Onverplicht betaalde pensioenlast niet aftrekbaar

In 2006 doet E BV een onverplichte betaling aan J BV, die als pensioenuitvoerder optreedt voor de directeur-grootaandeelhouder van E BV, ter zake van dit pensioen. Hof Leeuwarden oordeelt dat deze pensioenlast niet ten laste van de winst van E BV kan worden gebracht.

E BV is met haar directeur een pensioenregeling overeengekomen. De pensioenen zullen na ingang zoveel mogelijk waarde- of welvaartsvast worden gehouden. De regeling wordt aanvankelijk in eigen beheer uitgevoerd. Hof Leeuwarden stelt vast dat de pensioenverplichting vóór 2006 is overgedragen aan J BV, een zustermaatschappij. De boekwaarde van de verplichting bedraagt eind 2005 € 2.010.662. In 2006 doet E BV onverplicht een betaling aan J BV. Deze betaling houdt verband met:

  • de indexatietoezegging van het pensioen; en
  • het gegeven dat de marktrente lager is dan de bij de waardering van de pensioenverplichting gehanteerde rekenrente van 4%.

In hoger beroep oordeelt Hof Leeuwarden dat deze in 2006 opgekomen pensioenlast niet ten laste van de winst mag worden gebracht.

Sprongcassatie

Vóór 2006 is de pensioenverplichting tegen een onzakelijke overdrachtsprijs – waarschijnlijk de fiscale boekwaarde – overgedragen door E BV aan J BV. In 2006 proberen partijen door middel van een (onverplichte) nabetaling te redden wat er te redden valt. Het hof weigert echter de aftrek van de onverplicht betaalde koopsom voor de heffing van vennootschapsbelasting.

De aftrekbaarheid van de pensioenlast is het enige wat in deze zaak centraal staat. De consequenties zijn echter veel verstrekkender. Vaststaat dat J BV onvoldoende middelen heeft om de pensioenverplichting uit te voeren (structurele onderdekking). Door de onverplichte betaling is de dekkingsgraad bij J BV sterk verbeterd. De DGA is hierdoor in zijn hoedanigheid van aandeelhouder bevoordeeld.

Deze bevoordeling valt aan te merken als vermomde dividenduitkering, waarover de DGA aanmerkelijk belangheffing is verschuldigd. Naast de vennootschapsbelastingrechtelijke consequenties zijn er dus ook nog inkomstenbelastingrechtelijke consequenties aan verbonden. Die consequenties staan in deze uitspraak echter niet centraal.

Wat nu als de betaling niet onverplicht zou zijn geweest? Zou E BV in dat geval wel de volledige last van de winst over 2006 hebben kunnen aftrekken? Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Voor een groot deel hangt de pensioenlast samen met de toekomstige verplichting tot na-indexatie. Dergelijke indexatielasten kunnen op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aftrek worden gebracht. Dit is anders als J BV een professionele verzekeringsmaatschappij zou zijn geweest. Dan zouden de indexatielasten wel aftrekbaar van de winst zijn geweest. De betaling is dan wel terecht gedaan, maar de lasten zijn niet direct aftrekbaar. Niet direct, want op de balans van E BV worden deze lasten geactiveerd als ‘vooruitbetaalde pensioenpremies’. Pas als indexatie daadwerkelijk plaatsvindt worden de indexatielasten afgeboekt op deze balanspost. Daarmee worden de indexatielasten alsnog ten laste van het resultaat van E BV gebracht.

Voor een veel kleiner deel hangt de betaling samen met het verschil tussen de gehanteerde rekenrente (4%) en de op dat moment geldende marktrente (3,74%). Rechtbank Breda heeft vorig jaar in een procedure geoordeeld dat de lasten die met dit verschil in rekenrente samenhangen wel in aftrek kunnen worden gebracht.

Dat oordeel lijkt juist, maar tegen deze uitspraak is sprongcassatie bij de Hoge Raad aangetekend. Het is dus nog even afwachten hoe de Hoge Raad hierover denkt.

[Bron: Fiscaal-Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden]