Vermindering wegens oninbaarheid niet bij ten onrechte vermelde BTW

Houdstermaatschappij BV X verkocht in 2011 een deel van haar aandelen in BV Y. Zij reikte in verband daarmee aan BV Y een factuur van € 25.000 plus € 4.750 aan BTW uit. BV Y bracht de BTW in haar aangifte als voorbelasting in aftrek, maar betaalde de factuur niet. De inspecteur legde aan BV X een naheffingsaanslag BTW op met een boete van 50%. BV X stond niet geregistreerd als ondernemer voor de BTW en had ook geen aangiftebiljetten ontvangen of BTW voldaan. BV X had volgens de inspecteur geen prestaties tegen vergoeding verricht en was geen ondernemer voor de BTW. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste op het beroep van BV X tegen de naheffingsaanslag dat BV X niet aannemelijk had gemaakt dat zij enige prestaties tegen vergoeding had verricht en dus ten onrechte BTW op de factuur had vermeld. De BTW was op grond van artikel 37 Wet OB terecht nageheven. Hieraan deed niet af dat BV X ook een creditfactuur had uitgereikt, omdat zij het gevaar voor verlies van belastinginkomsten niet tijdig en volledig had uitgeschakeld. BV Y had de voorbelasting immers afgetrokken. Een vermindering van de verschuldigde belasting wegens oninbaarheid was volgens de Rechtbank ook niet aan de orde. BTW die uitsluitend was verschuldigd wegens onterechte vermelding op een factuur, kwam niet in aanmerking voor teruggaaf wegens oninbaarheid. De Rechtbank vond ook de boete passend en geboden, maar verminderde die wel met 5% omdat de redelijke termijn was overschreden.

(Bron: FUTD)