Geen BOR voor fictieve verkrijging ex art. 13a SW

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de fictieve verkrijging ex art. 13a SW. De BOR is namelijk slechts van toepassing op vermogensbestanddelen die bij A hebben behoord tot een ab als bedoeld in de Wet IB 2001, en daar is geen sprake van.

Belanghebbende, X, en zijn vrouw A zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Sinds 27 mei 2004 houden X en A de aandelen in Z bv. A is in loondienst werkzaam bij Z bv, en X geniet een pensioen uit Z bv. A overlijdt in 2012. Door het overlijden van A vallen pensioen- en lijfrenteverplichtingen vrij, en neemt de waarde van de aandelen in Z bv toe. De inspecteur corrigeert op grond van art. 13a de aangifte erfbelasting. Hij neemt namelijk de waardestijging van het aan X krachtens de huwelijksgemeenschap toekomende ab in aanmerking als belaste verkrijging. In geschil is of de BOR van toepassing is op deze fictieve verkrijging.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de BOR niet van toepassing is op de fictieve verkrijging ex art. 13a SW. De rechtbank overweegt daarbij dat de BOR slechts van toepassing is op vermogensbestanddelen die bij A hebben behoord tot een ab als bedoeld in de Wet IB 2001. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het ab dat op grond van het huwelijksvermogensrecht aan X kan worden toegerekend, en waarop in casu art. 13a SW van toepassing is, in fiscale zin niet tot het vermogen van A heeft behoord. X heeft dan geen recht op toepassing van de BOR op deze fictieve verkrijging. Verder verwerpt de rechtbank nog het beroep van X op een besluit van de staatssecretaris waarin is opgenomen dat de BOR ook van toepassing is op een fictieve verkrijging van ondernemingsvermogen. Dat, door toepassing van de bezitseis, de BOR nooit van toepassing kan zijn op een fictieve verkrijging op grond van art. 13a SW, acht de rechtbank niet van belang. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)