegens X genomen. Volgens de inspecteur moet de bewijslast toch worden omgekeerd vanwege het door X niet nakomen van haar administratieve verplichtingen. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De Hoge Raad (9 oktober 2015, nr. 14/03969, V-N 2015/51.3 oordeelt echter dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/50.4). Volgt verwijzing.

Hof Amsterdam oordeelt dat X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd. X moest per kwartaal aangifte doen. X heeft in 2006 één en in 2009 twee nihilaangiften ingediend. In 2007 en 2008 zijn enkel nihilaangiften ingediend. Met betrekking tot de tijdvakken waarin nihilaangiften zijn gedaan, voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat X in die aangiften geen enkele omzet, zelfs niet de door haar onbetwiste gepinde omzetten, heeft verantwoord. Met betrekking tot de resterende tijdvakken voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat in die aangiften alleen de gepinde omzet is verantwoord. De verschuldigde btw is – zowel in relatieve als in absolute zin – aanzienlijk meer dan de verschuldigde btw volgens de aangiften en X moet zich daarvan bewust zijn geweest. De schattingen van de inspecteur zijn voorts redelijk. De boete is ook terecht.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. X was namelijk niet bekend met de grondslag van de naheffingsaanslag, omdat deze tijdens een nog lopend boekenonderzoek is opgelegd.

Tijdens een nog lopend boekenonderzoek legt de inspecteur, ter behoud van rechten, een btw-naheffingsaanslag op aan X. De inspecteur onderbouwt de naheffingsaanslag verder niet. X dient een pro forma bezwaarschrift in, en merkt op dat hij wil worden gehoord, en dat de naheffingsaanslag tijdens de hoorzitting gedetailleerd zal worden bestreden. De inspecteur verzoekt X om zijn bezwaar te motiveren, en verklaart vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat X zijn bezwaar niet heeft gemotiveerd. Tevens merkt de inspecteur op dat hij er van afziet om X uit te nodigen voor een hoorgesprek, omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt daarbij dat de naheffingsaanslag is opgelegd tijdens een nog lopend boekenonderzoek, waarvan nog geen (concept)verslag was opgesteld. Aangezien X niet bekend was met de grondslag van de naheffingsaanslag, kan volgens de rechtbank aan de motivering van het bezwaarschrift geen verdere eis worden gesteld dan dat daaruit blijkt dat X zich niet met het vast te stellen bedrag kan verenigen. Verder merkt de rechtbank nog op dat X in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om te worden gehoord, en dat het dan op de weg van de inspecteur ligt om X uit te nodigen voor een hoorgesprek om alle onduidelijkheden weg te nemen. De rechtbank verwijst de zaak terug naar de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst aan het gesprek met de echtgenoot van belanghebbende X niet de conclusie heeft mogen verbinden dat X het bezwaar had ingetrokken.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2013 van haar inmiddels overleden vader. Er vindt een telefoongesprek plaats tussen de echtgenoot van X en de inspecteur, waarna de Belastingdienst bij brief van 22 januari 2016 meedeelt dat naar aanleiding van het telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. In beroep stelt X dat haar echtgenoot in het gesprek heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar echtgenoot niet ervaren zijn op belastinggebied en zij overrompeld werden door de Belastingdienst.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat een bezwaarschrift niet telefonisch kan worden ingetrokken. Intrekking van een bezwaarschrift kan alleen mondeling geschieden als er sprake is van een hoorzitting (art. 6:21 lid 1 Awb). Nu het telefonisch onderhoud tussen de echtgenoot van X en de Belastingdienst geen hoorgesprek was, diende de intrekking schriftelijk te geschieden en dit is niet gebeurd. Verder was sowieso alleen X, als indiener van het bezwaar, bevoegd tot intrekking en niet haar echtgenoot. De rechtbank merkt de brief van de Belastingdienst van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in art. 6:2 onder a van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep van X tegen die schriftelijke weigering is kennelijk gegrond. De Belastingdienst zal alsnog moeten beslissen op het bezwaar van X.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting.

Aan belanghebbende, X bv, zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2011 en 2012 met boeten. In de bezwaarfase besluit de inspecteur de naheffingsaanslag en boete over 2012 te verminderen naar nihil. De reden voor de vermindering is dat de inspecteur had besloten het standpunt van X bv te volgen dat er sprake is van een algemeenheid van goederen. In geschil is de boete 2011 en de vraag of X bv voor 2012 in aanmerking komt voor een integrale bezwaarkostenvergoeding.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting. Omdat X bv alleen vrijgestelde prestaties verrichtte, heeft zij door toch vooraftrek te claimen, dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. Ambtshalve constateert de rechtbank dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de hoogte van de boete laat de rechtbank het bij deze constatering. Voor het jaar 2012 heeft X bv geen recht op een integrale vergoeding van de bezwaarkosten. Hoewel de inspecteur had moeten onderkennen dat er sprake was van een algemeenheid van goederen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet ernstig onzorgvuldig gehandeld. Het beroep van X bv is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

BV X verrichtte managementactiviteiten. Voor het jaar 2011 werd zij uitgenodigd om aangifte te doen vóór 1 december 2012. Toen dat na een herinnering en een aanmaning niet gebeurde, stelde de inspecteur de aanslag Vpb 2011 ambtshalve vast naar een belastbaar bedrag van € 500.000, met een verzuimboete van € 2.460. BV X maakte bezwaar en daarbij werd een conceptjaarrekening 2011 overgelegd met een negatief belastbaar bedrag van € 91.037. Bij uitspraak op bezwaar van BV X verminderde de inspecteur het belastbaar bedrag tot € 140.527, maar hij handhaafde de boete. BV X ging in beroep. Zij stelde dat het belastbaar bedrag moest worden vastgesteld op negatief € 109.227 en verwees daarbij naar een herziene conceptjaarrekening. Rechtbank Noord-Holland besliste dat BV X de vereiste aangifte niet had gedaan, omdat zij was uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen en dat niet had gedaan. De bewijslast moest daarom worden omgekeerd en verzwaard. De Rechtbank besliste dat BV X met het overleggen van eerst een conceptjaarrekening en daarna een herziene conceptjaarrekening niet had aangetoond dat een te hoog belastbaar bedrag in aanmerking was genomen. Het betrof immers slechts een (voorlopige) weergave van door haar accountant als zodanig aangeduide feiten – zonder accountantsverklaring – terwijl het aan BV X was om aan te tonen dat die weergave juist was. De Rechtbank vond de schatting van de inspecteur ook redelijk. Gelet op de beperkt beschikbare informatie had de inspecteur niet naar willekeur gehandeld bij het doen van uitspraak op bezwaar. Tot slot besliste de Rechtbank dat de boete passend en geboden was. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

De fiscus mag er niet zomaar van uitgaan dat fouten in uw administratie die zich het ene jaar voordoen, ook in andere jaren voorkomen. Dat heeft de rechter eerder bepaald. Alleen in zeer bijzondere gevallen is dit toegestaan.

Als ondernemer bent u verplicht een administratie te voeren. Wat dit precies omvat, is niet wettelijk bepaald. Wel is bepaald dat uw financiële rechten en plichten, waaronder uw fiscale, uit uw administratie moeten zijn af te leiden. Bij fouten of onvolkomenheden kunnen correcties en boetes worden opgelegd.

Zaak over afdrachtvermindering onderwijs

In de betreffende zaak had een ondernemer de afdrachtvermindering onderwijs geclaimd over de jaren 2009 tot en met 2013. Deze fiscale tegemoetkoming bestond tot 2015 voor werknemers die een beroepspraktijkopleiding volgden. Deze faciliteit kende de nodige administratieve eisen, waaraan deze ondernemer niet altijd had voldaan. Het gevolg was dat de inspecteur een naheffing oplegde over het jaar 2012, die 15% bedroeg van de dat jaar geclaimde afdrachtvermindering. Vervolgens paste de inspecteur deze correctie ook toe op de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013, zonder daadwerkelijk te onderzoeken of ook over die jaren een naheffing gerechtvaardigd was. Daarop stapte de ondernemer naar de rechter.

Naheffing en boetes teruggedraaid

De rechter was van mening dat een eenmaal gevonden tekortkoming in de administratie niet zomaar mag worden toegepast op niet-onderzochte jaren. Dit mag alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Of hiervan sprake was, had de inspecteur niet onderzocht. Daarom mocht in de onderhavige situatie het gevonden foutpercentage niet zomaar worden toegepast op de niet-onderzochte jaren. De naheffingen en boetes over de niet-onderzochte jaren verdwenen daarop van tafel.

Let op! De fiscus mag een fout wel doorvoeren naar andere jaren als er voldoende reden is om aan te nemen dat de feitelijke situatie in deze jaren een constant beeld vertoont. Daarnaast mag de fiscus ook een fout doorvoeren naar andere jaren als van tevoren duidelijk is dat de data in die jaren in dezelfde mate fouten vertonen als die van het onderzochte jaar.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze uitspraak, neem dan contact op met uw adviseur.

(Bron: HLB)

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, wegens het ontbreken van de administratie. X moet het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting namelijk staven met facturen.

Y, de dochter van belanghebbende, X, verzorgt de administratie van X. In 2013 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in. Naar aanleiding van het boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X, omdat X geen facturen kan overleggen. X stelt dat Y enkele malen is verhuisd en dat de administratie daarbij in het ongerede is geraakt. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X het risico heeft genomen dat de administratie in het geval van verhuizing kwijt zou raken. Dit risico dient volgens de rechtbank voor haar rekening en risico te blijven. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Volgens het hof moet X het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting staven met facturen. Dat de administratie is zoekgeraakt door de verhuizingen van Y tussen diverse ggz-instellingen, ontslaat X niet van deze verplichting, volgens het hof. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)