Rechtbank Zeeland-West-Brabant legt prejudiciële vragen voor aan de Hoge Raad over de verschuldigdheid van dividendbelasting door buitenlandse beleggingsinstellingen. Het voorleggen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is in het belastingrecht een nieuw instrument dat voor het eerst wordt gebruikt. De rechtbank legt de prejudiciële vagen voor mede naar aanleiding in de literatuur waarin de vraag wordt opgeworpen of het arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956, ECLI:NL:HR:2015:1777 nog onverkort van toepassing is.
Een “open-end” beleggingsfonds met variabel kapitaal is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De ondernemingsactiviteiten van het beleggingsfonds bestaan uit het beleggen van het fondsvermogen. X is de zogenoemde ‘authorised corporate director’ en als zodanig verantwoordelijk voor het managen van het beleggingsfonds met het zogenoemde COLL Sourcebook.
De participanten in het beleggingsfonds kunnen deelnemen in zijn bezittingen door het kopen van aandelen. De aandelen zijn verkrijgbaar als ‘Income shares’ (waarop dividend wordt uitgekeerd) en ‘Accumulation shares’ (waarvan de prijs wordt verhoogd met het dividend).
Het beleggingsfonds is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
Er is Nederlandse dividendbelasting geheven ter zake van door het belegginsfonds ontvangen dividenden. Een teruggaaf dividendbelasting is door de inspecteur afgewezen.
Recht van de Europese Unie
De vraag is niet of het het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk aan beleggingsfonds een recht op teruggaaf van dividendbelasting toekent. Het beleggingsfonds beroept zich op het recht van de Europese Unie. Vraag is of het beleggingsfonds vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd belastingsubject dat in overigens dezelfde situatie op basis van de Nederlandse wet wel recht zou hebben op teruggaaf van dividendbelasting. Volgens het beleggingsfonds is het vergelijkbaar met een Nederlands beleggingsfonds met de status van een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi) als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).
Juiste vergelijkingsmaatstaf
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur verwezen naar het arrest BNB 2015/203. In de literatuur is de vraag gesteld of de Hoge Raad wel de juiste vergelijkingsmaatstaf heeft aangelegd en of de Hoge Raad niet prejudiciële vragen aan het HvJ had moeten stellen. De rechtbank geeft dat uit het arrest van het HvJ van 17 september 2015 in de gevoegde zaken C-10/14, C-14/14 en C-17/14, Miljoen, X, en Société Générale SA (hierna: het arrest Miljoen), dat het erop lijkt dat het HvJ in dit arrest een andere benadering heeft dan de benadering van de Hoge Raad in arrest BNB 2015/203. Dit is voor de rechtbank reden om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen:
- Ziet de Hoge Raad reden om terug te komen op de beslissing in zijn arrest van 10 juli 2015, nr. 14/03956, ECLI:NL:HR:2015:1777, BNB 2015/203, namelijk dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds om die reden niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat dat beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting?
- Zo nee, is de vergelijkingsmaatstaf anders indien ook binnenlandse particuliere aandeelhouders participeren in het in het buitenland gevestigd beleggingsfonds?
(Bron: Accountancyvanmorgen)