Borgtocht versus Hoofdelijkheid: wat zijn de verschillen?

Naast de goederenrechtelijke zekerheden zoals het recht van pand en hypotheek, spelen persoonlijke zekerheden als borgtocht en hoofdelijkheid in de financieringspraktijk een steeds belangrijkere rol. Het zijn veelal banken die deze vorm van zekerheid verlangen.
Borgtocht en Hoofdelijkheid zijn twee wezenlijk verschillende vormen van zekerheid. Toch zie je in de praktijk vaak dat de twee door elkaar worden gebruikt.
Borgtocht wordt in de wet gedefinieerd als: “ de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis, die een derde, de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen”.<
Borgtocht is daarmee een vorm van hoofdelijkheid. Echter anders dan bij hoofdelijkheid heeft de borgtocht een afhankelijke (accessoire) karakter alsmede een plaatsvervangende( subsidiair).
Het afhankelijkheidsaspect zit hem in het feit dat de borgtocht afhankelijk is van de verbintenis van de hoofdschuldenaar, waarvoor zij is aangegaan. Dit betekent dat de borgtocht teniet gaat zodra er geen hoofdverbintenis meer is. Daarnaast kan de borg zich beroepen op de verweermiddelen die de hoofdschuldenaar heeft jegens de schuldeiser wat betreft het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van zijn verbintenis.
Het plaatsvervangende karakter zit hem in het feit dat de borg (hij die de borgtocht heeft verstrekt) niet gehouden is tot nakoming voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekortgeschoten. Hij komt dus pas in tweede instantie in plaats van de hoofdschuldenaar aan bod. Hoofdelijk verbonden schuldenaren zijn tegenover de schuldeiser gelijkelijk aansprakelijk voor de gehele schuld. De schuldeiser mag kiezen wie hij aanspreekt.
Gezien het voorstaande kan het voor een schuldenaar belangrijk zijn zich op het standpunt te stellen dat er “slechts” sprake is van borgtocht en niet van hoofdelijkheid.
Of sprake is van borgtocht dan wel hoofdelijkheid dient overigens te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval en aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in de overeenkomst opgenomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
(Bron: Dijkstra Voermans)