Rechtsvermoeden arbeidsovereenkomst

Een belangrijke bepaling in het arbeidsrecht is het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Wanneer iemand tegen beloning in drie opeenvolgende maanden wekelijks of ten minste twintig uur per maand werkt, wordt verondersteld dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Dit rechtsvermoeden kan door partijen weerlegd worden. Van belang in dit verband is wat partijen hebben willen afspreken, op welke manier zij die afspraken hebben uitgevoerd en daaraan inhoud hebben gegeven.

Iemand werkte aanvankelijk op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor een periode van een half jaar als oproepkracht. Na deze periode bleef de werknemer werkzaamheden verrichten zonder dat er een nieuwe overeenkomst werd gesloten. De werkzaamheden werden op vaste dagen in de week uitgevoerd. Toen de werknemer ziek werd, weigerde de werkgever het loon door te betalen omdat de werknemer een oproepkracht was. De werknemer meende dat het oproepkarakter van de aanvankelijke overeenkomst verloren was gegaan, waardoor hij recht had op doorbetaling van loon tijdens ziekte en op deelname aan de pensioenregeling.

Volgens Hof Den Bosch slaagde de werkgever er niet in het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst te weerleggen. Zo wist de werkgever niet duidelijk te maken dat hij geen arbeidsovereenkomst met de werknemer had willen sluiten. Het hof stelde vast dat de werknemer niet op oproepbasis werkte, maar volgens een vooraf door de werkgever opgesteld rooster. De werknemer had de vrijheid om werkzaamheden te weigeren, mits hij zelf zorgde voor vervanging door een directe collega die op andere dagen hetzelfde werk deed. Hoewel er aanvankelijk een oproepovereenkomst bestond, was deze in de loop van de tijd gewijzigd in een arbeidsovereenkomst. De werknemer had recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte en op deelname aan de pensioenregeling.

(Bron: Hof Den Bosch)