Archive for september, 2014

Medio 2011 overleed Y. Zijn echtgenote X verkreeg alle tot zijn nalatenschap behorende goederen en de overige erfgenamen kregen ieder een vordering op haar ter grootte van de waarde van het erfdeel. Y had in zijn testament ook opgenomen dat de helft van de geldvorderingen die de vier kinderen uit zijn eerste huwelijk op X hadden, een jaar na zijn overlijden opeisbaar werd en het resterende gedeelte twee jaar na zijn overlijden. De geldvorderingen van deze vier kinderen bedroegen in totaal € 713.132. X ging in beroep tegen de aanslag IB over 2012. Zij stelde dat de inspecteur de schuld aan haar vier stiefkinderen ten onrechte niet tot de rendementsgrondslag van box III had gerekend. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het niet met haar eens. De bewuste vorderingen en de daarmee corresponderende schulden waren op de peildatum (1 januari 2012) niet opeisbaar. Naar de letter van de wet behoorden deze volgens de Rechtbank daarom niet tot de grondslag sparen en beleggen (de zogenoemde defiscalisering). De Rechtbank verwees hiervoor naar de wetgeschiedenis van het met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde artikel 5.4, lid 1, Wet IB 2001. Hieruit bleek volgens de Rechtbank dat pas vanaf het moment dat de geldvordering opeisbaar werd, de defiscalisering niet meer gold. Dit was volgens de Rechtbank ook in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, omdat die had beoogd om iemand te betrekken in de rendementsheffing die op de peildatum in economische zin kon beschikken over het nagelaten vermogen. In dit geval was het X die op 1 januari 2012 kon beschikken over het bedrag van € 713.132, zodat de daarmee corresponderende schuld terecht niet in aftrek was gebracht op haar vermogen.

(Bron: FUTD)

BV X maakte deel uit van een f.e. voor de BTW. Zij verkreeg op 12 december 2007 een gebouw van CV E, die het gebouw in 2003 had gekocht en de voorbelasting volledig in aftrek had gebracht. Met ingang van 1 januari 2007 verhuurde CV E een deel van het gebouw vrijgesteld van BTW. Met betrekking tot de levering van het gebouw was artikel 31 Wet OB (overgang van een algemeenheid van goederen) van toepassing. BV X gaf over het vierde kwartaal 2007 herzienings-BTW aan over de periode 12 tot en met 31 december 2007. De inspecteur was het niet eens met de tijdsgelange berekening van de herzienings-BTW en legde een naheffingsaanslag op. BV X ging in beroep. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam verklaarden het beroep van BV X ongegrond.

De Hoge Raad besliste op het beroep in cassatie van BV X dat op grond van artikel 31 Wet OB bij de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, geen levering plaatsvond en dat degene op wie de goederen overgingen, in de plaats trad van de ondernemer die de goederen overdroeg, tenzij bij ministeriële regeling anders was bepaald. Dit laatste was niet het geval. Het in de plaats treden betrof onder meer belasting die na de overdracht werd verschuldigd vanwege eventuele herrekening in de zin van artikel 12, lid 2, Uitvoeringsbeschikking OB (UBOB) of eventuele herziening in de zin van de artikelen 13 en 13a UBOB. Dat de overnemer in de plaats trad van de overdrager betekende volgens de Hoge Raad niet dat de overnemer de al door de overdrager verschuldigd geworden maar nog niet voldane BTW verschuldigd werd in de plaats van de overdrager. Artikel 13, lid 2, UBOB bepaalde dat de herziening met betrekking tot onroerende zaken plaatsvond telkens voor 1/10 gedeelte van de voorbelasting op basis van de voor het boekjaar geldende gegevens. De herziening moest volgens de Hoge Raad volgens deze bepaling plaatsvinden bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar. Dit betekende dat de wettelijke bepalingen ervan uitgingen dat wegens herziening met betrekking tot een bepaald boekjaar te betalen BTW in één keer, aan het eind van het boekjaar, verschuldigd werd. De Hoge Raad verwierp het betoog van BV X dat de verschuldigdheid van BTW wegens herziening gedurende de loop van een boekjaar ontstond omdat deze stelling geen steun vond in het recht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Als een werknemer een vervangende auto of een vakantieauto heeft, is het van belang om te voorkomen dat dubbel bijtelling betaald moet worden. Formeel is het zo dat als iemand twee auto’s ‘ter beschikking’ heeft, hij ook twee keer bijtelling moet betalen.

Verklaring

Ook als de werknemer één auto helemaal niet gebruikt. Om te voorkomen dat de werknemer hiermee in de problemen komt bij een controle is het van belang om een ‘verklaring tijdelijk vervangend voertuig’ in te vullen.

Brancheafspraak

Dit meldt Vereniging Auto van de Zaak (VAVDZ). ‘Dit formulier is tot stand gekomen uit een brancheafspraak die de Belastingdienst gemaakt heeft met de Vereniging van Nederlandse Autoleasemaatschappijen. Het is feitelijk geen nieuwe wet of regeling en daarmee ook geen verplichting. Het is wel een werkafspraak. Dit houdt in dat als u gebruik maart van de verklaring en hier ook naar handelt, u zeker weet dat u hier geen problemen mee krijgt bij een eventuele controle,’ aldus VAVDZ.

Het formulier is op de website van VAVDZ te downloaden.

(Bron: Accountancynieuws)

Je huidige bankrekeningnummer kun je per 1 augustus 2014 niet meer gebruiken. Er komt een internationaal rekeningnummer voor in de plaats (IBAN). Dit hangt samen met de invoering van één Europese betaalmarkt (SEPA).

 

  • Nieuw rekeningnummer
  • IBAN
  • Invoering in fases
  • Overboeking
  • Incasso
  • Kosten
  • Veelgestelde vragen over IBAN
  • Consument profiteert nog beperkt
Afbeelding van een Euro-teken in combinatie met het symbool voor Europa (een cirkel met sterren).Je huidige bankrekeningnummer kun je per 1 augustus 2014 niet meer gebruiken. Er komt een internationaal rekeningnummer voor in de plaats (IBAN). Dit hangt samen met de invoering van één Europese betaalmarkt (SEPA). De oorspronkelijke datum was 1 februari, maar de Europese Commissie heeft uitstel van 6 maanden aangevraagd en gekregen.

Nieuw rekeningnummer

Er komt één Europese betaalmarkt, ook wel SEPA genoemd (Single European Payments Area). De grootste verandering is dat per 1 augustus 2014 het Nederlandse rekeningnummer definitief wordt vervangen voor een langer internationaal rekeningnummer (IBAN: International Bank Account Number).

De volgende landen nemen deel aan SEPA:

  • alle landen binnen de Europese Unie;
  • Noorwegen;
  • IJsland;
  • Liechtenstein;
  • Zwitserland;
  • Monaco.

Sommige bedrijven en instellingen zijn al overgegaan op het internationale rekeningnummer. Dit betekent dat ze nu al kunnen vragen om een IBAN en/of op hun facturen hun eigen IBAN vermelden.

IBAN

De IBAN bestaat in Nederland uit 18 tekens en is als volgt opgebouwd: NL99BANK0123456789

  • een landcode (NL voor Nederland);
  • een controlegetal (twee cijfers);
  • een code van de bank (in Nederland vier letters, zoals RABO en INGB);
  • één of meerdere nullen;
  • het huidige (‘oude’) bankrekeningnummer.

Bekijk wat jouw IBAN wordt.

Invoering in fases

SEPA wordt in fases ingevoerd. Er is in de afgelopen jaren al veel veranderd. Dit is nu al mogelijk binnen de Eurozone:

  • Kosteloos met een betaalkaart betalen en geld opnemen. Dit kan op steeds meer plekken binnen Europa, doordat steeds meer automaten de Nederlandse betaalkaart accepteren. Let op: dit geldt alleen voor Eurolanden en niet voor landen die wel binnen het SEPA-gebied vallen, maar waar niet met de euro betaald wordt. Er morgen wel kosten in rekening worden gebracht als dit ook geldt voor de eigen inwoners én als het van te voren staat aangegeven (bijvoorbeeld met een sticker op een geldautomaat). Wij hebben diverse meldingen dat dit in Duitsland regelmatig voorkomt.
  • Grensoverschrijdend geld (laten) incasseren. Dit kun je bijvoorbeeld gebruiken voor het betalen van de huur van het vakantiehuis in Frankrijk of voor internetaankopen.
  • Zonder extra kosten geld ontvangen vanuit een andere Europese rekening.
  • Grensoverschrijdend geld over boeken. Dat is vanaf april 2013 bij alle Nederlandse banken mogelijk met internetbankieren.

Overboeking

Tot 1 augustus 2014 bestaan de nationale en Europese betaalmarkt nog naast elkaar. Maar per augustus 2014 verdwijnt het ‘oude’ bankrekeningnummer, de Nederlandse overboeking en de Nederlandse incasso.

Een overboeking gaat straks als volgt:

  • We doen vanaf 1 augustus 2014 ook als we binnen Nederland geld overschrijven een Europese overboeking.
  • Het internationale rekeningnummer (IBAN) wordt nu nog vooral voor grensoverschrijdende betalingen gebruikt, maar straks ook voor alle binnenlandse betalingen.
  • Voor een Europese overboeking is er naast de IBAN een zogenoemde BIC-code nodig. De BIC-code (Bank Indentifier Code) is een code van de bank waar de rekening van de begunstigde loopt. Per 1 augustus 2014 is voor een Europese overboeking binnen Nederland alleen nog de IBAN nodig. Per 1 februari 2016 geldt dat voor alle Europese overboekingen.
  • De overboeking komt vanaf 1 januari 2013 uiterlijk een dag erna aan. Tot die tijd kon dit soms wel drie dagen duren.
  • Geld overboeken kan nog steeds zowel met internetbankieren als met een overschrijvingsformulier.
  • In de internetbankieromgeving veranderen banken de rekeningnummers in de adresboeken automatisch in IBAN’s.

Incasso

Het Nederlandse incasso maakt plaats voor het Europese incasso. De bestaande automatische incasso’s – voor bijvoorbeeld het betalen van de energierekening of voor de hypotheek – worden automatisch omgezet in machtigingen voor Europese incasso’s. Alleen bij nieuw afgegeven machtigingen wordt er om een IBAN gevraagd.

Wat is anders aan de Europese incasso?

  • Enkele dagen voordat er een nieuwe doorlopende of éénmalige incasso plaatsvindt, informeert de bank je hierover. Het is dan mogelijk om het incasso bij de bank zonder opgave van reden tegen te weigeren.
  • Nadat een incasso is uitgevoerd, kun je desgewenst zonder opgave van reden het geïncasseerde geld laten terugstorten (storneren) via de bank. Dat kan nu al bij een doorlopend incasso tot 56 dagen nadat het incasso plaatsvond. Straks geldt deze mogelijkheid ook voor éénmalige incasso’s. Let op: als er een betalingsverplichting is, blijft die uiteraard wel bestaan.
  • Alleen voor incasso’s van Kansspelen is (voorlopig) een uitzondering gemaakt: ook de Europese variant van deze incasso is niet terug te boeken.

Kosten

Met de invoering van één Europese betaalmarkt is afgesproken dat het betalingsverkeer binnen het SEPA-gebied voor consumenten evenveel kost als in eigen land. In Nederland is het voor consumenten gratis om geld over te boeken en te laten incasseren. Daarom is dit over de grens, binnen Europa, sinds enkele jaren ook gratis. Vooral consumenten die binnen Europa regelmatig grensoverschrijdend werken, aankopen en/of betalingen doen, profiteren hiervan. Voor banken, bedrijven en instellingen vergt de overgang veel technische en administratieve investeringen. Het is te verwachten dat de consument hier indirect aan gaat meebetalen.

Veelgestelde vragen over IBAN

  • Is de kans groter dat je een verkeerd rekeningnummer intypt en je geld bij de verkeerde persoon terecht komt?

Nee, de kans dat je geld overmaakt naar een verkeerd rekeningnummer is juist kleiner.

Een typefout bij het invoeren van een IBAN resulteert vrijwel altijd in een onjuist (niet bestaand) IBAN, zodat er dus ook geen geld naar een verkeerd persoon of bedrijf wordt overgemaakt. Het IBAN is opgebouwd als een zelf-controlerend rekeningnummer. De (zelf)controle gebeurt door middel van een wiskundige proef (de 97-proef). De naam-nummer controle werd bij oude Postbank rekeningnummers (de korte rekeningnummers) gebruikt omdat deze nummers niet zo’n geïntegreerde controle hadden. De overige oude rekeningnummers hadden wel een zelfde soort proef (de 11-proef), maar de controle die bij een IBAN wordt uitgevoerd is nog secuurder.

Lees wat je moet doen als je toch een overboeking hebt gedaan naar een verkeerd rekeningnummer.

  • Mijn IBAN staat nog niet op mijn pinpas, waarom krijg ik geen nieuwe?

De Consumentenbond heeft geëist dat banken de nieuwe bankpassen (waar je IBAN op staat) versneld gaan uitgeven, toen werd besloten dat er vanaf 1 augustus 2014 geen automatisch nummerconversie meer plaatsvindt. Als je niet wilt wachten kun je (vaak gratis) een nieuwe pas aanvragen.

Je IBAN vind je behalve op je (nieuwe) betaalpas ook in je internetbankieromgeving, door het rekeningnummer naar 4226 te smsen, via de overopIBAN app en IBAN BIC Check.

  • Is het veilig om mijn adresboek van internetbankieren te gebruiken om geld over te maken? Kunnen criminelen daar niet bij?

Banken raden vaak aan om zoveel mogelijk het adresboek te gebruiken bij overboekingen. De rekeningnummers in je adresboek zijn namelijk automatisch omgezet in IBAN. Wie zich aan de veiligheidsvoorschriften houdt en de tips voor veilig internetbankieren kent loopt géén extra risico door de invoering van IBAN. Wel zijn er in deze overgangsfase veel phishing mails over IBAN in omloop (bekijk hier 2 voorbeelden). Ga nooit om dergelijke mails in; een bank zal nooit om je inloggegevens vragen.

Consument profiteert nog beperkt

De Consumentenbond vindt de invoering van één Europese betaalmarkt (SEPA) op zich een goede zaak. Het zal volgens Ben Schellekens, campagneleider betalingsverkeer bij de Consumentenbond, voor de gemiddelde consument nog wel even duren voordat hij hiervan voordeel ondervindt. ‘Pas als het consumentenrecht op Europees niveau goed geregeld is, is het voor de consument echt aantrekkelijk om in andere Europese landen aankopen te doen.’
Mede door de invoering van SEPA verdwijnt de papieren acceptgiro op den duur. Deze zou in 2014 verdwijnen, maar dankzij inspanningen van onder andere de Consumentenbond blijft de papieren acceptgiro vijf jaar langer – tot 2019 – bestaan. Een ander punt dat met de invoering van SEPA speelt, is dat iedereen een internationaal rekeningnummer (IBAN) krijgt. Het kunnen meenemen van het rekeningnummer bij een overstap naar een andere bank (nummerportabiliteit) lijkt daarmee verder weg dan ooit, stelt Schellekens. ‘Maar we blijven nummerportabiliteit bij banken en politiek onder de aandacht brengen. Want dat dit niet kan, weerhoudt mensen ervan om van bank te wisselen.’

(Bron: consumentenbond)

Als een arbeidsverhouding niet kwalificeert als een (fictieve) dienstbetrekking, kunnen de betrokken partijen de Belastingdienst verzoeken om deze arbeidsverhouding toch te beschouwen als een dienstbetrekking. Hieraan zijn wel enkele voorwaarden verbonden.

Pseudo-werknemers

Sommige arbeidskrachten verrichten werkzaamheden binnen een arbeidsverhouding die geen (echte of fictieve) dienstbetrekking is. Voor de begrippen echte dienstbetrekking en fictieve dienstbetrekking zie ook: ‘Distributie van dagbladen werd gelijkgesteld met dienstbetrekking’. De eerdergenoemde arbeidskrachten kunnen samen met hun opdrachtgever ervoor kiezen om de arbeidsverhouding aan te merken als fictieve dienstbetrekking. Deze regeling wordt ook wel ‘opting-in’ genoemd. De arbeidskracht wordt dan aangeduid met de term ‘pseudo-werknemer’.

Voorwaarden

Voor opting-in gelden de volgende voorwaarden:

  • de arbeidskracht/opdrachtnemer verricht zijn werkzaamheden voor de opdrachtgever in een arbeidsverhouding die niet kwalificeert als een echte of fictieve dienstbetrekking;
  • de arbeidskracht/opdrachtnemer ontvangt van de opdrachtgever een beloning voor zijn werkzaamheden;
  • de arbeidskracht/opdrachtnemer verricht zijn werkzaamheden niet als ondernemer; en
  • de arbeidskracht/opdrachtnemer en de opdrachtgever melden hun keuze voor opting-in bij de Belastingdienst en wel vóór de eerste beoogde inhouding van loonheffing. Dit gebeurt door een gezamenlijke verklaring, bijvoorbeeld het formulier ‘Verklaring Loonheffingen Opting-in’. Dit formulier is te downloaden vanaf de website van de Belastingdienst of aan te vragen via de Belastingtelefoon (telefoon 0800-0543).

Zodra de pseudo-werknemer zijn werkzaamheden gaat verrichten in de hoedanigheid van ondernemer, moet hij dit melden aan de inspecteur. Hij voldoet dan immers niet meer aan de voorwaarden voor opting-in. Men kan een keuze voor opting-in ook weer terugdraaien, maar niet met terugwerkende kracht.

Voorbereiding

Voordat de pseudowerknemer aan de slag gaat, moet het volgende zijn geregeld:

  • de opdrachtgever moet de identiteit van de arbeidskracht/opdrachtnemer vaststellen; en
  • de arbeidskracht/opdrachtnemer moet zijn gegevens overhandigen aan de opdrachtgever.

Effect opting-in

Bij opting-in wordt de arbeidsovereenkomst op vrijwillige basis onder de loonheffing gebracht. Na de melding is de opdrachtgever inhoudingsplichtig en moet hij volgens de gewone regels loonheffing inhouden op de arbeidsbeloning van de pseudo-werknemer. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat de pseudowerknemer de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan een pensioenregeling. Ook kan voor hem gebruik worden gemaakt van de werkkostenregeling of juist van de vrije vergoedingen en verstrekkingen van het overgangsrecht. Op de beloning van de pseudowerknemer moet de opdrachtgever verder 5,40% bijdrage Zvw (2014) inhouden.

Beperking opting-in

Opting-in heeft een beperkte reikwijdte. Zo kennen de werknemersverzekeringen het begrip opting-in niet. Ook de afdrachtverminderingen zijn niet van toepassing op pseudowerknemers. Opting-in heeft evenmin arbeidsrechtelijke gevolgen. Er ontstaat bijvoorbeeld geen ontslagbescherming.

(Bron: Taxence)

Met name in en rondom de grote steden storten steeds meer particulieren en ondernemers zich op ‘short stay’-verhuur, oftewel de kortlopende verhuur van appartementen aan toeristen via sites zoals Airbnb. Let op, schrijft Sprout-expert Robert Kok, want je loopt een groot risico om aangeslagen te worden door de Belastingdienst.

Ook in onze praktijk banaderen klanten ons vaker met vragen hierover. Veel ondernemers zien de ‘short stay’-verhuur als een eenvoudige manier om het rendement op hun in privé aangehouden onroerend goed te verhogen.

Op zich niet zo gek, want de opbrengsten zijn in het algemeen hoger dan ingeval van reguliere verhuur. Toch wordt er bij het maken van een kosten/batenanalyse meestal voorbij gegaan aan de fiscale aspecten.

Verhuur van in privé aangehouden onroerende zaken valt in beginsel in box III. Daarbij wordt de waarde van het onroerend goed belast met 1,2% vermogensrendementsheffing. De feitelijke huuropbrengst doet verder niet ter zake.

Voorwaarde voor belastingheffing in box III is dat sprake is van ‘normaal vermogensbeheer’. Voor zover hier van belang betekent dit dat je geen werkzaamheden verricht, die zijn gericht op het behalen van voordelen die uitgaan boven het bij normaal vermogensbeheer te verwachten rendement.

Gasten

Hier wringt hem juist de schoen.  Inherent aan de ‘short stay’-verhuur is dat je meer werkzaamheden verricht dan ingeval van reguliere verhuur. Denk bijvoorbeeld aan het aantrekken van gasten (meestal door tussenkomst van een website), het ontvangen van gasten en overdragen van sleutels, het schoonmaken en inspecteren van de woning, enzovoort. Hiermee realiseer je in het algemeen een opbrengst die hoger uitkomt dan ingeval van reguliere verhuur.

Al met al voldoende aanwijzingen voor de belastingdienst om te stellen dat de werkzaamheden het normaal vermogensbeheer te boven gaan. In dat geval is sprake van een onderneming en zijn de resultaten in box I belast met inkomstenbelasting tegen maximaal 52%. Ook de eventuele toekomstige waardestijging van de onroerende zaken wordt dan onder omstandigheden belast.

Daarnaast ben je omzetbelasting verschuldigd over de omzet minus kosten. De vrijstelling ter zake van verhuur van onroerende zaken geldt namelijk niet voor ‘short-stay’-verhuur aan toeristen. Het goede nieuws is dat je slechts het verlaagde tarief van 6% hoeft te betalen.

Denk niet dat het met de belastingheffing allemaal wel los zal lopen. Alhoewel de belastingdienst in het verleden weinig aandacht had voor het fenomeen ’short stay’-verhuur, wordt er inmiddels steeds meer op gelet. Geef je de opbrengsten niet aan, dan riskeer je hoge boetes.

(Bron: Sprout)

De Belastingdienst kan de aftrek van voorbelasting weigeren als de ondernemer niet beschikt over een correcte factuur van zijn leverancier. Een kleine onvolledigheid in de tenaamstelling maakt een factuur niet automatisch ongeschikt. Zo luidt het oordeel van de Hoge Raad.

In beginsel moet een factuur de volledige naam en het volledige adres van de ondernemer (de leverancier) en zijn afnemer bevatten (zie ook: ‘Nieuwe btw-regels voor facturering en administratie per 1 januari 2013’). De Hoge Raad benadrukt dat daarbij van belang is dat de fiscus de leverancier aan de hand van de factuurgegevens kan identificeren en traceren. In de zaak voor de Hoge Raad ging het om een factuur waarop de handelsnaam van de leverancier stond. Deze handelsnaam was niet identiek aan de naam waaronder de leverancier was ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Het adres op de factuur kwam wel overeen met het adres in het register. De Hoge Raad concludeerde dat in deze zaak de leverancier van de belanghebbende misschien wel te identificeren en te traceren was. Omdat in de voorgaande fase het hof daar geen rekening mee had gehouden, verwees de Hoge Raad de zaak door naar een ander hof.

Update

Inmiddels heeft het hof waarnaar deze zaak is verwezen uitspraak gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de onvolledige naam geen ruimte overliet voor misverstanden. Daar zorgden de overige gegevens op de factuur wel voor. Ook had de belanghebbende de fiscus diverse keren verzocht het btw-nummer van de leverancier te verifiëren. Steeds had de Belastingdienst bevestigd dat het btw-nummer correspondeerde met de gegevens onder de geregistreerde naam en handelsnaam van de leverancier. Belanghebbende mocht er dus van uitgaan dat alles klopte en zijn beroep was dan ook gegrond.

(Bron: Taxence)

Aansprakelijk voor loonschulden dochtermaatschappij?

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht
Reacties uitgeschakeld voor Aansprakelijk voor loonschulden dochtermaatschappij?

Is een moedermaatschappij aansprakelijk voor de (loon)schulden van een dochteronderneming? Dat hangt vooral af van de mate waarin de moeder beslist over die dochter. Het recht om te bepalen, brengt ook plichten met zich mee.

zie ook

  • Inhuur personeel: voorkom boetes en aansprakelijkheid
  • Schadeclaims in faillissementen meestal geschikt (FD)
  • Top failliet Econcern en PwC aansprakelijk gesteld
  • Te laat publiceren jaarrekening onbelangrijk verzuim?
  • 403 in een kleine groep – meestal niet…
  • Toezichthoudende bestuurder sneller aansprakelijk

Een rechtspersoon is in beginsel alleen aansprakelijk voor zijn eigen schulden en niet ook voor de schulden van de verbonden vennootschappen. Onder omstandigheden wordt deze beperking van aansprakelijkheid echter doorbroken en kan de rechtspersoon worden aangesproken voor schulden van bijvoorbeeld de dochtervennootschap, zoals loonschulden.

Om werknemers van de dochtermaatschappij tegemoet te komen, heeft de rechtspraak diverse criteria ontwikkeld. In het juli-augustusnummer van Accountant belicht advocaat Carolin Vethanayagam de juridische finesses aan de hand van enkele rechterlijke uitspraken.

Algemene conclusie is dat als directieleden en vertegenwoordigers van een moedermaatschappij willen voorkomen dat deze tegenover de werknemers van de dochtermaatschappij aansprakelijk wordt voor loonverplichtingen en dergelijke, zij zich terughoudend dienen op te stellen bij het bepalen van het beleid van die dochter.

Bij het beoordelen van deze aansprakelijkheid zijn de volgende vragen van belang:

  1. Is er sprake van een zeer hecht concernverband?
  2. Is er sprake van intensieve en indringende bemoeienis van moedermaatschappij met het beleid van de dochtermaatschappij?
  3. Is er sprake van feitelijke en beslissende zeggenschap van de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij?
  4. Is er sprake van een vergaande financiële verwevenheid binnen het concern waartoe de dochtermaatschappij behoort?
  5. Valt de moedermaatschappij een ernstig verwijt te maken, doordat zij bijvoorbeeld nalaat bepaalde werknemers te betalen terwijl andere werknemers en/of crediteuren wel worden betaald?
  6. Heeft de moedermaatschappij toezeggingen gedaan aan de werknemers en/of verwachtingen gewekt die zij niet nakomt?

(Bron: Accountant.nl)

Onzakelijke lening ondanks betalingen van rente

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, lenen aan of van de BV
Reacties uitgeschakeld voor Onzakelijke lening ondanks betalingen van rente

Uit een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat het enkele feit dat een schuldenaar netjes de verschuldigde rente betaalt niet bewijst dat een lening zakelijk is.

De zaak was als volgt. Een holding was samen met haar 100%-dochtermaatschappij, een vastgoed-bv, gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De holding bezat daarnaast 75% van de aandelen in een andere bv, die onder meer een boekenwinkel dreef. De boekenwinkel huurde een bedrijfspand van de vastgoed-bv. Toen grote huurachterstanden ontstonden, sloot de vastgoed-bv een leningsovereenkomst met de boekenwinkel. Volgens zowel de fiscus als het hof bleek het hierbij te gaan om een onzakelijke lening.

Te hoog debiteurenrisico

Het hof constateerde dat de lening een aanzienlijk bedrag betrof en dat de boekwinkel bij het aangaan van de lening een negatief vermogen had. Verder was de vordering van de vastgoed-bv achtergesteld bij een door een bank verstrekte geldlening. De vastgoed-bv had evenmin enige andere zekerheid bedongen. Bovendien had de schuldenaar geen aflossingen betaald, ook niet na het einde van de overeengekomen looptijd. Het hof oordeelde dat de vastgoed-bv een debiteurenrisico had gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou accepteren, zelfs niet tegen een hogere rente. Dat de boekenwinkel steeds de verschuldigde rente had betaald, deed daar niets aan af. Dit kwam overigens ook omdat de rentebetalingen waren gefinancierd uit een rekening-courant met de holding. De vastgoed-bv had het hoge debiteurenrisico alleen geaccepteerd omdat de schuldenaar een zustermaatschappij was. Nu sprake was van een onzakelijke lening, mocht de fiscale eenheid geen afwaarderingsverlies in aanmerking nemen op de vordering van de vastgoed-bv.

(Bron: Taxence)

X verzocht in september 2008 via een suppletieaangifte om een teruggaaf van BTW over 2005 van € 18.991, waarna de ontvanger in november 2008 dit bedrag aan X uitbetaalde. Bij een boekenonderzoek in december 2008 bleek dat X over 2005 recht had op een BTW-teruggaaf van € 18.502. De ontvanger betaalde dit bedrag in september 2009 uit. Toen de ontvanger constateerde dat hij per vergissing tweemaal een BTW-teruggaaf over 2005 had uitbetaald, stelde hij tegen X een vordering in wegens onverschuldigde betaling. De civiele kamer van Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat in dit geval vaststond dat het bedrag dat de ontvanger op basis van de tweede teruggaaf aan X had betaald niet via de belastingrechtelijke weg kon worden teruggevorderd, omdat voor naheffing van een ambtshalve verleende teruggaaf geen belastingrechtelijke grondslag bestond. Uit een arrest van de Hoge Raad van 11 november 2005 volgde echter dat het bedrag desondanks in een civielrechtelijke procedure als onverschuldigd betaald kon worden teruggevorderd, als het door een aan de belastingplichtige kenbare vergissing door de ontvanger was betaald. De tweede teruggaaf was niet het gevolg van een onjuist inzicht in de feiten of het recht, maar van een vergissing van de ontvanger die voor X kenbaar moest zijn geweest. X had binnen tien maanden tweemaal een nagenoeg identieke teruggaaf ontvangen ter zake van één en dezelfde belasting over één en hetzelfde tijdvak. Het was volgens het Hof aannemelijk dat X zich had gerealiseerd dat de ontvanger een vergissing in zijn voordeel had gemaakt. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank.

(Bron: FUTD)