Verhuiskosten van koelapparatuur cafetaria aftrekbaar

X exploiteerde sinds april 2012 een cafetaria. In juni 2014 verhuisde hij binnen dezelfde gemeente naar een andere woning. Zijn nieuwe woning beschikte over een berging waarin X twee vriezers en een koeling kon plaatsen die hij gebruikte in het kader van zijn onderneming maar niet in of bij de cafetaria kon onderbrengen. Voorafgaand aan de verhuizing stonden de vriezers en de koeling in de garage van zijn ouders. In zijn aangifte IB 2014 verzocht X om een forfaitaire aftrek van € 7.750 in verband met de kosten voor het overbrengen van zijn inboedel. De inspecteur weigerde deze aftrek, waarop X in beroep ging en daarbij een huurovereenkomst van een aanhangwagen overlegde. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat moest worden beoordeeld of de verhuisuitgaven waren gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Als die vraag bevestigend moest worden beantwoord, kwamen op grond van artikel 3.17, lid 1, onderdeel a, onder 1º, Wet IB 2001 bij de verhuizing naar een andere woonruimte kosten en lasten ten behoeve van de belastingplichtige zelf in aftrek tot de kosten van het overbrengen van zijn inboedel vermeerderd met een forfaitair bedrag van € 7.750. X had volgens de Rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij verhuisuitgaven had gedaan. Daaraan deed niet af dat X in zijn aangifte geen verhuiskosten in aftrek had gebracht. Vervolgens besliste de Rechtbank dat verhuiskosten zakelijk waren wanneer de verhuizing noodzakelijk was voor de ondernemingsuitoefening of wanneer het belangrijkste oogmerk van de verhuizing was het beperken van toekomstige ondernemingskosten. X had aangevoerd dat hij de apparatuur niet langer bij zijn ouders kon plaatsen en het doel van zijn verhuizing was gelegen in het tegen zo beperkt mogelijke kosten onderbrengen van de vriezers en de koeling. Daarmee had X volgens de Rechtbank aannemelijk gemaakt dat de verhuiskosten zakelijk waren. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)