Statuten BV kunnen niet kwalificeren als stamrechtovereenkomst

X ontving bij de beëindiging van zijn dienstbetrekking per 1 januari 2007 een
ontslagvergoeding van € 233.784. Zijn ex-werkgever stortte dit bedrag op 1 maart
2007 zonder inhouding van loonheffing op de bankrekening van de op 12 januari
2007 door X opgerichte BV Y. Op 7 maart 2007 werd € 40.000 overgeboekt van BV Y
naar de privérekening van X. In juni 2007 werden ten laste van BV Y twee auto’s
gekocht en vanaf februari 2009 werden werkzaamheden aan een eind 2006
aangekochte woning gefactureerd aan BV Y. De inspecteur legde een
navorderingsaanslag IB over 2007 op aan X met een vergrijpboete van € 43.400,
omdat hij ten onrechte een beroep zou hebben gedaan op de stamrechtvrijstelling
van artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB. X ging in beroep. Rechtbank
Noord-Nederland besliste dat X niet had voldaan aan de vereisten voor de
stamrechtvrijstelling. Door het enkel oprichten van een vennootschap die als
doel had het opbouwen en beheren van een stamrechtvoorziening als bedoeld in de
Wet LB was volgens de Rechtbank geen stamrechtovereenkomst gesloten, waaruit
bleek dat de oud-werkgever aan X een aanspraak toekende op periodieke
uitkeringen als vervanging van gederfd of te derven loon, die niet later
ingingen dan in het jaar waarin hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte. De
inhoud van de statuten van BV Y konden volgens de Rechtbank niet kwalificeren
als een stamrechtovereenkomst in de zin van de vereisten van artikel 11, lid 1,
onderdeel g, Wet LB. De Rechtbank verminderde wel de boete met 20% tot € 34.720
wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze boete vond de Rechtbank
passend en geboden.

(Bron: FUTD)