Staatssecretaris trekt cassatie tegen BTW-aftrek afbouwende apotheker in

V.o.f. X exploiteerde een apotheek en was ondernemer voor de BTW. In november 2004 richtten de vennoten van X met vijf huisartsen de Vereniging Gezondheidscentrum op en werd afgesproken dat X de afbouwkosten van het gezondheidscentrum voor haar rekening zou nemen. Vanaf 1 juni 2006 huurde X 250 m2 bedrijfsruimte in een pand waar de huisartsen samen 550 m2 bedrijfsruimte huurden. De verhuurder had de bedrijfsruimten als “casco” ter beschikking gesteld aan de huurders. Vervolgens liet X de zes bedrijfsruimten afbouwen en inrichten voor de uitoefening van de apotheek en de huisartsenpraktijken. De kosten hiervan bedroegen bijna € 1,8 mln. X nam dat bedrag voor haar rekening en bracht de volledige BTW van € 285.619 in aftrek. De inspecteur legde aan X een naheffingsaanslag BTW op voor 43,9% van de afgetrokken voorbelasting, omdat volgens hem voor dat deel van de kosten niet X maar de huisartsen de afnemers van de desbetreffende leveringen en diensten waren. Rechtbank Den Haag vernietigde de naheffingsaanslag, maar Hof Den Haag volgde het standpunt van de inspecteur. X ging in cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van X gegrond en verwees de zaak naar Hof Amsterdam om te onderzoeken wie de afnemer van de prestaties was. Dat Hof besliste dat X de afnemer van de prestaties was. Voor het antwoord op de vraag aan wie de prestaties waren verricht, was volgens het Hof alleen van belang of de werkzaamheden waren verricht ingevolge een rechtsbetrekking met de dienstverrichters. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond. De staatssecretaris heeft in een onderschrift laten weten dat hij zijn beroep in cassatie intrekt omdat hij verwacht dat de Hoge Raad zal beslissen dat de uitspraak van het Hof niet onjuist is. Verder had X gesteld dat zij de kosten voor haar rekening had genomen ter bevordering van haar omzet en met het oog op de afname door derden van haar producten. Al omdat daarmee moest worden aangenomen dat het wezenlijk doel van X niet was gericht op het behalen van belastingvoordeel, kwam de stelling van misbruik van recht volgens de staatssecretaris te ontvallen. Ook was volgens het Hof gesteld noch gebleken dat de facturering aan X schijn was geweest en dat de huisartsen de uiteindelijke betalingen hadden gedaan.

(Bron: FUTD)