All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Als je werknemer verhuist in het kader van zijn dienstbetrekking, dan is het mogelijk de verhuiskosten belastingvrij te vergoeden. Hiervoor geldt namelijk een gerichte vrijstelling.

Gerichte vrijstelling verhuiskosten

Onder deze gerichte vrijstelling mag je belastingvrij een bedrag van maximaal € 7.750 aan verhuiskosten vergoeden. Daarnaast kun je belastingvrij ook de werkelijke kosten voor het overbrengen van de inboedel vergoeden. Deze vergoeding komt dus boven op het fiscaalvrije bedrag van maximaal € 7.750.

Let op! Deze vergoedingen mag je alleen verstrekken als de verhuizing plaatsvindt in het kader van de dienstbetrekking bij jou. De verhuizing moet daarom voldoende samenhang hebben met de dienstbetrekking.

Wanneer is sprake van ‘in het kader van de dienstbetrekking’

De verhuizing is in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking als:

  • de werknemer binnen 2 jaar verhuist na het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen een bestaande dienstbetrekking; én
  • de afstand tussen de woning en de plaats van de dienstbetrekking door de verhuizing minimaal 60% kleiner wordt; én
  • deze afstand vóór de verhuizing minimaal 25 kilometer bedraagt.

Tip! Voldoet de verhuizing van jouw werknemer niet aan deze voorwaarden, dan kan de verhuizing nog steeds plaatsvinden in het kader van de dienstbetrekking. Je moet dat dan wel aannemelijk maken.

Verhuizen, maar niet voor het werk

Vindt de verhuizing niet plaats in het kader van de dienstbetrekking, dan kun je verhuiskosten toch onbelast aan jouw werknemer vergoeden door deze aan te wijzen in de vrije ruimte. Ook kosten die niet onder de gerichte vrijstelling voor verhuiskosten vallen, zoals de aan- en verkoopkosten van de woning, kun je aanwijzen in de vrije ruimte.

Regels vrije ruimte

Voor het aanwijzen in de vrije ruimte gelden regels. Zo moet het bijvoorbeeld gebruikelijk zijn om de vergoedingen aan te wijzen. Bovendien is de vrije ruimte beperkt. In 2023 bedraagt deze 3% over de eerste € 400.000 van de totale loonsom en 1,18% over het meerdere. Komt het totaal van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen die je in 2023 aanwijst boven deze vrije ruimte, dan betaal je als werkgever 80% eindheffing over dit meerdere.

(Bron: De Jong en Laan)

In beginsel ben je als werkgever de lage WW-premie verschuldigd als sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met jouw werknemer. Maakt deze werknemer in een kalenderjaar echter meer dan 30% extra uren dan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren, dan ben je met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd (herziening).

Let op! De hoge WW-premie bedraagt in 2023 7,64% en de lage WW-premie 2,64%. Als je met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd bent, kost dat dus 5% extra.

Steven AkseHR adviseur

Tip! Als in de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gemiddeld 35 uren of meer per week zijn opgenomen, hoef je niet te herzien als de werknemer meer dan 30% extra uren maakt.

Berekening per werkgever

De berekening van de meer dan 30% extra uren gebeurt aan de hand van het aantal verloonde uren en de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren over het gehele kalenderjaar. Deze berekening vindt echter plaats per werkgever.

Bij omzetting van jouw eenmanszaak in een bv, is sprake van twee werkgevers. De bv wordt dan namelijk gezien als een nieuwe werkgever. Dit betekent dat de berekening van de meer dan 30% extra uren over twee perioden moet plaatsvinden. Een keer voor de periode vóór oprichting van de bv en een keer voor de periode ná oprichting van de bv. Dat dit niet altijd gunstig uitvalt, blijkt uit het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

Je hebt een werknemer in dienst met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 20 uur in de week. In de maanden mei, juni, juli, augustus en september werkt deze werknemer gedurende 21 weken 33 uur per week (overwerk). Over het gehele jaar verloon je voor deze werknemer dus 1.313 uren (31 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 1.040 uren (52 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. Deze werknemer werkt over het gehele jaar 26,25% meer dan contractueel overeengekomen. Je hoeft daarom niet met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie te betalen.

Als je echter in dit kalenderjaar jouw onderneming inbrengt in een bv en de bv bij de notaris opricht op bijvoorbeeld 2 oktober 2023 is dat anders. Tot 2 oktober 2023 verloon je in jouw eenmanszaak voor deze werknemer dan 1.053 uren (18 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 780 uren (39 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. De werknemer werkt over deze periode 35% meer dan contractueel overeengekomen. Dat betekent dat je in jouw eenmanszaak met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 alsnog de hoge WW-premie moet betalen tot en met september.

Tip! Je kunt de hoge WW-premie uit het voorbeeld voorkomen door met jouw werknemer overeen te komen dat de contracturen in de periode mei tot en met september worden uitgebreid van 20 naar 33 uren. In dat geval blijf je de lage WW-premie betalen, onder de voorwaarden dat tijdens de extra 13 uren hetzelfde werk wordt verricht onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Dit geldt in ieder geval in de jaren 2020 tot en met 2023. Vanaf 2024 is dit waarschijnlijk anders.

(Bron: De Jong en Laan)

Het kabinet gaat energie-intensieve mkb-bedrijven (met terugwerkende kracht) voor de periode van 1 november 2022 tot 31 december 2023 financieel ondersteunen. Daarvoor is de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) in het leven geroepen. Energie-intensieve mkb-ondernemers kunnen vanaf 21 maart 2023 de TEK aanvragen. In dit artikel zetten we de hoogte van de tegemoetkoming, de voorwaarden en hoe u de TEK aanvraagt voor u uiteen.

Energieverbruik en omzet als uitgangspunt voor TEK

De TEK wordt berekend op basis van standaard verbruiks- en prijsgegevens en dus niet op basis van het werkelijke gebruik en de actuele prijs. De TEK vergoedt maximaal 50% van het verschil boven de minimumprijs en bedraagt maximaal € 160.000.

Voorwaarden voor de TEK

  • Uw bedrijf voldoet aan de Europese mkb definitie.
  • Uw bedrijf is gevestigd in Nederland en staat ingeschreven bij het Handelsregister.
  • Uw bedrijf verbruikt jaarlijks tenminste 5.000 m3 gas of 50.000 KWh elektriciteit.
  • Minimaal 7% van de omzet bestaat uit energiekosten.
  • Terug geleverde elektriciteit aan het net, gaat van het totaalverbruik af. Dit noemen we de standaard jaarinvoeding (SJI).

De energiekosten worden berekend aan de hand van modelprijzen voor gas en elektra voor 2022. Deze modelprijzen zijn inmiddels bekendgemaakt en bedragen voor gas € 2,41 per kuub en voor elektra € 0,59 per kWh.

Tip! U kunt zelf uitrekenen of u voor de TEK in aanmerking komt. Op de site van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn enkele rekenvoorbeelden opgenomen.

Let op! Het maximum van € 160.000 geldt per onderneming en niet per energiecontract of vestiging. Heeft uw onderneming dus meerdere vestigingen? Dan kunt u niet maximaal € 160.000 per vestiging ontvangen.

TEK aanvragen in het tweede kwartaal 2023

De tegemoetkoming kunt u vanaf 21 maart tot 2 oktober 2023 aanvragen bij de RVO. Hiervoor is eHerkenning op niveau eH3 nodig. Zzp’ers en ondernemers met een eenmanszaak kunnen ook met DigiD terecht. Uiteraard kunnen wij u helpen met het beoordelen of u voldoet aan de voorwaarden en de TEK voor u aanvragen. Ook kunnen we de hoogte van de tegemoetkoming voor u in verschillende scenario’s voor u berekenen.

Voorschot van 35%, vaststellingsverzoek voor definitieve TEK

Op basis van uw aanvraag ontvangt u vooralsnog een voorschot van 35% van het te verwachten subsidiebedrag. Om de definitieve TEK te kunnen berekenen moet een vaststellingsverzoek worden ingediend. Ook dit moet bij de RVO gebeuren, uiterlijk op 31 mei 2024. Natuurlijk kunnen wij u ook helpen bij het bepalen van de definitieve TEK en het vaststellingsverzoek indienen.

(Bron: Moore DRV)

De Belastingdienst heeft het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ uitgebreid. De nieuwe vragen en antwoorden op een rij.

De regeling waarbij de Belastingdienst van administratieplichtigen informatie over uitbetalingen aan derden wil ontvangen is vanaf het belastingjaar 2022 uitgebreid. De oude regeling stond ook wel bekend als ‘de IB47-regeling’.

Met ingang van 2022 moeten inhoudingsplichtigen en collectieve beheersorganisaties (cbo’s) verplicht en op eigen initiatief die gegevens aanleveren, dus zonder expliciete uitnodiging van de Belastingdienst.

De Belastingdienst heeft een document gepubliceerd met vragen en antwoorden over de uitbetaalde bedragen aan derden (UBD). Hieronder vind je de vragen en antwoorden die de Belastingdienst recent heeft toegevoegd.

Bewaartermijn

Vraag 24. Wat is de bewaartermijn voor de gegevens van de personen aan wie de bedragen zijn uitbetaald?

Je hebt als administratieplichtige een bewaartermijn van 7 jaren na afloop van het belastingjaar.

Facturen met en zonder btw

Vraag 25. Een opdrachtnemer stuurt afwisselend facturen met en zonder btw. Moet ik de betalingen van de facturen zonder btw in de UBD opgeven?

Ja. Volgens de regeling moet je een UBD-opgaaf doen voor betalingen zonder dat btw is gefactureerd. Je hoeft geen UBD-opgaaf te doen voor de betalingen van de facturen met btw.

Betaaldatum factuur

Vraag 26. De factuurdatum van de betaling die ik gedaan heb ligt in 2022. Ik heb de factuur in 2023 betaald. Moet ik deze betaling opgeven met de UBD van het jaar 2022 of van 2023?

Je moet uitgaan van de betaaldatum. Dus deze betaling in 2023 geef je op met de UBD van het jaar 2023 (vóór 1 februari 2024).

Bsn opgeven

Vraag 27. Als ondernemer laat ik mij soms vervangen door een waarnemer die mij factureert zonder btw (vanwege vrijgestelde prestaties). Deze waarnemers hebben weerstand tegen het aan mij verstrekken van het bsn en een kopie van het ID-bewijs. Is dat verstrekken van die gegevens echt nodig?

Voor jou geldt de wettelijke verplichting om het bsn op te geven van degene aan wie je uitbetaalt als je een zogenoemde inhoudingsplichtige uitbetaler bent (artikel 22a uitvoeringsbesluit IB). Die persoon moet aan jou het bsn verstrekken. Daarnaast geldt er voor jou een ‘vergewisplicht’ dat het bsn hoort bij degene aan wie je uitbetaalt (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Deze vergewisplicht is vormvrij zolang dit zorgvuldig gebeurt. Daarbij kan een kopie van het ID-bewijs dienst doen.

Art. 53 Awr

Vraag 28. Op grond waarvan mag de Belastingdienst bij niet-inhoudingsplichtige uitbetalers (waaronder dus ook eenmanszaken zonder personeel) informatie vragen over betalingen aan derden?

Dat is op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarbij geldt wel dat dat niet uit eigen beweging hoeft te gebeuren, maar op uitnodiging van de Belastingdienst. Zie ook vraag 29.

Verschil (niet-)inhoudingsplichtige uitbetalers

Vraag 29. Inhoudingsplichtige uitbetalers moeten uit eigen beweging UBD-opgaven doen. Daarnaast moeten zij het bsn opgeven. Niet-inhoudingsplichtige uitbetalers doen de opgaven pas na uitnodiging van de Belastingdienst. Zij hoeven geen bsn op te geven. Waarop is dit verschil gebaseerd? Dit leidt tot de vreemde situatie dat een ondernemer die wel personeel in dienst heeft administratief zwaarder wordt belast dan een ondernemer zonder personeel.

Voor inhoudingsplichtige uitbetalers en cbo’s is het opgeven van het bsn geregeld in artikel 22a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting. Voor niet-inhoudingsplichtige uitbetalers is dat niet geregeld. Dat leidt inderdaad tot een verschil voor ondernemers met en zonder personeel.

Belastingkantoor

Vraag 30. Is het belastingkantoor van de aanleveraar de juiste instantie om uitstel te vragen. Zo ja, welke afdeling? Is er niet een centraal e-mailadres?

Je kunt jouw verzoek richten aan de inspecteur van jouw belastingkantoor. Daar wordt jouw verzoek verwerkt.

Je vindt het document ‘Vragen en Antwoorden Uitbetaalde Bedragen aan Derden (UBD)’ op: gegevensportaal.belastingdienst.nl/ubdper2022.

Bron: Forum Salaris

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft de vraag beantwoord wanneer in situaties van co-ouderschap voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan aan art. 44b Uitv.reg. IB 2001 (versie 1 januari 2021) na het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, 22/00188, V-N 2022/42.3.

Na het arrest bestaat in situaties van co-ouderschap recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting wanneer het kind in een periode van zes maanden ten minste 78 dagen in een doorgaans repeterend ritme in elk van beide huishoudens verblijft en aan de overige voorwaarden voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt voldaan. Deze periode van zes maanden hoeft niet aaneengesloten plaats te vinden.

(Bron: Belastingdienst)(

De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting heeft een aantal vragen beantwoord voor de inkomstenbelasting over het vervreemden of splitsen van een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) of spaarrekening eigen woning (SEW) in het kader van echtscheiding.

De kennisgroep gaat in op de situatie waarbij in het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man de eigen woning en de eigenwoningschuld krijgt toebedeeld en de vrouw de KEW/SEW maar waarbij nog geen wijziging in de tenaamstelling van de KEW/SEW heeft plaatsgevonden. In dat geval komt de KEW/SEW niet volledig fictief tot uitkering, maar slechts voor de helft, namelijk voor het aandeel van de vrouw in de SEW/KEW. De vrouw kan voor haar aandeel in de KEW/SEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling. In de situatie dat de eigen woning en de eigenwoningschuld al op naam van de man zijn gezet, maar de KEW nog niet volledig op naam van de vrouw is gezet, kan de man voor zijn aandeel in de KEW gebruikmaken van de uitkeringsvrijstelling. Wel moet aan voorwaarden worden voldaan.

(Bron: Belastingdienst)

Het pensioenstelsel in Nederland gaat veranderen, dat kan je nauwelijks zijn ontgaan. De basis blijft hetzelfde, maar onder de motorkap wordt er veel gewijzigd. Dat kan ook voor jou als werkgever gevolgen hebben. In dit artikel lees je wat er verandert en welke impact deze veranderingen hebben.

Maar liefst tien jaar hebben de overheid en sociale partners overlegd over de contouren van een nieuw, moderner Pensioenakkoord. En dat er nu echt iets gaat veranderen, vindt Leontine Treur een goede zaak. Ze is senior econoom bij RaboResearch.

“Onze arbeidsmarkt is sterk veranderd en de manier waarop we ons pensioenstelsel nu nog hebben ingericht, past daar niet meer bij. Veel mensen werken niet meer hun hele leven in dezelfde sector. Als je begint met werken, leg je via je pensioenregeling geld opzij voor een uitkering die een kleine 50 jaar later ingaat. Als je zo’n jonge medewerker vrij precies wilt toezeggen hoe hoog die uitkering later wordt, dan levert dit bij een lage rente een hoge premie op en is dus relatief duur.”

De nieuwe spelregels

Het wetsvoorstel voor de pensioenhervorming is nog een punt van discussie in de Tweede Kamer. De ingangsdatum van de wet is met een halfjaar opgeschoven en staat nu op 1 juli 2023. Pensioenuitvoerders krijgen vervolgens vier jaar om over te stappen. Een paar veranderingen zijn overigens al uitgevoerd. Het hele pakket met wijzigingen is behoorlijk dik, we lichten er een paar aspecten uit.

  1. AOW-leeftijd
    In 2024 komt deze uit op 67 jaar. Daarna stijgt de AOW-leeftijd nog maar acht maanden voor ieder jaar dat we langer leven. Niet één jaar zoals het geval was. De huidige 1-op-1-koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting wordt vervangen door een 2/3-koppeling.
  2. Vlakke premie
    De premiesystematiek wijzigt. In beide nieuwe premieregelingen – het solidaire en het flexibele contract – is er een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie. Dat wil zeggen: voor elke deelnemer van de regeling geldt hetzelfde premiepercentage. Die premie kan bij een jonge deelnemer langer renderen, waardoor het zwaartepunt van de pensioenopbouw meer naar de eerste helft van de loopbaan verschuift. Verder wordt niet meer vanaf de eerste werkdag naar een vaste uitkeringshoogte gestreefd. Daarmee verdwijnen ook de dekkingsgraden van pensioenfondsen – de maatstaf die aangeeft in welke mate het pensioenfonds op koers ligt.
  3. 10% vrije opname
    Een medewerker die met pensioen gaat, mag in één keer tot 10% van het opgebouwde bedrag opnemen.
  4. Vervroegd uittreden
    Het kan zijn dat een medewerker vervroegd wil uittreden. Voor deze groep kunnen werkgevers fiscaal aantrekkelijke regelingen treffen. Dat is een tijdelijke maatregel die nu al geldt en zal blijven gelden tot en met 2025.
  5. De groep zzp’ers
    Zzp’ers zijn straks wettelijk verplicht om zich tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Hoe dit eruit zal zien, is nog steeds onduidelijk. Ook wil de overheid het sparen voor de oudedagsvoorziening promoten.

Nieuw pensioenstelsel en jouw bedrijf

Wat betekent het nieuwe pensioenstelsel voor mij als werkgever? Het is logisch dat je je dit nu afvraagt. Wanneer je bedrijf meedoet aan een verplicht bedrijfstakpensioenfonds, dan hoef je nog geen actie te ondernemen. De belangrijkste afspraken worden dan gemaakt door de cao-partijen binnen de sector. IT is een voorbeeld van een branche waarvoor geen verplicht bedrijfstakpensioenfonds geldt.

“Stel dat je in zo’n sector net een bedrijf bent gestart. Je hebt nog geen pensioenregeling voor medewerkers afgesproken, maar denkt daar wel over na. “Dan kun je – als de wet wordt aangenomen – vanaf volgend jaar mee in de nieuwe regeling”, zegt Treur. Werkgevers die al wél een eigen pensioenregeling hebben krijgen te maken met nieuwe spelregels. “Zij leggen nu voor jonge medewerkers minder premie in dan voor hun collega’s die wat ouder zijn. Dat gaat veranderen: voor alle medewerkers van het bedrijf geldt straks hetzelfde premiepercentage, ook wel ‘vlakke premie’ genoemd. Mensen van 40 jaar en ouder gaan er gemiddeld iets op achteruit en van werkgevers wordt verwacht dat ze dit verschil compenseren.”

Het overgangsrecht

Nu wordt het iets ingewikkelder. Want om welk bedrag gaat het eigenlijk en wanneer moet je dat betalen? Dit gaat om maatwerk. Treur raadt aan om hierover contact op te nemen met een pensioenadviseur. Maar stel dat je als werkgever nu al een premieregeling hebt. Of je beschikt over een uitkeringsovereenkomst die wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Dan is er nóg een optie: de oude premiesystematiek met oplopende premiestaffels handhaven.

“Dit wordt het overgangsrecht genoemd. Het betekent dat de nieuwe vlakke premie alleen voor nieuwe deelnemers gaat gelden. Dat betekent weliswaar minder gedoe met compensatie, maar je hebt als werkgever dan wel te maken met twee pensioenregelingen op de werkvloer. Op die manier krijg je ook verschillen in de arbeidsvoorwaarden”, zegt Treur.

Pensioenen vergelijken

Als de hervorming achter de rug is, wordt het voor iedereen in ieder geval veel eenvoudiger om pensioenregelingen met elkaar te vergelijken. “Dat is nu nog heel lastig, omdat er sterk verschillende regelingen zijn”, zegt Treur. “Als we straks alleen nog premieovereenkomsten hebben, kan je als werknemer de pensioenregelingen van bedrijven makkelijker tegen elkaar afzetten. Net zoals je dat nu ook doet met salaris, vakantiegeld, en winstuitkering bijvoorbeeld.”

Dat biedt volgens haar ook kansen voor bedrijven. “Stel dat je een heel goede pensioenregeling hebt. Nu is dat nog moeilijk uit te leggen, mensen snappen het vaak niet. Straks kun je hier als werkgever echt mee pronken, bijvoorbeeld in vacatureteksten en op je website. Je wordt dan een aantrekkelijkere werkgever en dat is zeker in deze tijd van personeelsschaarste zeer welkom”

Regel het op tijd

Op 1 januari 2027 moet je je pensioenregeling uiterlijk hebben aangepast. Wacht er niet te lang mee en ga ermee aan de slag. Zo weten ook je medewerkers waar ze aan toe zijn. Je kunt in gesprek met één van onze adviseurs, we denken graag met je mee.

(Bron: Rabobank)

Hof Amsterdam oordeelt dat een redelijke uitleg van het correctiebeleid meebrengt dat een van de aangifte afwijkende aanslag niet zal worden opgelegd, als de met de correctie gemoeide belasting minder dan € 225 bedraagt, ook niet als de inkomenscorrectie meer dan € 500 beloopt.

X geeft in haar aangifte IB/PVV 2016 een belastbaar bedrag aan van € 26.230 aan brengt daarbij € 2105 aan specifieke zorgkosten in aftrek. Conform de aangifte is aan X een voorlopige aanslag opgelegd met een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 2445. De inspecteur wijkt vervolgens van de aangifte af en laat de specifieke zorgkosten slechts voor € 1482 in aftrek toe. Het definitieve aanslagbiljet van X vermeldt een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 2676 en een te betalen bedrag van € 167. X betoogt dat het correctiebeleid van de Belastingdienst meebrengt dat de aanslag dient te worden vastgesteld conform de aangifte.

Hof Amsterdam oordeelt dat een redelijke uitleg van het correctiebeleid meebrengt dat een van de aangifte afwijkende aanslag niet zal worden opgelegd, als de met de correctie gemoeide belasting minder dan € 225 bedraagt. Anders dan de rechtbank overweegt het hof dat een redelijke uitleg van het beleid meebrengt dat dit niet anders wordt als de inkomenscorrectie meer dan € 500 beloopt.

[Bron Uitspraak] Hof Amsterdam

In 2021 bereikte de hypotheekrente het laagste niveau ooit en was het lenen van geld bijna gratis. Veel woningeigenaren hebben hiervan geprofiteerd door bijvoorbeeld het rentecontract aan te passen. Hierdoor wordt de maandelijkse rentebetaling over het geleende bedrag lager. Toch is het niet altijd voordelig om een rentecontract met een lage rente te hebben. Soms kan een lagere rente zelfs ervoor zorgen dat u minder inkomen te besteden hebt. 

(Bank)Spaarhypotheek 

Afhankelijk van de hypotheekvorm, kan een hogere rente gunstig uitpakken voor uw maandlasten. Dit is vooral het geval als u een (bank)spaarhypotheek heeft. Bij deze hypotheekvorm is het rentebedrag dat u krijgt over uw (bank)spaarproduct vaak hetzelfde als de het bedrag dat u betaalt voor de gekoppelde hypothecaire lening. U bouwt het doelkapitaal dan ook op uit de te ontvangen rente en de periodieke inleg/premie. Samen vormen deze de waarde van het eindkapitaal. 

Wanneer de rente daalt, zult u dus periodiek meer geld moeten storten om het eindkapitaal te kunnen bereiken. Ondanks dat de brutolasten wellicht gelijk blijven, kunt u hier netto een nadeel van ondervinden. Dit komt omdat de betaalde hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is, maar de periodieke storting niet. Hieronder een rekenvoorbeeld. 
 

Hypothecaire lening   Rentepercentage 1% 3% 5% 
Hoofdsom  €   200.000    Rente   €       2.000   €        6.000   €    10.000  
Looptijd 30   Periodieke inleg  €       6.440   €        3.544   €          718  
Resterende looptijd 12   Bruto  €       8.440   €       9.544   €     10.718  
Gespaard kapitaal  €   105.000    Hypotheekrenteaftrek   €          740   €        2.220   €       3.700  
    Netto  €       7.700   €        7.324   €       7.018  
Voorbeeldberekening, eenheden in jaren.    

Extra storten 

Vaak kunt u binnen het spaarproduct extra stortingen te doen. Over deze stortingen betaalt u meestal dezelfde rente als die van de gekoppelde hypothecaire lening. Met een extra storting kunt u op het spaargeld een gegarandeerd rendement halen, Kunt u de hypothecaire lening eerder aflossen en komt  het eindkapitaal eerder in zicht. Ook kunt u ervoor kiezen om in de toekomst eerder te stoppen met het betalen van de periodieke inleg/premie. Extra bijkomend voordeel is dat het vermogen niet meer meetelt in box 3. Voor het doen van extra stortingen gelden wel fiscale voorwaarden. 

Toeslagen en kortingen 

Als u recht hebt op hypotheekrenteaftrek, betekent dit dat u de hypotheekrente mag aftrekken van uw verzamelinkomen. Als de rente stijgt en uw verzamelinkomen door de renteafrek dus daalt, kan het zijn dat u recht krijgt op een toeslag of een verhoging van de toeslag. Ook een lager vermogen in box 3 kan hiervoor zorgen. Met name bij kinderopvangtoeslag kan dit een groot verschil opleveren, maar ook voor de zorgtoeslag of het kindgebonden budget kan dit voordeel opleveren.  

(Bron: Flynth)

Met de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is ook de informatieverplichting vanuit de werkgever uitgebreid. Dit betekent dat u als werkgever verplicht bent om bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst uw medewerker schriftelijk te informeren over de arbeidsvoorwaarden.

Wat is het belang van informatieverplichting voor de werkgever?

Uit een uitspraak van de rechtbank Overijssel blijkt hoe belangrijk het voor een werkgever is om daadwerkelijk te voldoen aan die informatieverplichting. Tussen werkgever en werknemer ontstond onenigheid over de vraag of de arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd. De werkgever was van mening dat er overeenstemming was bereikt over een einddatum en weigerde de arbeidsovereenkomst te verlengen. Er lag tussen de partijen geen getekende schriftelijke arbeidsovereenkomst met afspraken over een eventuele einddatum. Ook op de loonstrook stond niet vermeld voor welke arbeidsduur de werknemer in dienst is. Dat maakt dat de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had voldaan aan de schriftelijke informatieverplichting en dat er daarom sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De onterechte aanzegging/opzegging van de arbeidsovereenkomst werd door de kantonrechter vernietigd, waardoor de werknemer met terugwerkende kracht voor onbepaalde tijd in dienst is bij de werkgever.

Voldoet u aan de informatieplicht?

Voorgaande uitspraak is een goed voorbeeld van de nadelige gevolgen voor u als werkgever als u uw werknemer niet of niet voldoende heeft geïnformeerd over de arbeidsvoorwaarden. Voldoet u al aan deze informatieplicht? En voldoet uw arbeidsovereenkomst aan deze nieuwe wettelijke eisen?

(Bron: Abab)