Personeel uitlenen? De uitzendovereenkomst, ruimer dan gedacht

De Hoge Raad heeft recent bepaald dat een detacheringsbureau ook onder de wettelijke definitie van een uitzendbureau valt. Alhoewel het in deze zaak ging over de verplichte aanmelding bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de uitzendbranche (uitgevoerd door STIPP), heeft deze uitspraak ook vergaande arbeidsrechtelijke gevolgen.

Lees hieronder meer over de gevolgen van deze uitspraak voor bijvoorbeeld detacherings- en payrollbedrijven.

 

Achtergrond

Deelname aan STIPP is verplicht voor ondernemingen die voldoen aan de definitie van het uitzendbureau. Hiervan is sprake als een onderneming voor tenminste de helft van de totale loonsom medewerkers bij een andere onderneming tewerk stelt. Door niet-uitzendbedrijven die arbeidskrachten ter beschikking stellen, zoals payroll- en detacheringsbedrijven, werd aangenomen dat zij niet aan de definitie van het uitzendbureau voldoen, omdat zij geen vraag en aanbod van (tijdelijke) arbeid bij elkaar brengen (de zogeheten allocatiefunctie).

 

Het geschil

In deze zaak had het STIPP zich op het standpunt gesteld dat C4C, een detacheringsbureau voor medisch specialisten, verplicht was zich aan te melden bij het bedrijfstakpensioenfonds. C4C stelt echter dat zij geen uitzendonderneming is, omdat zij geen allocatiefunctie vervult.

De Kantonrechter oordeelde dat C4C weliswaar personeel ter beschikking stelt aan derden, maar dat C4C geen allocatiefunctie vervult. Dit is volgens de Kantonrechter wel noodzakelijk om werknemers op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam te laten zijn. STIPP is het niet eens met de Kantonrechter en gaat in hoger beroep. Het Gerechtshof stelt STIPP vervolgens in het gelijk. Het Hof oordeelde dat alleen moet worden bekeken of wordt voldaan aan de wettelijke definitie van de uitzendovereenkomst. De allocatiefunctie is namelijk niet als vereiste in de wet opgenomen. Van een uitzendovereenkomst is volgens de wet sprake wanneer:

  • de werknemer door de werkgever ter beschikking wordt gesteld aan een derde;
  • de terbeschikkingstelling plaatsvindt in het kader van diens bedrijfsuitoefening van de werkgever;
  • de werknemer diens werkzaamheden onder leiding en toezicht van de derde verricht.

Volgens het Hof is C4C wel een uitzendonderneming. C4C stelt werknemers ter beschikking aan derden, om op basis van een door de derde aan C4C verstrekte opdracht onder leiding en toezicht van de derde werkzaamheden te verrichten. C4C gaat in cassatie, maar vangt bot bij de Hoge Raad. De Hoge Raad bekrachtigt de uitspraak van het Hof. De conclusie is dan ook dat geen allocatiefunctie aanwezig hoeft te zijn om toch te voldoen aan de definitie van een uitzendonderneming.

 

Gevolgen voor de praktijk

Bij veel niet-uitzendbedrijven die arbeidskrachten ter beschikking stellen, zoals bij detachering of payrolling, werden personeelsleden niet aangemeld bij het STIPP en werd geen cao (ABU voor uitzendkrachten) toegepast. Deze werkgevers zijn volgens de Hoge Raad verplicht hun werknemers aan te melden bij STIPP als zij voor tenminste de helft van de totale loonsom medewerkers bij een andere onderneming tewerk stellen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft nog meer gevolgen. De cao en de bedrijfssector bij de Belastingdienst kennen dezelfde criteria voor gebondenheid als het STIPP. Hierdoor zijn deze werkgevers ook verplicht om de cao toe te passen – gedurende periodes van algemeen verbindend verklaring – én vallen zij in de bedrijfssector voor de Uitzendbranche. Anderzijds heeft dit ook tot gevolg dat deze werkgevers de soepelere ontslagregels, zoals die gelden voor uitzendwerkgevers, mogen gaan toepassen. Al maakt de Hoge Raad hier wel de kanttekening bij dat in dergelijke gevallen de redelijkheid en billijkheid altijd een rol zal blijven spelen.

(Bron: Jan)