Archive for september, 2013

De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat in bepaalde gevallen de aflossingseis wordt versoepeld als een eigenwoningschuld wordt overgesloten naar een nieuwe schuld.

Als een eigenwoningschuld na 1 januari 2013 ontstaat en niet valt onder het overgangsrecht, moet de eigenwoningbezitter deze schuld minstens annuïtair en in hoogstens 360 maanden volledig aflossen. Bij onder meer het oversluiten van een hypotheek kijkt de Belastingdienst naar de stand van de voorganger van de nieuwe schuld inclusief tussentijdse aflossingen. Dit kan betekenen dat de eigenwoningbezitter minder tijd krijgt om de nieuwe schuld af te lossen. Hierdoor kan hij ook gedurende een kortere periode de hypotheekrente aftrekken. Deze bepaling ziet ook op de verstreken looptijd van schulden die vanaf 1 januari 2001 tot 1 januari 2013 behoorden tot de eigenwoningschuld. Hetzelfde geldt voor de looptijd vanaf 1 januari 2013 van schulden die behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld onder het overgangsrecht. Door dit alles gaat in de volgende situaties een aflossingseis gelden na een periode van renteaftrek:

  • de belastingplichtige heeft een oude eigenwoningschuld (dat is een schuld die dateert van vóór 2013) gehad, maar valt niet onder het overgangsrecht. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht;
  • de belastingplichtige heeft een bestaande eigenwoningschuld gehad die onder het overgangsrecht viel, maar verliest de toepassing van het overgangsrecht op enig moment. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht;
  • de belastingplichtige heeft zowel een oude eigenwoningschuld als een bestaande eigenwoningschuld gehad die onder het overgangsrecht viel. Op enig moment verliest hij echter de mogelijkheid om het overgangsrecht toe te passen. Vervolgens krijgt hij weer een eigenwoningschuld onder het huidige recht.

Een voorbeeld is de situatie waarin iemand zijn vorige eigen woning heeft verkocht vóór 1 januari 2013 en zijn hypotheek heeft afgelost, terwijl hij nog geen nieuwe eigen woning en dus evenmin een nieuwe hypotheek heeft.

 

Goedkeuring

In de drie genoemde situaties vindt de staatssecretaris van Financiën de inkorting van de aflossingsperiode onwenselijk. Vooruitlopend op een wetswijziging keurt hij daarom goed dat de aflossingstermijn niet wordt ingekort voor de desbetreffende schulden die:

  • behoorden tot een bestaande eigenwoningschuld op grond van het overgangsrecht; of
  • in de jaren 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld.

Bij de bepaling van de maximale periode van renteaftrek moet men overigens wel rekening houden met de eerder genoten periode van renteaftrek.

 

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de maximale periode van renteaftrek van 360 maanden waarin sprake is van een eigenwoningschuld wordt verkort met de verstreken looptijd van de voorgaande schulden die behoorden tot de oude of bestaande eigenwoningschuld;
  • de verstreken looptijd van de tot de oude of bestaande eigenwoningschuld wordt berekend volgens de systematiek die gold op het moment van de hypotheekrenteaftrek en wordt per schuld naar beneden afgerond op het aantal verstreken hele kalendermaanden.
  • als de eigenwoningschuld bestaat uit schulden met verschillende looptijden, geldt dat de schuld met de kortste resterende maximale looptijd als eerste het eind van de termijn van 360 maanden bereikt.

Na het verstrijken van de maximale periode van renteaftrek maken de schulden deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.

(Bron: Taxence)

Matig uw inleners- of ketenaansprakelijkheid

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, ketenaansprakelijkheid
Reacties uitgeschakeld voor Matig uw inleners- of ketenaansprakelijkheid

Ondernemers die te maken hebben met de aannemers- of inlenersaansprakelijkheid kunnen deze onder bepaalde voorwaarden matigen. De Belastingdienst heeft een toelichting opgesteld met praktische informatie over de manieren om de aansprakelijkheid te beperken.

De toelichting noemt als eerste de mogelijkheid van het gebruik van een g-rekening. Zie hiervoor ook ‘Gebruik de g-rekening’. Als de loonheffing is vastgesteld met de toepassing van het anoniementarief is de Belastingdienst ook bereid onder voorwaarden de aansprakelijkheid te matigen. Zo moet de aannemer/inlener aan de hand van zijn eigen administratie de identiteit van de werknemer kunnen aantonen. Ook moet hij kunnen aantonen dat de werknemer een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning heeft. De aannemer/inlener moet bovendien gegevens overleggen waarmee het loon van de werknemer voor zijn werkzaamheden valt te individualiseren.

 

Vaststellen identiteit

De Belastingdienst licht daarnaast toe welke gegevens de aannemer/inlener moet bewaren in zijn administratie om de identiteit van de werknemer te kunnen aantonen. In eerste instantie moet de aannemer/ inlener de identiteit van de werknemer vaststellen aan de hand van een origineel identiteitsbewijs. De aannemer/inlener hoeft geen kopie van het identiteitsbewijs meer te bewaren in zijn administratie, maar moet wel de gegevens van dit bewijs bewaren. De administratie moet ook de naam, het adres, de woonplaatsgegevens, de geboortedatum en het BSN van de werknemer bevatten. Daarnaast is zijn nationaliteit van belang. Verder moet de werkgever de gewerkte uren kunnen specificeren en de naam, het adres en de woonplaatsgegevens van de onderaannemer/uitlener bewaren in zijn administratie. Eventueel moet de administratie informatie bevatten over bijzondere verklaringen en vergunningen. Daarbij valt te denken aan verblijfs- en tewerkstellingsvergunningen en Verklaringen Arbeidsrelatie (VAR’s).

(Bron: Taxence)

Gaat u een webwinkel beginnen? Of bent u misschien al bezig? Dan is het goed om te weten dat er voor webwinkels wettelijke regels gelden. Op deze website kunt u lezen wat de belangrijkste regels zijn voor webwinkels die producten of diensten verkopen aan consumenten. En hoe de Autoriteit Consument & Markt deze regels uitlegt. Hierbij hoort ook de uitleg over de regels die gelden voor het gebruik van cookies en voor e-mailmarketing.

Praktische hulpmiddelen voor u als webwinkelier

Om u op weg te helpen hebben wij alle belangrijke regels voor u op een rij gezet. Die regels worden in een praktijksituatie toegelicht aan de hand van een demowebshop. Ten slotte kunt u checken of uw webwinkel al voldoet aan de belangrijkste regels met behulp van onze checklist .

1. Alle belangrijke regels voor u uitgelegd

Wij hebben de belangrijkste regels waar u als webwinkelier zich aan moet houden op een rij gezet. U vindt hier uitleg over deze regels. En wij geven u tips hoe u aan deze regels kunt voldoen. Ook geven we voorbeelden van veel voorkomende situaties die de Autoriteit Consument & Markt in ieder geval niet goed vindt.

Regels voor cookies en e-mailmarketing

Regels over de informatie die u op uw website moet vermelden

Regels over de algemene voorwaarden en het gebruik van keurmerken

Regels over het bestelproces

Regels voor het afhandelen van bestellingen

Overige regels

Naast de regels op deze website gelden er ook andere regels. Bijvoorbeeld regels over privacy en auteursrechten. De Autoriteit Consument & Markt houdt geen toezicht op deze regels. Op de website van Antwoord voor Bedrijven vindt u een overzicht van alle zaken waaraan u moet denken.

2. Een demo-webshop

In deze informatieve module krijgt u aan de hand van een demo-webshop praktische tips over hoe u uw website op een goede manier kunt inrichten.

Start de demo-webshop

3. Een checklist voor webwinkeliers

Met de checklist kunt u snel nagaan of uw webwinkel in grote lijnen aan de eisen voldoet. Maar om zeker te zijn dat u niks over het hoofd ziet kunt u het beste alle informatie op onze website lezen.

Let op

Voor het verkopen van specifieke producten of diensten kunnen andere of extra regels gelden. Bijvoorbeeld voor de verkoop van reizen en vliegtickets.

(Bron: ACM)

Volgens het Burgerlijk Wetboek geldt een maximum van drie achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Ook mogen opeenvolgende arbeidscontracten voor bepaalde tijd niet langer dan drie jaar duren. Een vierde contract of een totaal van meer dan drie jaar leidt tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Van deze bepaling kan bij CAO worden afgeweken.

Na drie achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd sloten een werkgever en een werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Gelijk met de arbeidsovereenkomst sloten zij een beëindigingsovereenkomst. Daardoor was eigenlijk sprake van een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, omdat vanaf het aangaan van deze overeenkomst duidelijk was wat de einddatum was.
De werknemer beriep zich op de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst. In een procedure vorderde hij de nietigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en doorbetaling van zijn salaris. De kantonrechter oordeelde dat het partijen niet vrij staat om bij overeenkomst af te wijken van een dwingende wetsbepaling. De enige reden voor de vaststellingsovereenkomst was het omzeilen van de bepaling dat niet meer dan drie opeenvolgende tijdelijke contracten kunnen worden afgesloten. Volgens de kantonrechter was de vaststellingsovereenkomst nietig wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden.
De werkgever ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter. Volgens de werkgever waren de afspraken gemaakt om de werknemer, toen bleek dat hij geen gebruik kon maken van de vroegpensioenregeling, tegemoet te komen.

Hof Den Bosch deelt de visie van de werknemer, dat door de combinatie van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een vaststellingsovereenkomst eigenlijk sprake was van een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, niet. Het feit dat partijen tegelijkertijd met het sluiten van de arbeidsovereenkomst een andere overeenkomst hebben gesloten, waarbij is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd op een later moment, maakt van deze arbeidsovereenkomst niet een overeenkomst voor bepaalde tijd.
Het oordeel van de kantonrechter dat een overeenkomst die is gericht op het buiten werking stellen van een dwingende wetsbepaling altijd nietig is wegens strijd met de openbare orde of goede zeden, is volgens Hof Den Bosch niet juist. Het oordeel van de kantonrechter zou inhouden dat geen beroep behoeft te worden gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Volgens het hof kan hooguit sprake zijn van vernietigbaarheid van de overeenkomst. Omdat de werknemer in de procedure niet om vernietiging van de vaststellingsovereenkomst heeft gevraagd, bleef deze in stand. Het gevolg daarvan was dat de arbeidsovereenkomst op de overeengekomen datum was geëindigd.

 

Moeten ondernemingsschulden op de balans van een onderneming als tegenprestatie worden gezien voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)? De Hoge Raad heeft hierover in een recent arrest duidelijkheid gegeven.

Op 17 april 2012 schreef ik in vervolg op een uitspraak van Hof Leeuwarden van 21 februari 2012 een blog over de vraag of ondernemersschulden op de balans van een onderneming als tegenprestatie moeten worden gezien. Als dat zo is, mogen ze op grond van een expliciete bepaling in de Successiewet bij het bepalen van de grondslag voor de toepassing van de BOR[1] buiten aanmerking blijven. Over deze vraag heeft de Hoge Raad nu duidelijkheid gegeven.

Om het belang te duiden van een behandeling van een schuld als tegenprestatie voor de BOR, herhaal ik hier het voorbeeld uit mijn zojuist genoemde eerdere blog.

________________________________________________________
Voorbeeld
­
De balans van een onderneming ziet er als volgt uit:
­

Bedrijfspand € 3.000.000 Eigen vermogen € 2.500.000
Overige activa €    500.000 Leningen € 1.000.000
__________ __________
€ 3.500.000 € 3.500.000

 

Wat is de grondslag voor de BOR?

Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vraag of de schulden wel of niet als tegenprestatie moeten worden gezien. Zo nee, dan is de grondslag voor de BOR € 2.500.000 (het saldo bezittingen minus schulden). Zo ja, dan is de grondslag € 3.500.000.

________________________________________________________

 

In situaties waarin de verkrijger naast het ondernemingsvermogen (substantieel) overig vermogen verkrijgt, leidt de € 1.000.000 hogere grondslag voor de BOR tot een substantieel voordeel (bij BOR van 83% over ondernemingsvermogen en een tarief van 20%: € 166.000).

De Hoge Raad heeft op 12 juli jongstleden geoordeeld, anders dan het hof, dat de ondernemingsschulden niet zijn aan te merken als tegenprestatie. Kortom, de grondslag voor de BOR bedraagt in bovenstaand voorbeeld € 2.500.000.

De Hoge Raad verwerpt de visie van het hof dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als er een verschil bestaat tussen enerzijds de situatie waarin een belastingplichtige de onderneming overneemt met inbegrip van de ondernemingsschulden (geen tegenprestatie, dus lagere grondslag voor BOR) en anderzijds de situatie waarin de belastingplichtige uitsluitend de activa overneemt en de hogere koopsom die hiervan een gevolg is, financiert met een externe lening (wel tegenprestatie, dus hogere grondslag voor BOR). Volgens de Hoge Raad zijn dit rechtens verschillende situaties die een verschillende behandeling rechtvaardigen.

De Hoge Raad oordeelde verder nog dat de latente belastingschuld over stille reserves in de onderneming die in mindering was gebracht op de door belastingplichtige te betalen koopsom, wél als tegenprestatie kon worden aangemerkt. Deze latente belastingschuld hoeft dus bij het bepalen van de grondslag voor de BOR niet in mindering worden gebracht.

Het loont de moeite om na te gaan of er nog aangiften in behandeling zijn, of niet onherroepelijk vastgestelde aanslagen waarbij de belastinglatentie niet als tegenprestatie is aangemerkt. In dat geval kan toepassing van het in deze blog behandelde arrest nog tot een voordeel leiden.

(Bron: Pleinplus)

e btw-regels zijn niet in elk land hetzelfde, wat lastig kan zijn als u over de grens zaken doet. Verladersorganisatie EVO maakte een handige top 5 met de meest voorkomende problemen.

Btw in het buitenland
Volgens vervoerdersorganisatie EVO moeten bedrijven die in het buitenland zaken doen zich beter verdiepen in de regels van de btw. Bedrijven willen het wel goed doen, stelt EVO, maar ze weten niet altijd hoe. Niet zo gek dus dat er regelmatig fouten worden gemaakt. En dat levert weer naheffingen en boetes op.

De meest voorkomende fouten heeft EVO op een rij gezet in de navolgende top 5.

Top 5 btw-valkuilen

1. Aantonen dat goederen het land hebben verlaten
Voor goederen die worden verkocht aan het buitenland, geldt het btw-nultarief. De leverancier moet echter kunnen aantonen dat de goederen ook echt het land hebben verlaten en niet btw-vrij op de zwarte markt terecht zijn gekomen. Dat is lastig bij afhaaltransacties, omdat je dat niet zelf het vervoer doet.

2. Aangifte bij ABC-transactie
Bij een ABC-transactie verkoopt leverancier A in bijvoorbeeld Duitsland een partij goederen aan ondernemer B in Frankrijk, die dezelfde goederen weer verkoopt aan partij C in Griekenland. De goederen worden veelal rechtstreeks geleverd van A naar C. Die aangifte gaat echter vaak fout, omdat niet naar de hele keten wordt gekeken om te bepalen waar de levering en de verwerking zijn belast.

3. Fiscaal vertegenwoordiger is soms verplicht
Een ondernemer die in een ander land belastingplichtig is, kan een fiscaal vertegenwoordiger in de hand nemen voor de aangifte, listing en betaling van de btw. Ondernemers weten volgens EVO echter niet altijd dat ze soms verplicht zijn om een dergelijke vertegenwoordiger aan te stellen. Wat het nog ingewikkelder maakt, is dat elke lidstaat hiervoor weer zijn eigen regels heeft.

4. Grote verschillen tussen EU-landen
Er zijn Europese btw-regels, ja, maar er bestaan desondanks grote verschillen tussen lidstaten als het gaat om vrijstellingen, (verlaagde) tarieven, factuureisen en verleggingsregelingen. Ondernemers weten daardoor niet altijd of een bepaald goed of dienst in een land is vrijgesteld, of dat de btw bij invoer wel of niet naar de aangifte kan worden verlegd.

5. Is het een goed of een dienst
De regels voor goederenleveringen en diensten verschillen behoorlijk. Maar het is soms lastig om te bepalen of het gaat om een goed of een dienst, zoals bij assemblagewerkzaamheden.

(Bron: De Zaak)

De kleine-ondernemersregeling (KOR) is in 2013 op een aantal punten aangepast. Hier staan de belangrijkste wijzigingen.

De kleine-ondernemersregeling is bedoeld voor ondernemers die weinig omzet draaien, maar niet voor rechtspersonen zoals een bv, stichting of vereniging. Om de regeling toe te passen, moet de ondernemer allereerst voldoen aan de volgende drie voorwaarden:

  1. De ondernemer heeft een eenmanszaak, óf de onderneming is een samenwerkingsverband van natuurlijke personen (maatschap, VOF, man/vrouw-firma);
  2. Na aftrek van voorbelasting betaalt de ondernemer minder dan € 1.883,- btw per jaar;
  3. De ondernemer voldoet aan de administratieve verplichtingen voor de btw.

De kleine-ondernemersregeling (KOR) biedt een aantal voordelen: de ondernemer betaalt minder en soms zelfs helemaal geen btw en kan ontheffing krijgen van uw btw-verplichtingen.

Aanpassingen kleine-ondernemersregeling

De kleine-ondernemersregeling is in 2013 op een aantal punten aangepast. De belangrijkste staan hieronder.

Teruggaaf van btw

De in een kalenderjaar verschuldigde btw – ná aftrek van voorbelasting – bepaalt hoeveel btw de ondernemer minder hoeft te betalen. Na afloop van een kalenderjaar nageheven of teruggegeven btw, rekent de ondernemer toe aan het jaar waarop die betrekking heeft. In de volgende gevallen mag dat ook in het jaar van teruggaaf of bijbetaling:

  • Teruggaaf van btw vanwege oninbare vorderingen;
  • Teruggaaf of bijbetaling van btw als gevolg van een wettelijke bepaling.

De ondernemer mag niet afwijken van een eenmaal gemaakte keuze.

Bepalen bedrag voorbelasting

Het bedrag dat de ondernemer aan voorbelasting aftrekt, mag hij voortaan ook aan de hand van zijn betalingen bepalen.

Let wel: de ondernemer maakt deze keuze voor 5 jaar. Pas daarna mag hij het bedrag weer bepalen aan de hand van de aan hem uitgereikte facturen.

Sterk wisselende omzet

De inspecteur kan de voorlopige vermindering aan het omzetverloop aanpassen, als de aard van het bedrijf daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld seizoenbedrijven. Voorheen kreeg de ondernemer geen teruggaaf als de voorlopige vermindering hoger was dan de in een tijdvak verschuldigde btw. Bij een sterk schommelende omzet kon daardoor de voorlopige vermindering flink lager zijn dan het bedrag waarop de ondernemer, over het hele jaar gezien, recht had.

Boekjaar mag afwijken

De ondernemer mag, anders dan in de oude situatie, de kleine-ondernemersregeling voortaan ook toepassen als zijn boekjaar afwijkt van het kalenderjaar.

Eerder ontheffing administratieve verplichtingen btw

Binnen de kleine-ondernemersregeling kan de ondernemer ontheffing krijgen van zijn administratieve verplichtingen voor de btw. Die ontheffing ging echter pas in op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, waardoor de ondernemer nog een tijdlang aan die verplichtingen vastzat.

(Bron: Pleinplus)

De staatssecretaris heeft het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst, dat eerder ter consultatie was voorgelegd, bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel betreft: (1) het invoeren van een nieuw heffingssysteem voor de IB en de schenk- en erfbelasting in de SW en (2) het bieden van een grondslag voor elektronisch berichtenverkeer van en met de Belastingdienst. Het wetsvoorstel voorziet in een kortere termijn voor het opleggen van aanslagen (uiterlijk 15 maanden na de aangifte) en de mogelijkheid voor belastingplichtigen om de aanslag te laten herzien (tot 18 maanden na de aangifte). Verder wordt voorgesteld de navorderingstermijn bij een nieuw feit te beperken tot 3 jaar na de aangifte, maar deze termijn uit te breiden tot 12 jaar bij kwade trouw van een belastingplichtige. Heeft de inspecteur in het laatste geval echter voldoende aanwijzingen dat ten onrechte geen of te weinig belasting is geheven, dan moet hij de navorderingsaanslag uiterlijk binnen twee jaar daarna vaststellen. De navorderingstermijn bij een kenbare fout wordt drie jaar na de aangifte. Tot slot wordt een nieuwe navorderingsmogelijkheid voorgesteld: als de onjuiste aanslag een gevolg is van een verstoring of fout in de systemen van gegevensverwerking van de Belastingdienst, heeft de inspecteur zes maanden de tijd om de aanslag te corrigeren. Het kabinet streeft ernaar om de wijzigingen in werking te laten treden voor (voorlopige) aanslagen met betrekking tot tijdvakken die zijn aangevangen respectievelijk tijdstippen die zijn gelegen op of na 1 januari 2016. Voor navorderingsaanslagen treedt het nieuwe heffingssysteem echter direct in werking. Het onderdeel over het elektronisch berichtenverkeer van en met de Belastingdienst heeft betrekking op het formele berichtenverkeer, dat bestaat uit berichten die in de wetgeving zijn benoemd, zoals aangiften, beschikkingen en verzoeken van de Belastingdienst om informatie over te leggen. Het kabinet kiest voor een ingroeimodel, waarin bij ministeriële regeling een lijst met uitzonderingen wordt geformuleerd, die elk jaar kleiner moet worden. De Belastingdienst gaat voor het berichtenverkeer de Berichtenbox gebruiken, een persoonlijke, beveiligde elektronische postbus voor iedere burger bij de overheid, als onderdeel van MijnOverheid.nl.

(Bron: FUTD)

In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014 is het volgende voorgesteld:

  • Het kabinet introduceert de onderhandse akte van schenking als alternatief voor de notariële akte.
  • Het APV-regime wordt aangescherpt. Het niet langer toerekenen van tot een APV behorende a.b.-aandelen of -winstbewijzen aan de belastingplichtige leidt tot een belaste (fictieve) vervreemding, ongeacht of de belastingplichtige (voormalige) a.b.-houder daarnaast nog een a.b. blijft behouden in de desbetreffende vennootschap of niet. Ook mag pas een vervreemdingsverlies in aanmerking worden genomen als het APV de desbetreffende aandelen of winstbewijzen heeft vervreemd aan een derde of bij overlijden van de voormalige a.b.-houder, echter uiterlijk na tien jaar na de vervreemding. In de Wet Vpb wordt een maatregel opgenomen om de doorwerking van de toerekeningsstop van artikel 2.14a, lid 7, Wet IB 2001 uit te sluiten voor de renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage. Deze wijziging werkt door naar andere wetsartikelen in de Wet Vpb waarbij verbondenheid een rol speelt.
  • Vanwege wijzigingen in de Wft met ingang van 22 juli 2013 zouden de mogelijkheden om gebruik te maken van het regime van de vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) in de Vpb door DGA’s onbedoeld kunnen worden beperkt. Er is een bepaling opgenomen waarmee deze beperking wordt voorkomen.
  • Voorgesteld wordt om fiscale beleggingsinstellingen (FBI’s) toe te staan dat zij bijkomstige werkzaamheden onderbrengen in een belaste dochtervennootschap, voor zover deze werkzaamheden rechtstreeks verband houden met het beleggen in vastgoed door de FBI.
  • Serviceflats mogen voor de erfbelasting worden gewaardeerd op de WEV op het moment van overlijden, als deze in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde.
  • Belangen tot een derde gedeelte in beleggingsfondsen of fondsen voor collectieve belegging in effecten (als bedoeld in de Wft) worden buiten het bereik van de overdrachtsbelasting gebracht, zonder onderscheid tussen open en besloten fondsen.
  • Partijen bij een notariële akte krijgen inzage in de gegevens die over hun akte zijn geregistreerd.
  • Voor de mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit, is het voortaan voldoende dat de desbetreffende installatie een elektrisch vermogen heeft van minimaal 60 kW in plaats van de nu geldende eis van minimaal 1 mW.
  • Er komt een vrijstelling van de frisdrankbelasting tot 12.000 liter vruchten- of groentesap.
  • De leidingwaterbelasting wordt niet langer geheven voor afzonderlijke watervoorzieningen, tenzij de betrokken leverancier in totaal via minimaal 1.000 aansluitingen leidingwater levert.
  • Er worden enkele technische verbeteringen aangebracht met betrekking tot het tijdstip van verschuldigdheid van energiebelasting bij het ontbreken van een factuur en bij leveringen op een directe lijn.
  • De kennisgeving-vooraf bij spontane gegevensuitwisseling wordt afgeschaft. Ook blijft bij automatische inlichtingenuitwisseling de verplichte publicatie in de Staatscourant van de aanwijzing van de gevallen waarin deze zal plaatsvinden en van de voorwaarden waaronder, voortaan achterwege.
  • Er komt een uitbreiding van de weigerings- of intrekkingsgronden van de ANBI-status naar misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht.
  • Het partnerbegrip wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 zodanig aangepast dat voor de IB en de Awir alleen meerderjarigen partner kunnen worden. Verder wordt geregeld dat partners met uitgesloten familierelaties aanspraak op kinderopvangtoeslag hebben.
  • De verlenging van de termijn voor het aanvragen van een toeslag wegens een nog lopende aangiftetermijn van een medebewoner, wordt alleen gehanteerd wanneer de draagkracht van de medebewoner in aanmerking wordt genomen voor de hoogte van de toeslag van de aanvrager.
  • De horizonbepaling op de multiplier voor giften aan culturele instellingen in de Wet IB 2001 en de Wet Vpb wordt met een jaar verlengd.

(Bron: FUTD)

  • Het tarief in de eerste schijf in de LB en IB wordt in een aantal stappen aangepast. Met ingang van 1 januari 2014 verandert het tarief van de eerste schijf per saldo niet. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het tarief van de eerste schijf verlaagd met 0,29%-punt en met ingang van 1 januari 2016 verhoogd met 0,06%-punt.
  • Het maximum van de algemene heffingskorting wordt op 1 januari 2014 verhoogd naar € 2.100.
  • De algemene heffingskorting wordt tegelijkertijd voor inkomens vanaf het begin van de tweede tariefschijf in de LB en IB afgebouwd. In 2014 loopt deze afbouw tot een inkomen aan het einde van de derde tariefschijf. De algemene heffingskorting voor inkomens vanaf het begin van de vierde tariefschijf bedraagt hierdoor in 2014 € 1.363.
  • Het maximum van de arbeidskorting wordt met ingang van 1 januari 2014 verhoogd tot € 2.097.
  • De arbeidskorting voor hogere inkomens wordt in drie jaar afgebouwd, uiteindelijk tot nihil.
  • De afdrachtvermindering onderwijs wordt afgeschaft en vervangen door een subsidieregeling.
  • In de energiebelasting op elektriciteit wordt in de eerste schijf een verlaagd tarief ingevoerd voor kleinschalige, duurzame opwekking van (zonne-)energie waarvoor geen rijkssubsidie wordt ontvangen.
  • De accijns van diesel wordt verhoogd met 3 cent per liter.
  • De accijns van LPG wordt verhoogd met 7 cent per liter.
  • De accijns voor alcoholhoudende dranken wordt verhoogd met 5,75%.
  • Vanaf 1 januari 2014 geldt een vrijstelling van MRB voor alle motorrijtuigen van 40 jaar en ouder. Daarnaast wordt een overgangsregeling ingevoerd voor personen- en bestelauto’s die rijden op benzine, motorrijwielen, bussen en vrachtauto’s die op 1 januari 2014 26 jaar of ouder zijn maar nog geen 40 jaar. Deze voertuigen komen in aanmerking voor een kwarttarief in de MRB over het gehele kalenderjaar met een maximum van € 120 onder de voorwaarde dat er in de maanden januari, februari en december geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg .
  • De eerste schijf van de S&O-afdrachtvermindering wordt verlengd naar € 250.000 en het tarief in de eerste schijf wordt verlaagd van 38% naar 35%.
  • Het drempelbedrag voor de MIA en Vamil wordt verhoogd naar € 2.500.
  • De eis dat alle op 1 januari 2014 bestaande, onder de stamrechtvrijstelling vallende, stamrechten in periodieke termijnen moeten worden uitgekeerd, vervalt. Bestaande stamrechten kunnen daardoor, zonder heffing van revisierente, ineens worden uitgekeerd. Als de aanspraak in 2014 ineens wordt uitgekeerd, wordt slechts 80% van de uitkering in de heffing betrokken. De stamrechtvrijstelling wordt voor nieuwe stamrechten afgeschaft.
  • De integratieheffing in de BTW wordt afgeschaft.
  • De eenmalig verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar voor schenkingen die verband houden met de eigen woning wordt tijdelijk en wel met ingang van 1 oktober 2013 verruimd tot € 100.000. Ook vervalt de beperking dat de schenking moet zijn gedaan van een ouder aan een kind tussen 18 en 40 jaar.
  • De keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen wordt – met ingang van 1 januari 2015 – vervangen door een nieuwe regeling.
  • In de MRB worden maatregelen opgenomen om MRB te heffen van ingezetenen met een auto met een buitenlands kenteken.
  • De regels voor het herleiden van het toetsingsinkomen na het overlijden van een toeslaggerechtigde worden aangevuld.

(Bron: FUTD)