Faillissement VOF leidt niet meer automatisch tot faillissement vennoten

De Hoge Raad komt terug op zijn regel dat het faillissement van een VOF steeds en noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft.

Een bv verzoekt de rechtbank een VOF en haar vennoten in staat van faillissement te verklaren. Uiteindelijk wijst de rechtbank dit verzoek toe. Een van de vennoten stelt hoger beroep tegen dit vonnis en verzoekt om zijn faillietverklaring te vernietigen en hem alsnog tot schuldsanering toe te laten. De hof wijst het hoger beroep af omdat de faillietverklaring van de VOF meebrengt dat ook de vennoten failliet worden verklaard. De Hoge Raad wordt vervolgens verzocht om terug te komen op zijn vaste rechtspraak dat het faillissement van de VOF ook het faillissement van de vennoten tot gevolg heeft.
Een VOF heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar wordt in het maatschappelijk verkeer vaak gezien en ook op diverse plaatsen in de wet behandeld als een afzonderlijk rechtssubject dat zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen. Ook heeft de VOF een, van de vennoten, afgescheiden vermogen. Volgens de Faillissementswet moet in de aangifte tot faillietverklaring van een VOF ook de naam en de woonplaats van de vennoten worden vermeld. Daaruit kan volgens de Hoge Raad echter niet worden afgeleid dat een faillissement van de VOF steeds en zonder meer het faillissement van de vennoten meebrengt. Als een VOF failliet wordt verklaard, omdat zij niet aan haar verplichtingen kan voldoen, dan is het faillissement van de vennoten vaak onvermijdelijk, maar dat is niet noodzakelijk. De vennoot kan namelijk privé over voldoende vermogen beschikken om de schuldeisers van de VOF en de privéschuldeisers te voldoen. Het is daarom niet noodzakelijk dat het faillissement van de vennoten steeds en zonder meer intreedt als gevolg van het faillissement van de VOF. Ook de per 1 december 1998 ingevoerde schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen staat open voor natuurlijke personen met zakelijke schulden. Dat brengt mee dat vennoten (natuurlijke personen) die een schuldsaneringverzoek hebben ingediend, niet zonder meer failliet moeten worden verklaard bij faillissement van de VOF. Volgens het Europese Hof moet de rechter ten aanzien van elke schuldenaar afzonderlijk bepalen of hem op grond van de Insolventieverordening internationale bevoegdheid toekomt om een insolventieprocedure te openen. De vaste rechtspraak van de Hoge Raad is hier niet mee te verenigen als de vennootschap in Nederland is gevestigd en de vennoten in een andere lidstaat of andere lidstaten wonen. Ten slotte staat het op gespannen voet met het aan het EVRM ten grondslag liggende beginsel om een vennoot in privé failliet te verklaren, zonder dat dit ook ten aanzien van hem afzonderlijk is verzocht en zonder dat is onderzocht of hij ook in privé verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
De Hoge Raad komt daarom terug op de regel dat het faillissement van een VOF steeds en noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft. De schuldeiser moet, als hij niet alleen het faillissement van de VOF maar ook dat van de vennoten wil bewerkstelligen, hier in zijn verzoekschrift ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk om verzoeken en de rechter moet onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Daarbij verdient het de aanbeveling dat deze verzoeken zoveel mogelijk tezamen worden gedaan en behandeld.

(Bron: Belastingzaken)