Hoge Raad keurt beperking verliesverrekening goed

Bij het schrappen van belastingvoordelen moet de wetgever altijd opletten dat er geen individuele belangen in de knel komen. In dat licht moest de Hoge Raad zich onlangs uitspreken over de beperking van de verliesverrekening in de inkomstenbelasting. En die kan prima door de beugel, oordeelt het rechtscollege.

De man in deze zaak had een tuincentrum en een hoveniersbedrijf, maar werd in 2002 onteigend. Een jaar later werd hij persoonlijk failliet verklaard. Tot eind 2002 had hij verrekenbare ondernemingsverliezen van ruim € 135.000. Maar toen de man in 2012 weer inkomen had vergaard en dus aangifte voor de inkomstenbelasting deed, weigerde de inspecteur de eerdere verliezen te verrekenen. De man moest dus over het volledige opgegeven inkomen belasting afdragen.

Wetswijziging gooit roet in het eten

De weigering van de inspecteur had te maken met een wetswijziging die in de tussentijd had plaatsgevonden. Tot en met 2006 mochten IB-ondernemers namelijk ondernemingsverliezen onbeperkt verrekenen met inkomsten uit latere aangiften. Maar sinds 1 januari 2017 geldt een maximale verrekentermijn van negen jaar, na de invoering van de Wet werken aan winst.
De rechtbank en later het gerechtshof concludeerden dan ook dat de man simpelweg pech had gehad en dat verrekening er niet meer in zat.
Daarop stapte de man naar de Hoge Raad. Voor het rechtscollege draaide het vooral om de vraag of het vervallen van de ondernemingsverliezen een inbreuk was op het ‘ongestoorde genot van eigendom’. Dat is vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Wetgever heeft ‘ruime beoordelingsmarge’

Maar de Hoge Raad veegde dat argument van tafel. Niet elke gunstige belastingmaatregel die geschrapt wordt is automatisch een inbreuk op ongestoord genot van eigendom. En burgers kunnen er ook niet vanuit gaan dat belastingwetgeving helemaal niet zal wijzigen, zo merkte de Hoge Raad op.
Het gaat er vooral om of de wetgever een redelijke balans heeft gevonden tussen het afschaffen van de maatregel en de bescherming van individuele belangen. De Hoge Raad wees er nog eens op dat de wetgever op fiscaal gebied bovendien een ‘ruime beoordelingsmarge’ heeft. Bij het beperken van de verliesverrekening was de wetgever al met al niet buiten zijn boekje gegaan. De aanslagen bleven dus in stand.

(Bron: Rendement)