De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) onder de Wet Werk en Zekerheid, uitzondering ketenregeling

De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) onder de Wet Werk en Zekerheid

De ‘beroepsbegeleidende leerweg’ (BBL) is een Nederlandse vorm van duaal onderwijs binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en wordt aangeboden door een Regionaal Opleidingscentrum (ROC), een Agrarisch Opleidingscentrum (AOC) of een privaat opleider. De BBL is een combinatie van werken en leren, waarbij de leerling in dienst is van een bedrijf en daarnaast een opleiding volgt. De BBL vindt men onder meer veel in de kappers- en autobranche.

Met de BBL-deelnemer wordt zowel een (praktijk)leerovereenkomst (waarbij ook de onderwijsinstelling partij is) als een arbeidsovereenkomst gesloten. Het ‘normale’ arbeidsrecht is dan ook op hen van toepassing. Zo bouwt een BBL-deelnemer ook vakantiedagen op en heeft hij/zij recht op minimumloon en vakantietoeslag. Met inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015 is de wetgeving voor de BBL-deelnemer gewijzigd wat betreft de toepasselijkheid van de ketenregeling en de verschuldigdheid van de transitievergoeding. In deze blog bespreek ik deze wijzigingen.

Wanneer is er sprake van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een BBL?

In de “Wet educatie en beroepsonderwijs” staat een definitie van de BBL (artikel 7.2.7 lid 4). Daarbij geldt dat er voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgd wordt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming. In de BBL maakt het praktijkdeel dus een aanzienlijk onderdeel uit van de totale studieduur. Dit in tegenstelling tot de beroepsopleidende leerweg (BOL), waarbij het theoriedeel juist groter is dan het praktijkdeel.

De ketenregeling is niet van toepassing op de BBL

Voor 1 juli 2015 mocht er driemaal achtereen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden overeengekomen. De vierde opvolgende arbeidsovereenkomst gold dan als aangegaan voor onbepaalde tijd. Hetzelfde gold op het moment dat de bepaalde tijd arbeidsovereenkomsten tezamen de totale duur van 3 jaar hadden overstegen. Daarbij kwam dat de ‘keten’ weer opnieuw ging lopen indien er een tussenliggende periode tussen twee contracten was van méér dan 3 maanden. Per 1 juli 2015 mogen werknemers nog wel steeds 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd krijgen, maar de totale periode mag de 2 jaar niet overstijgen. Bovendien zal de ‘keten’ weer opnieuw gaan lopen indien er een tussenliggende periode is van méér dan 6 maanden.

De ketenregeling is sinds 1 juli 2015 echter niet meer van toepassing op arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een BBL (art. 7:668a lid 10 BW). De regering achtte het onwenselijk – gelet op de aard en doelstelling van deze arbeidsovereenkomsten – dat binnen de opleidingsperiode, na 24 maanden of 3 contracten, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Dit betekent dus dat BBL-leerlingen, die langer over hun opleiding doen, hun opleiding in het bedrijf af kunnen maken zonder dat de werkgever ze in vaste dienst hoeft te nemen.

In dit kader is het voor werkgevers dus belangrijk om een schriftelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan met de BBL-leerling, naast de (praktijk)leerovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst moet duidelijk vermeld staan dat deze is aangegaan in verband met een BBL.

De verplichting tot betaling van een transitievergoeding geldt wél voor de BBL

Per 1 juli 2015 zijn werkgevers een transitievergoeding verschuldigd bij het einde van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft bestaan. Er bestond onduidelijkheid of de transitievergoeding ook betaald moest worden aan BBL-leerlingen. Recentelijk liet Minister Bussemaker echter weten dat ook aan BBL-deelnemers een transitievergoeding moet worden betaald wanneer de (BBL-)arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd.

Opleidingskosten kunnen in mindering worden gebracht op de transitievergoeding

Door de verplichting een transitievergoeding te betalen aan BBL-deelnemers kunnen opleidingsbedrijven (werkgevers) wel opeens geconfronteerd worden met een forse extra kostenpost. Zij betalen namelijk vaak ook al de kosten voor het opleiden van BBL-leerlingen.

Ter voorkoming van te hoge kosten bestaat voor opleidingsbedrijven de mogelijkheid de kosten van de BBL-opleiding (zgn. ‘inzetbaarheidskosten’) in mindering te brengen op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. Hier moet gedacht worden aan collegegeld dat door het opleidingsbedrijf betaald wordt, begeleidingskosten, kleding- en materiaalkosten. Loonkosten vallen hier uitdrukkelijk niet onder.

(Bron: Brantjes Advocaten)