All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Onder bepaalde voorwaarden kunt u scholingskosten in aftrek brengen op de transitievergoeding. De werknemer moet daar wel mee instemmen. U doet er verstandig aan om daarover ook een bepaling op te nemen in de arbeidsovereenkomst of arbeidsvoorwaardenregeling.  

Investeren in de ontwikkeling van uw personeel

Het kabinet wil dat iedereen blijft leren en zich verder ontwikkelt tijdens het werkende leven en dat vraagt om investeringen. Om dit aantrekkelijker te maken voor werkgevers, kunnen zij opleidingskosten van hun medewerkers onder bepaalde omstandigheden aftrekken. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen transitiekosten en inzetbaarheidskosten.

Wat zijn transitiekosten?

Kosten die in mindering worden gebracht op een eventuele (latere) transitievergoeding, zijn kosten die:

  • de werkgever maakt voor een cursus, studie of opleiding die de doorstroom van een medewerker naar ander werk bevorderen;
  • worden gemaakt ter verbetering van de arbeidsmarktpositie van een medewerker.

Voorbeelden hiervan zijn scholing, outplacement en het hanteren van een langere opzegtermijn om de werknemer te helpen vanuit een lopend dienstverband naar een andere baan te solliciteren. Deze kosten worden transitiekosten genoemd, omdat ze zijn gericht op het van werk naar werk helpen van de werknemer.  

Wat zijn inzetbaarheidskosten?

Inzetbaarheidskosten zijn kosten die verbandhouden met het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer tijdens de arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld een opleiding die geen betrekking heeft op de functie van de werknemer, maar die juist kan bijdragen aan een betere arbeidsmarktpositie van de werknemer in het algemeen. Zoals een managementtraining voor een medewerker die geen manager is.

Sinds 1 juli 2020 mogen werkgevers ook kosten voor activiteiten gericht op een andere functie binnen de eigen organisatie in mindering brengen op de transitievergoeding. Het hoeft dus niet per se te gaan om een functie elders.

Scholingskosten huidige functie

Scholingskosten ten behoeve van de huidige functie die iemand heeft, mogen niet worden afgetrokken van de transitievergoeding. Denk bijvoorbeeld aan een cursus medezeggenschapsrecht die een jurist arbeidsrecht volgt om zijn jaarlijks benodigde permanente opleidingspunten te behalen.

Wat zijn de voorwaarden voor aftrek scholingskosten?

In het ‘Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding’ staan maar liefst negen voorwaarden om de kosten te mogen verrekenen. De belangrijkste voorwaarden zijn:

  • De werknemer moet schriftelijk akkoord gaan. Om discussie hierover te voorkomen, doet de werkgever er verstandig aan een bepaling in de arbeidsovereenkomst op te nemen.
  • De scholingskosten worden gemaakt tijdens of na de periode waarover de transitievergoeding wordt berekend.
  • De kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot het doel waarvoor ze zijn gemaakt.
  • De kosten moeten in een periode van maximaal vijf jaar voor het einde van het contract zijn gemaakt. tenzij partijen gezamenlijk een andere termijn hebben gehanteerd.
  • De werknemer krijgt inzicht in de gemaakte scholingskosten.

Europese wetgeving

Onder de Wet werk en zekerheid (WWZ) bent u verplicht uw werknemers te scholen. Sinds augustus 2022 zijn de regels omtrent het aanbieden van scholing gewijzigd.

De werkgever dient de scholing namelijk kosteloos aan te bieden aan de werknemer als de scholing op basis van de wet of de cao verplicht is.

Deze kosten kunnen dus niet worden afgetrokken van de transitievergoeding. Niet-noodzakelijke scholing kan, onder bepaalde voorwaarden, wel in mindering worden gebracht op de transitievergoeding.

(Bron: ABAB)

Bent u verplicht voor tijd die medewerkers eerder aanwezig zijn te betalen? Dat kan zeker het geval zijn. De rechtbank oordeelde dat een medewerker van Schiphol recht had op extra uitbetaling. We lichten de zaak en uitspraak toe en geven u advies.

Opstarttijd is betaalde tijd

Moet uw werknemer 10 of 15 minuten voor aanvang van de werktijd aanwezig zijn op de werkplek, bijvoorbeeld in verband met het opstarten van bepaalde computersystemen of het krijgen van werkinstructies? Werknemers kunnen in die situatie mogelijk achteraf het loon vorderen over de tijd die zij verplicht waren om eerder aanwezig te zijn.

Eerdere uitspraak

Eerder dit jaar oordeelde het Gerechtshof al dat een callcentermedewerker recht had op bijna 3000 euro van zijn voormalig werkgever, omdat hij jarenlang tien minuten voor zijn dienst aanwezig moest zijn om alvast in te loggen. Op 13 december 2023 verscheen er opnieuw een uitspraak in een vergelijkbare zaak.

De casus

Een werknemer was gedurende vijf jaar als uitzendkracht werkzaam bij de afdeling Bagage Operational Support (BOS), de bagageafdeling op Schiphol. Hij moest zich daar steeds 15 minuten voor de start van zijn dienst fysiek melden op zijn werk. Tijdens dit kwartier moest hij zijn portofoon pakken, hoorde hij bij welke gate hij zijn werkzaamheden die dag moest uitvoeren en vervolgens moest hij naar die gate lopen of rijden. Nadat de werknemer uit dienst is gegaan, stapt hij naar de rechter, omdat hij van mening is dat hij recht heeft op loon over het kwartier dat hij voor de start van zijn dienst steeds aanwezig moest zijn. De werkgever is het hier niet mee eens en stelt dat dit kwartier geen arbeidstijd is.

Het oordeel van de kantonrechter

In de Arbeidstijdenwet is het begrip arbeidstijd omschreven als ‘de tijd dat de werknemer onder gezag van de werkgever arbeid verricht’. De kantonrechter oordeelt dat de arbeid die de ex-werknemer in het kwartier verrichtte, valt aan te merken als arbeidstijd. De werknemer verrichtte de werkzaamheden ‘onder gezag van BOS’. Hij was beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor BOS op een door BOS aangegeven plaats en hierdoor kon de werknemer niet over zijn eigen tijd beschikken. Dat de werknemer niet daadwerkelijk bezig was met het laden en lossen van bagage maakt dit volgens de rechter niet anders. Het oordeel van de rechter leidt ertoe dat de ex-werkgever, in dit geval het uitzendbureau, loon voor de extra arbeidstijd moet betalen

Werkgevers, let op!

De werkgever uit deze zaak kan als gevolg van deze uitspraak mogelijk nog meer claims verwachten van andere (ex-)werknemers. Bent u zich er als werkgever van bewust dat het verplichten van werknemers om 10 of 15 minuten voor aanvang van de werktijd aanwezig te zijn, kan betekenen dat u over deze tijd (met terugwerkende kracht) loon verschuldigd bent. Het hangt ervan af of dat er tijdens deze tijd onder uw gezag arbeid wordt verricht, wat hierover is bepaald in de cao, arbeidsovereenkomst en/of de bedrijfsregels. Het is niet relevant of het werkzaamheden zijn die onder de functie van een werknemer vallen.

Moeten uw werknemers ook aanwezig zijn vóór de aanvang van hun diensttijd en twijfelt u of sprake is van arbeidstijd?

(Bron: ABAB)

In 2023 mag u als werkgever uw werknemers nog een onbelaste reiskostenvergoeding van maximaal 21 eurocent per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer) geven. Dit bedrag wordt – als het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen – vanaf 2024 verhoogd naar 23 eurocent per kilometer. Hebt u in uw overeenkomsten het bedrag zelf opgenomen in plaats van een verwijzing naar het fiscale maximum en wilt u wel tot dat maximum onbelast vergoeden? Pas dan de overeenkomst aan en vermeld het nieuwe bedrag.  

Verhoog gewone reiskostenvergoeding ook in overeenkomsten

Tip: Bent u ondernemer of resultaatgenieter? En rijdt u voor uw werk in een privévervoermiddel? Dan mag u voor elke zakelijke kilometer die u met uw eigen auto, motor of fiets maakt 23 eurocent in aftrek brengen op uw resultaat. De verhoging van 21 naar 23 eurocent geldt namelijk ook voor de inkomstenbelasting.  

Onbelaste terbeschikkingstelling, vergoeding en verstrekking van ov-kaarten vanaf 2024

U kunt in 2023 al abonnementen voor openbaar vervoer (ov) of voordeelurenkaarten volledig belastingvrij aan uw werknemers ter beschikking stellen. Voorwaarde is dat de kaart mede dient voor zakelijke reizen (waaronder woon-werkverkeer). Voor de vraag tot welk bedrag u dergelijke kaarten belastingvrij kunt vergoeden of verstrekken wordt gekeken naar de daadwerkelijke kosten van de zakelijke reizen. 

Als het huidige wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen mag u als werkgever vanaf 2024 ov-abonnementen of voordeelurenkaarten voortaan altijd belastingvrij aanbieden als het aannemelijk is dat uw werknemers deze mede gebruiken voor het woon-werkverkeer en/of andere zakelijke reizen. Om in aanmerking te komen voor deze vrijstelling, is een registratie van het privé- en zakelijk gebruik dan niet meer nodig.  

(Bron: Flynth)

Om te komen tot een gelijk minimumloon voor iedereen, gaat vanaf 1 januari 2024 de Wet invoering minimumuurloon in. Hierdoor verdwijnen vanaf 2024 de vaste minimum maand-, week- en daglonen en gaat voor elke werknemer hetzelfde minimumuurloon gelden. Voor werkgevers kan dit leiden tot hogere loonkosten.  

Minimumloon op basis van 36-urige werkweek 

Op dit moment is het minimumloon nog gekoppeld aan de fulltime werkweek in een bepaalde sector. In sommige sectoren is dit 36 uur, in andere 40 uur. Daardoor valt het minimumuurloon in bepaalde sectoren lager uit dan in andere. Vanaf 2024 wordt het minimumuurloon altijd gebaseerd op een 36-urige werkweek. 

Fikse loonsverhoging  

Het nieuwe minimumuurloon geldt voor elke werknemer met dezelfde leeftijd, ongeacht de branche of sector. Omdat het wordt vastgesteld op basis van een 36-urige werkweek kunnen werknemers die momenteel het minimumloon verdienen en meer dan 36 uur per week werken, een fikse loonsverhoging verwachten. 

Minimumloon per leeftijd in 2024 

In de tabel hieronder ziet u welk minimumuurloon in 2024 van toepassing is bij welke leeftijd. Voor werknemers van 18, 19 of 20 jaar oud die werken in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL), geldt een aangepast minimumuurloon.  

 Leeftijd  Minimumloon per uur 
 21 jaar en ouder  € 13,27 
 20 jaar  € 10,62 
 20 jaar (BBL)  € 8,16 
 19 jaar  € 7,96 
 19 jaar (BBL)  € 6,97 
 18 jaar  € 6,64 
 18 jaar (BBL)  € 6,04 
 17 jaar  € 5,24 
 16 jaar  € 4,58 
 15 jaar  € 3,98 

Let op: Door de invoering van het minimumuurloon moeten gemeenten hun loonkostensubsidies opnieuw vaststellen. Neem hierover tijdig contact op met uw gemeente. 

Let op: Het Lage-inkomensvoordeel gaat met ingang van de nieuwe wet ook uit van het minimumuurloon in 2024 op basis van de 36-urige werkweek. 

(Bron: Flynth)

Bent u van plan binnenkort een (bestel)auto aan te schaffen? Dan kunt u met de juiste timing heel wat besparen. Zo kunt u een gewone (niet-elektrische) auto het beste nog dit jaar aanschaffen. Voor een elektrische bestelauto lijkt het juist gunstig om deze pas volgend jaar te kopen.

Schaf de auto nog in 2023 aan

Bent u van plan binnenkort een gewone auto aan te schaffen waarbij u aanschafbelasting (bpm) betaalt? Dan raden wij u aan om te overwegen om die auto nog dit jaar te kopen. Want in 2024 gaan de CO2-uitstootgrenzen met betrekking tot de tariefschijven weer dalen. Hierdoor loopt u eerder tegen de hogere bpm-tarieven aan. Ook stijgen de bpm-tarieven in 2024 met 2,35 procent. Dit geldt ook voor dieselvoertuigen.

Wacht tot 2024 met aankoop elektrische bestelauto

Wilt u een elektrische bestelauto aanschaffen? Dan lijkt het juist slimmer om te wachten met de aanschaf tot na de jaarwisseling. In 2024 kunt u immers weer onder voorwaarden gebruikmaken van de Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA). De SEBA-subsidie is maximaal 5.000 euro per bedrijfsauto. Als middelgrote en grote ondernemer ontvangt u met deze regeling tien procent van de netto catalogusprijs bij een voertuigcategorie N1. Deze prijs is exclusief btw, inclusief bpm en opties die de fabrikant of importeur aanbracht voor het kenteken is afgegeven. Bij een voertuigcategorie N2 met een maximumgewicht van 4.250 kilo ontvangt u tien procent van de verkoopprijs zonder btw. Voor kleine ondernemingen en non-profitorganisaties is het subsidiepercentage twaalf procent.

Het SEBA-potje voor 2023 is sinds oktober leeg, maar vanaf dinsdag 9 januari 2024 kunt u een SEBA-aanvraag doen voor de regeling in 2024. Even wachten loont dus!

Let op: Er schuilt nog wel een addertje onder het gras. Bij het voorgaande gaan we er vanuit dat de elektrische bestelauto net als in 2023 ook in 2024 op de Milieulijst staat en ook in aanmerking komt voor de milieu-investeringsaftrek (MIA). Op grond van de MIA kunt u in 2023 over een aankoopbedrag boven 11.000 euro een extra aftrek van 45 procent in uw aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting claimen. Of de MIA ook in 2024 geldt, moet nog blijken uit de Milieulijst 2024, die pas net voor de jaarwisseling wordt verwacht. Komt de elektrische bestelauto in 2024 niet meer in aanmerking voor de MIA, dan kunt u in 2024 weliswaar SEBA-subsidie aanvragen, maar mist u wel de MIA. Het nadeel van dat laatste kan hoger zijn dan het bedrag aan SEBA-subsidie waarvoor u in 2024 in aanmerking kunt komen.

Tip: Opel adverteert op dit moment (8 november 2023) dat u (alleen) bij dat merk nog wél in 2023 kunt profiteren van de SEBA bij aanschaf van een voorraadauto. U hebt dan dus naast SEBA-subsidie ook gegarandeerd recht op MIA, mits u voldoet aan de voorwaarden voor de MIA, waaronder het tijdig aanmelden van de investering bij RVO.

Tip: De staatssecretaris heeft inmiddels laten weten dat de SEBA per 2025 komt te vervallen. Wilt u nog gebruikmaken van deze regeling? Doe dat dan in 2024! Aanvragen kan vanaf dinsdag 9 januari 2024. 

(Bron: Flytnh)

Het jaar 2023 biedt een unieke fiscale kans voor het aftrekken van lijfrentepremies. Medio dit jaar is de nieuwe pensioenwet ingevoerd. Deze maakt het mogelijk om, fiscaal gunstiger dan voorheen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 aanvullend pensioen op te bouwen via lijfrentestortingen. Het blijft natuurlijk wel belangrijk om u af te vragen: past lijfrente bij de wensen en doelen die u hebt voor uw pensioen?  

Flinke verruiming aftrek lijfrentepremies

Op 1 juli 2023 is de nieuwe pensioenwet in werking getreden. Deze wet biedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 meer ruimte om fiscaal gunstig aanvullend pensioen op te bouwen.  
Er mag vanaf 2023 tot dertig procent van de premiegrondslag worden afgetrokken aan lijfrentepremies, dit noemen we de jaarruimte. Voorheen was de jaarruimte 13,3 procent. Daarnaast is inleg toegestaan tot vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd.  
Ook het gebruik van de reserveringsruimte is verruimd. Tot 2022 kon u via de reserveringsruimte de niet-gebruikte jaarruimte over de achterliggende zeven jaar inhalen. Die periode is nu met terugwerkende kracht verlengd van zeven jaar naar tien jaar. De maximale reserveringsruimte is daarbij verruimd naar 38.000 euro. 

Tip: Hebt u te maken met een pensioengat? Dan kan het interessant zijn om een lijfrente af te sluiten om uw tekort aan te vullen. 

Tip: Een grote lijfrentestorting is aftrekbaar van uw belastbare inkomen in box 1 en de storting verlaagt ook uw eventuele belastbare inkomen van box 3. Mogelijk hebt u daardoor ook meer recht op zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag. 

Tip: U hebt de keuze of u in het kalenderjaar eerst zoveel mogelijk de jaarruimte wilt benutten of juist de reserveringsruimte. Door eerst de reserveringsruimte te benutten en pas daarna de jaarruimte, kunt u voorkomen dat de niet-gebruikte jaarruimte in voorgaande jaren ‘verdampt’. In de aangifte over 2023 kunt u de nog niet eerder gebruikte jaarruimtes uit 2013 tot en met 2022 inhalen. In 2023 vervalt de eventuele niet-gebruikte jaarruimte uit 2013 definitief 

Tip: Hebt u in de afgelopen vijf jaar lijfrentepremies betaald zonder de premies op te geven in uw aangifte inkomstenbelasting en staat de aanslag al vast? Dan kunt u tot uiterlijk 31 december 2023 een verzoek tot vermindering indienen bij de inspecteur van de Belastingdienst.  

Lijfrente passend bij uw financiële doelen?

De verruimingen brengen een interessante fiscale kans met zich mee. Voordat u besluit om hier gebruik van te maken, raden we u aan om goed na te denken over wat uw doel is met het storten van lijfrente. Lijfrenteproducten hebben fiscale voorwaarden en zijn daardoor beperkt flexibel. Het kan gunstiger zijn om op een andere manier inkomen voor na uw pensioen op te bouwen.  

(Bron: Flyth)

Veel activiteiten die vroeger alleen fysiek op locatie plaatsvonden vinden tegenwoordig online plaats. Bijvoorbeeld onderwijs op afstand, maar ook concerten en bijvoorbeeld een museumbezoek. Worden die activiteiten fysiek op locatie verricht dan is btw verschuldigd in het land waar de afnemer fysiek naar toe moet om de dienst af te nemen. Hoe zit dat indien sprake is van online activiteiten? 

Type dienst van belang voor btw-aangifte

Van belang is wat voor soort dienst wordt verricht en of de afnemer een ondernemer of particulier is. Dit artikel gaat over het online verrichten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- en soortgelijke activiteiten

Elektronische diensten

Allereerst is van belang wat voor soort dienst wordt verricht. Indien geen sprake is van interactie en de dienst automatisch wordt verricht via het internet dan zal sprake zijn van een elektronische dienst. Deze dienst is belast daar waar de afnemer is gevestigd. Hierbij kan de dienstverrichter de btw verleggen naar de afnemer (waardoor die afnemer de btw is verschuldigd) indien de afnemer een ondernemer is en hij niet in het land van de afnemer is gevestigd. Is de afnemer een particulier dan is de dienstverrichter de btw verschuldigd. Is hij niet gevestigd in het land van de afnemer dan kan hij de btw in eigen land aangeven via de One Stop Shop. 

Culturele e.d. diensten

Is sprake van interactie dan is geen sprake van automatische dienstverlening en zal van een elektronische dienst waarschijnlijk geen sprake zijn. Culturele e.d. diensten zijn belast daar waar zij materieel worden verricht. Gaat het om een dienst aan een ondernemer dan is nog vereist dat sprake is van het verlenen van toegang tot een evenement. Deze diensten zijn belast daar waar de dienst materieel wordt verricht. 

Culturele e.d. diensten B2C 
In een situatie waarin online vermakelijkheidsdiensten worden verricht aan consumenten heeft het Hof van Justitie in 2019 in de zaak Geelen geoordeeld dat de plaats waar de dienst materieel wordt verricht de plaats is waar de organisator is gevestigd. Het Hof van Justitie deed dit in een casus waarin de afnemers zich ook in het land van de dienstverrichter bevonden. De vraag is daarom of tot dezelfde conclusie wordt gekomen indien de afnemers zich in andere land bevinden. Er hebben zich in de praktijk al situaties voorgedaan waarin de belastingdienst een ander standpunt inneemt dan in de rechtspraak. Ook het btw-comite heeft een ander standpunt ingenomen als het Hof van Justitie. 

Culturele e.d. evenementen B2B 
Over een situatie waarin de afnemer een ondernemer is, heeft het Hof van Justitie recent geoordeeld in de zaak Westside Unicat. Volgens het Hof van Justitie is alleen sprake van het toegang verlenen tot het evenement wanneer een ondernemer zowel de inhoud van het evenement organiseert als toegang verleend. Een ondernemer die dus alleen de inhoud ter beschikking stelt aan een andere ondernemer die vervolgens toegang verleent, valt dus niet onder de bijzondere regeling voor evenementen. Zijn diensten zijn belast in het land waar zijn afnemer is gevestigd indien dat een ondernemer is. Wordt wel toegang verleend en de inhoud verzorgd dan is de dienst belast daar waar de dienst materieel wordt verricht. Ook hier geldt dat er onduidelijkheid bestaat over waar die dienst dan is belast. 

(Bron: BDO)

Staatssecretaris Van Rij heeft voorstellen ingediend tot wijziging van de belasting- en invorderingsrente per 1 januari 2024. Het doel hiervan is om de onderlinge verschillen tussen de diverse rentepercentages die de Belastingdienst hanteert te verkleinen. Lees in dit artikel wat dit voor u als ondernemer betekent.

Wat is belastingrente en invorderingsrente?

Belastingrente is een vergoeding die u betaalt als de Belastingdienst uw aanslag niet op tijd kan vaststellen (bijvoorbeeld omdat u te laat aangifte heeft gedaan) of omdat u belasting moet (bij)betalen. In de meeste gevallen ontvangt u geen rente als u recht heeft op een belastingteruggave.

U betaalt invorderingsrente als u na de uiterste betaaldatum nog een bedrag aan belasting moet betalen. Dit geldt ook als u uitstel van betaling hebt gekregen. De periode waarover u invorderingsrente moet betalen, begint op de dag na de uiterste betaaldatum en loopt tot de dag waarop het geld op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven.

U ontvangt invorderingsrente als de Belastingdienst u niet binnen de daarvoor gestelde termijnen de te veel betaalde belasting terugbetaalt.

Andere berekeningswijze per 1 januari 2024

Door een andere berekeningswijze zal de belastingrente voor de vennootschapsbelasting, de bronbelasting en de solidariteitsbijdrage per 1 januari 2024 naar verwachting 10% gaan bedragen. Voor de overige belastingen is dit naar verwachting 7,5%. De invorderingsrente gaat naar verwachting voor alle belastingsoorten 4% bedragen.

Let op! De Europese Centrale Bank stelt op 31 oktober de ECB-rente opnieuw vast en dan worden de definitieve percentages pas bekend.

Voorkom betalen van belastingrente

Voorkom belastingrente over 2023 en controleer of uw voorlopige aanslag juist is. Is deze te laag? Vraag dan zo snel mogelijk een nieuwe voorlopige aanslag aan, als de liquiditeitspositie dat toelaat. Zodra de omvang van de winst van uw bv op het einde van het jaar min of meer bekend is, is ook duidelijk of het verstandig is een nieuwe voorlopige aanslag aan te vragen.

Tip! Wijkt de winst af van de verwachtingen? Vraag dan op tijd een nieuwe voorlopige aanslag vennootschapsbelasting aan. Hiermee voorkomt u de belastingrente van waarschijnlijk 10% of u voorkomt  bij een teruggave dat dit bedrag renteloos uitstaat bij de Belastingdienst.

(Bron: Moore DRV)

Op Prinsjesdag heeft u kennis kunnen nemen van de plannen van het kabinet. Een van de opvallende zaken is de aanpassing van de afschrijvingen op bedrijfsgebouwen in de inkomstenbelastingsfeer (IB-sfeer). Het kabinet wil het afschrijvingspotentieel vanaf 2024 in de IB-sfeer verder inperken.

Hoe zit het ook al weer?

U mag bedrijfsmiddelen afschrijven tot de restwaarde. Omdat deze bedrijfsmiddelen nu eenmaal slijten. Een uitzondering hierop is grond. Na afloop van de afschrijvingstermijn is het bedrijfsmiddel normaal gesproken versleten. In de tussentijd kunt u voldoende geldmiddelen sparen om een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. Ook in het kader van het matchingprincipe is het heel begrijpelijk dat u de kosten in aftrek mag brengen op het moment dat deze bedrijfsmiddelen voor opbrengsten zorgen. Op basis van deze regel kunt u bedrijfsgebouwen, machines en werktuigen binnen een bepaalde termijn afschrijven en ten laste van het resultaat brengen. Hierdoor betaalt u minder belasting en heeft u meer financiële ruimte om te sparen of af te lossen.

Wetswijziging in 2007

In 2007 heeft de wetgever de grondslag voor de winstberekening verruimd. Het was de wetgever een doorn in het oog dat als gevolg van de inflatie bedrijfsgebouwen veel langzamer in waarde daalde dan de jaarlijkse afschrijving. Hierdoor ontstonden stille reserves. Binnen de wettelijk regels kan alleen bij verkoop of staking met realisatie van de stille reserves belastingheffing plaatsvinden. Deze vorming van latente reserves wilde de wetgever een halt toe roepen.

De wetgever beperkte destijds de afschrijving tot de zogenoemde bodemwaarde in plaats van door te laten lopen tot de restwaarde is bereikt. Aanvankelijk stelde zij de bodemwaarde voor bedrijfsgebouwen vast op 100% van de WOZ-waarde. De wetgever zwakte dit weer af na commentaar vanuit ondernemerszijde. De beperking tot 100% van de WOZ-waarde gold daardoor in eerste instantie voor bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden die als belegging werden aangehouden. Voor de bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden met gebruik in de eigen onderneming stelde zij de bodemwaarde op 50% van de WOZ-waarde vast.

Wetswijziging met ingang van 2019

In 2019 paste de wetgever de inperking van de afschrijving op bedrijfsgebouwen binnen de vennootschapsbelasting wederom aan. Vanaf toen was de bodemwaarde ook 100% van de WOZ-waarde. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting (vpb-tarief) maakte de gevolgen van deze inperking deels goed. Ondertussen heeft de wetgever deze in het vooruitzicht gestelde verlaging al weer ongedaan gemaakt.

Wetswijziging met ingang van 2024

Met ingang van 2024 scherpt de wetgever de inperking wederom verder aan. De bodemwaarde wordt dan ook 100% van de WOZ-waarde. Deze wijziging perkt het afschrijvingspotentieel voor de IB-ondernemer drastisch in. In de praktijk betekent dit dat er in de toekomst minder aftrekposten zijn. Met als gevolg dat u meer belasting moet betalen. Dit zal zijn weerslag hebben op onder andere de financiële ruimte die u heeft voor het voldoen aan uw jaarlijkse aflossingsverplichtingen of reservering voor vervangingsinvesteringen.

Beperken van de belastingheffing

Om de belastingheffing te beperken dient u jaarlijks bij ieder bedrijfsgebouw te controleren of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. Is deze te hoog? Dan kunt u bezwaar aantekenen om de waarde te verlagen. Door de verlaging van de WOZ-waarde ontstaat er meer ruimte om af te schrijven.

Bij nieuwe investeringen in bedrijfsgebouwen kunt u de investeringen opdelen in het gebouw sec en de vrijgestelde onderdelen die onder werktuigenvrijstelling van de WOZ vallen. De investeringen die onder werktuigenvrijstelling vallen schrijft u immers af tot de restwaarde. Hierdoor behoudt u meer afschrijvingspotentieel.

Bij bepaalde investeringen in (nieuwe) bedrijfsgebouwen kunt u overwegen om aan de vereisten van de willekeurige afschrijving te voldoen. Want deze investeringen zijn een uitzondering op de inperking.

Bij hoge winsten kunt u overwegen uw onderneming in een bv in te brengen. Hier geldt weliswaar dezelfde afschrijvingsbeperking, maar het vpb-tarief is veel lager dan de heffing in de inkomstenbelasting. Houdt u er bij een bv wel rekening mee dat u in een later stadium nog een AB-heffing betaalt over de overwinsten. Maar dat is van latere zorg.

(Bron: ABAB)

Een nieuw stelsel voor box 3 wordt pas verwacht in 2027, zo blijkt ook uit het Belastingplan 2024. Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel grote invloed hebben. Maar tegelijkertijd weten we dat de huidige plannen nog sterk kunnen veranderen met de komst van het nieuwe kabinet en de nieuwe samenstelling van het parlement. Welke box 3-maatregelen komen er wel aan bod in het Belastingplan en hoe kunt u daar goed op anticiperen? We hebben de belangrijkste plannen voor u op een rij gezet. 

Tarief box 3 omhoog naar 34 procent

Het kabinet wil het box 3-tarief twee procentpunten verhogen: dit wordt 34 procent. In 2025 blijft het box 3-tarief dan hetzelfde. Bovendien komt er, als het aan het kabinet ligt, per 1 januari 2024 geen indexering voor het heffingsvrij vermogen in box 3. Daardoor is het heffingsvrij vermogen ook in 2024 57.000 euro per persoon en 114.000 euro voor fiscale partners.

Vereniging van eigenaren-aandeel en derdenrekening-gelden

Sinds 1 januari 2023 is er een tijdelijke regeling voor de box 3-heffing van kracht. Met deze regeling moeten de forfaitaire rendementen beter aansluiten op de werkelijke rendementen. Bezittingen vallen in de categorie banktegoeden (forfaitair rendement in 2023 voorlopig 0,36 procent) of overige bezittingen (forfaitair rendement in 2023 6,17 procent). Voorstel van het kabinet is om lidmaatschapsrechten voor een vereniging van eigenaren (VvE) en gelden op een derdenrekening, in de (lager belaste) categorie banktegoeden onder te brengen. Dit gebeurt dan met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023.

Vorderingen en schulden onderling

Sinds 1 januari 2023 is het forfaitair rendement voor vorderingen (6,17 procent) hoger dan voor schulden (voorlopig in 2023 2,46 procent). Hierdoor valt het inkomen in box 3 hoger uit dan voorheen bij onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom is het plan om deze vorderingen en schulden te defiscaliseren en dus niet mee te rekenen voor box 3 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van onderlinge vorderingen en schulden wanneer een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen.

Rechtsherstel

Eerder besloot de Hoge Raad dat bij de vermogensrendementsheffing in box 3 moet worden aangesloten bij het werkelijke rendement en dus niet bij het wettelijke forfaitaire rendement. Daarna ontstond een discussie over het rechtsherstel en die discussie is nog steeds gaande. Ondanks de aanpassingen in het Belastingplan 2024, verwachten we dat er nog lang onrust zal blijven rondom dit onderwerp. Vooral ook omdat over diverse zaken nog wordt geprocedeerd.   
Tot het nieuwe stelsel wordt ingevoerd, vanaf 2027, geldt de tijdelijk regeling voor rechtsherstel. Voor de jaren tot 2022 is dat neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Voor 2023 en verder is dat neergelegd in de zogenaamde Overbruggingswet box 3. Het is afwachten hoe de plannen van het demissionaire kabinet worden ontvangen door het nieuwe kabinet en het nieuwe parlement. Wel is duidelijk dat over het nu geboden rechtsherstel ook al volop wordt geprocedeerd. In veel gevallen doet u er daarom goed aan om tijdig bezwaar te maken om zo uw rechten veilig te stellen. Is uw werkelijk rendement in box 3 lager dan het forfaitaire wettelijke rendement, maak dan binnen zes weken na dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting bezwaar. Wilt u overleggen over een mogelijk bezwaar? Neem contact op met uw adviseur, zodra u een aanslag ontvangt.

Tijdig anticiperen 

Afhankelijk van de samenstelling van uw vermogen in box 3 kan het nieuwe stelsel (vanaf 2027) grote invloed hebben op uw situatie. Wij volgen uiteraard alle ontwikkelingen rondom box 3 en houden u op de hoogte, zodat u tijdig kunt anticiperen op de mogelijke gevolgen voor u.

(Bron: Flynth)