Projectontwikkelaar mocht niet afwijken van pro-rata BTW

BV X was projectontwikkelaar. Met ingang van juni 2008 werden de aandelen in BV X gehouden door BV A, BV B en BV C. Alle aandelen in BV A werden gehouden door D. A hield op zijn beurt alle aandelen in BV B, en BV E (waarvan B enig aandeelhouder was) hield alle aandelen in BV C. BV X had zelf geen personeel in dienst. Zij maakte gebruik van de diensten van A en B en betaalde daarom managementvergoedingen aan BV E en BV B. Uit een boekenonderzoek bleek dat BV X alle BTW had afgetrokken op goederen en diensten die door haar gemengd werden gebruikt (dit betrof alle niet aan projecten gerelateerde uitgaven). De inspecteur vond dat de aftrek van deze BTW moest worden bepaald op basis van de verhouding tussen BTW-belaste omzet en BTW-vrijgestelde omzet (de pro-rata methode) en dat daarom in 2009 85% en in 2010 86% van de betreffende voorbelasting niet aftrekbaar was. Hij legde een naheffingsaanslag BTW op over de jaren 2009 tot en met 2011 van € 89.552 met een boete van 25%. BV X ging in beroep en stelde dat de BTW op de algemene kosten moest worden gesplitst op basis van de tijdsbesteding van de directeuren A en B en niet op basis van de pro-rata methode. A en B hadden volgens BV X in 2009 13,58% en in 2010 8,02% van hun tijd besteed aan het vrijgestelde project Z. De inspecteur stelde dat de door BV X opgestelde urenoverzichten niet voldoende nauwkeurig waren omdat ze achteraf waren opgemaakt en gedeeltelijk op aannames berustten over het totale aantal gewerkte uren en over het aantal uren per in de agenda’s genoteerde afspraak. Ook werden volgens de inspecteur algemene werkzaamheden, zoals een bezoek aan de accountant, bij de bepaling van het percentage tot de belaste prestaties gerekend evenals projecten die niet doorgingen, terwijl niet duidelijk was of die projecten tot belaste omzet zouden hebben geleid als ze wel waren doorgegaan. Rechtbank Gelderland besliste dat de bewijslast van het werkelijke gebruik lag bij degene die van de pro-rata methode wilde afwijken en dat daarbij de vaststelling van het werkelijke gebruik moest berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Uit het arrest BLC Baumarkt van het EU-Hof volgde volgens de Rechtbank dat van de pro-rata mocht worden afgeweken, mits was gewaarborgd dat de daarvoor in plaats komende berekeningsmethode de aftrekbare voorbelasting nauwkeuriger bepaalde dan de omzetverhouding. Degene die wilde afwijken van de pro-rata moest annemelijk maken dat met zijn berekeningswijze de aftrekbare BTW nauwkeuriger kon worden vastgesteld. De Rechtbank was het met de inspecteur eens dat BV X met de urenoverzichten niet aan de op haar rustende bewijslast had voldaan en besliste dat deze niet voldoende nauwkeurig waren om af te wijken van de hoofdregel van de pro-rata methode. De Rechtbank verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond.

(Bron: FUTD)