Kwalficeren als ondernemer; feiten latere jaren ook van toepassing?

Alle opbrengsten (zowel positieve als negatieve) worden in de belastingheffing betrokken als deze opkomen uit een zogeheten bron van inkomen. In fiscale zin is sprake van een bron van inkomen als is voldaan aan drie criteria: men neemt deel aan het economische verkeer, met het oogmerk om daarmee een voordeel te behalen dat redelijkerwijs is te verwachten. Als de betreffende activiteiten een bron van inkomen vormen, zijn in beginsel de opbrengsten belast en de kosten aftrekbaar. De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat feiten en omstandigheden van latere jaren van belang kunnen zijn voor vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en dus van een inkomensbron.
Alle opbrengsten (zowel positieve als negatieve) worden in de belastingheffing betrokken als deze opkomen uit een zogeheten bron van inkomen. In fiscale zin is sprake van een bron van inkomen als is voldaan aan drie criteria:

  • men neemt deel aan het economische verkeer,
  • met het oogmerk om daarmee een voordeel te behalen,
  • dat redelijkerwijs is te verwachten.

Als de betreffende activiteiten een bron van inkomen vormen, zijn in beginsel de opbrengsten belast en de kosten aftrekbaar.

De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of feiten en omstandigheden van latere jaren van belang kunnen zijn voor de beoordeling of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en dus van een bron van inkomen.

In de onderhavige procedure had een man in 2005 drie muzikale optredens verzorgd. Al vóór 2005 was hij begonnen met het op peil brengen van zijn muzikale vaardigheden en het inspelen van een digitaal orkest dat zorgde voor de begeleiding bij zijn optredens. De man had zich ingeschreven in het handelsregister en voerde een boekhouding. In 2005 waren de kosten van zijn optredens hoger dan de kosten. De man wilde een verlies uit onderneming in aanmerking nemen en claimde de zelfstandigenaftrek. De inspecteur stemde daarmee echter niet in. Rechtbank Arnhem was het daarmee eens. Voor Hof Arnhem was in geschil of de muzikale activiteiten van de man in het jaar 2005 een bron van inkomen vormden, in het bijzonder of sprake was van een (objectieve) voordeelsverwachting.

Het hof was van oordeel dat de man in 2005 redelijkerwijs niet kon verwachten dat hij met zijn muzikale activiteiten in de toekomst positieve opbrengsten zou behalen en dat die activiteiten daarom niet kwalificeerden als een bron van inkomen. Het hof baseerde zijn oordeel op de omstandigheid dat in de jaren 2005 tot en met 2008 de kosten van de optredens steeds de opbrengsten overtroffen en dat hij in 2009 geen optredens meer had verzorgd. Ook had hij het hof aangegeven dat het niet erg waarschijnlijk was dat zijn muzikale activiteiten al op korte termijn tot positieve resultaten zouden leiden.

De man stelde daarop beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Hij was van mening dat voor de beoordeling van de aanwezigheid van een bron van inkomen (winst uit onderneming) niet mag worden gelet op gegevens van latere jaren (wijsheid achteraf) en dat het hof een te korte termijn in aanmerking had genomen voor de beoordeling van de bronvraag.
De Hoge Raad was echter van oordeel dat het hof juist had geoordeeld. Voor de vraag of in een bepaald jaar sprake is van een onderneming en in het bijzonder of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, zijn in beginsel de feiten en omstandigheden van dat jaar beslissend. Maar dit is nog niet het complete verhaal. Feiten en omstandigheden van latere jaren kunnen licht werpen op de vraag of in het onderhavige jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting -en dus van een inkomensbron- en mogen daarom in aanmerking worden genomen.