Bedrijfsmiddel?
Het hof was van mening dat het huurrecht geen bedrijfsmiddel vormde, waardoor niet werd toegekomen aan de vraag of het huurrecht verplicht ondernemingsvermogen, verplicht privévermogen of keuzevermogen was. Het hof nam het standpunt in dat de kosten ter zake van de woning moesten worden aangemerkt als ondernemingskosten, voor zover deze verband hielden met de werkkamer. Artikel 3.16 Wet IB 2001 stond volgens het hof echter aan aftrek in de weg, aangezien de werkkamer naar verkeersopvatting niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormde.
Ondernemingsvermogen
De Hoge Raad deelde deze mening niet. Volgens de Hoge Raad kon een huurrecht dat (mede) voor de ondernemingsuitoefening werd gebruikt, ondernemingsvermogen vormen. De etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen had tot gevolg dat het gehele bedrag van de huur ten laste van de winst kon worden gebracht en dat daartegenover vanwege het privégebruik van de woning een volgens artikel 3.19, lid 1, Wet IB 2001 te bepalen bedrag aan de winst diende te worden toegevoegd. Deze bijtelling betrof mede de werkkamer.
Geen aftrekbeperking
De Hoge Raad ging tevens in op de bewoordingen van artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001. Gelet op artikel 3.19, lid 5, Wet IB 2001 diende volgende de Hoge Raad artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 aldus te worden gelezen dat onder “een tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning” mede moest worden begrepen een tot het ondernemingsvermogen behorend huurrecht van een woning. Aangezien in dit geval vaststond dat het huurrecht ondernemingsvermogen vormde, kwam de in artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 neergelegde aftrekbeperking niet aan de orde. De wetgever had kennelijk de niet-aftrekbaarheid van de werkruimte willen bewerkstelligen door de huurwaarde daarvan – als onderdeel van de forfaitaire bijtelling van artikel 3.19 Wet IB 2001 – als een onttrekking in aanmerking te nemen.
(Bron: Taxence)