Archive for november, 2015

Let op de gebruikelijkloonregeling

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, personeel
Reacties uitgeschakeld voor Let op de gebruikelijkloonregeling

Voor een directeur-grootaandeelhouder (DGA), die in dienst is bij zijn eigen bv geldt de gebruikelijkloonregeling. Kort gezegd houdt deze regeling in dat een DGA voor zijn werkzaamheden een gebruikelijk salaris moet ontvangen.

 

In de Wet op de loonbelasting 1964 is het gebruikelijk loon bij een volledig dienstverband op minimaal € 44.000 (2015) gesteld. Daarnaast mag het loon van de DGA niet lager zijn dan de meest verdienende medewerker. Alleen in uitzonderlijke situaties – waarbij de continuïteit van de onderneming in gevaar komt – mag een lager gebruikelijk loon worden overeengekomen. Afstemming met de Belastingdienst is daarbij te adviseren.

 

Als hoofdregel stelt u uw loon ten minste op het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
  • Het hoogste loon van de overige medewerkers.
  • Minimaal € 44.000.

 

De regeling kent een doelmatigheidsmarge van 25%. Dit betekent, dat uw loon 25% lager mag zijn dan zakelijk gebruikelijk zou zijn in het economisch verkeer. Bij de vaststelling van de hoogte van het gebruikelijk loon is ook het hoogste loon van uw ‘gewone’ medewerkers van belang. Met ingang van 2015 is de groep medewerkers, waarvan men het loon in aanmerking moet nemen, uitgebreid met medewerkers van verbonden vennootschappen. Bent u bijvoorbeeld partner (medicus, advocaat of architect) binnen een samenwerkingsverband? Dan kan deze uitbreiding gevolgen hebben voor de hoogte van uw gebruikelijk loon.
Tip
Zorg ervoor dat u voldoet aan de gebruikelijkloonregeling. Bij een controle zal de Belastingdienst uw loon beoordelen. Voldoet u niet aan de regeling dan kan de Belastingdienst correcties (met boete) opleggen.
Sommige DGA’s verrichten slechts zeer beperkte werkzaamheden voor hun (beleggings)bv. Als de werkzaamheden zo beperkt zijn dat een gebruikelijk loon minder dan € 5.000 bedraagt, mag in het geheel worden afgezien van loon.
(Bron: ABAB)

Nazenden van papieren kopie na verdwijnen blauwe envelop?

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Nazenden van papieren kopie na verdwijnen blauwe envelop?

De staatssecretaris heeft op Kamervragen over het verdwijnen van de blauwe envelop geantwoord dat een maatwerkoplossing wordt gezocht voor mensen die geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig zijn, geen ondersteuning in de omgeving kunnen inschakelen en daardoor hun toeslagbeschikking in hun Berichtenbox echt niet kunnen (laten) lezen. Een oplossing kan volgens de staatssecretaris het nazenden van een papieren kopie van de beschikking zijn. Bij de ouderenbonden Unie KBO, ANBO en PCOB zijn inmiddels meer dan 500 meldingen binnengekomen, met name van de eigen vrijwilligers. Uit informatie van de ouderenbonden blijkt dat het veelal gaat om zorgen over de invoering van volledig digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft intensief overleg met de ouderenbonden over de wijze waarop kan worden tegemoetgekomen aan deze zorgen. De staatssecretaris hecht zeer aan het voortzetten van de ouderenservice van de ouderenbonden en een bijdrage daaraan van de Belastingdienst. Vanwege een gelijk speelveld tussen ondersteunende partijen zal dit echter niet meer gebeuren in de vorm van financiële ondersteuning, maar van concrete ondersteuning, zoals die ook wordt verleend aan andere maatschappelijke intermediairs. Hierbij kan volgens de staatssecretaris worden gedacht aan toegesneden informatie, opleiding en faciliteiten voor authenticatie. Op dit moment wordt door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewerkt aan het ontwikkelen van een machtigingsvoorziening die burger-organisatiemachtigingen ondersteunt. Deze is naar verwachting in de loop van 2016 beschikbaar.

Tot voor kort was de ZZP-er of ondernemer verplicht zijn lijfrentepotje aan te spreken alvorens hij een beroep kon doen op een bijstandsuitkering. Voor mensen met een werknemerspensioen was dat anders, hun pensioen was beschermd en hoefde niet aangesproken te worden bij een beroep op de bijstand.

Dit jaar heeft staatssecretaris Jetta Klijnsma een wetsvoorstel ingediend om dat verschil op te heffen. Op 17 november 2015 is de wet door de eerste kamer aangenomen.

Voor alle duidelijkheid wijs ik er nog eens op dat het ZZP-pensioen in feite een lijfrente is.

Deze regeling geldt voor alle lijfrentes. De voorwaarden zijn als volgt:

  • Het maximale lijfrentekapitaal wat wordt beschermd is € 250.000,-;
  • Lijfrentepremies die zijn gestort in de periode van vijf jaren voordat men een beroep deed op de bijstand zijn alleen beschermd:
    • tot een maximum van € 6.000 per jaar en;
    • Indien in elk van de vijf jaren tenminste enige inleg in een lijfrente product is gedaan.

Deze eisen dienen als waarborg dat mensen geen grote sommen geld wegsluizen in het zicht van een bijstandsaanvraag.

Alle verschillende lijfrente producten worden samengenomen. Het is dus mogelijk dat een individueel product niet voldoet aan de voorwaarden maar dit lijfrentekapitaal toch wordt beschermd omdat een andere lijfrente werd opgebouwd en het totaal van de producten wel aan de voorwaarden voldoet.

Uiteraard geldt deze regeling niet alleen voor lijfrentekapitalen van ZZP-ers en IB-ondernemers maar ook voor lijfrentekapitalen van DGA’s en ‘normale’ werknemers.

Keuzebeperking tijdelijke belastingplicht EU-proof (Kieback)

Categories: Buitenland (specifieke onderwerpen), binnenlands of buitenlands belastingplichtig voor de IB, Nieuws
Reacties uitgeschakeld voor Keuzebeperking tijdelijke belastingplicht EU-proof (Kieback)

De Duitse heer Kieback woonde in Aken (Duitsland) in een eigen woning en werkte in loondienst in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Op 1 april 2005 emigreerde hij naar de Verenigde Staten (VS). Hij verkocht zijn woning in Aken op 20 juni 2005. De eerste drie maanden van 2005 verdiende Kieback € 261.642 uit zijn dienstverband in Nederland en de resterende negen maanden van 2005 genoot hij een inkomen van € 375.793 uit zijn Amerikaanse dienstbetrekking. De Nederlandse Belastingdienst weigerde de aftrek van de hypotheekrente met betrekking tot de in Duitsland gelegen woning van Kieback over de periode 1 januari tot en met 31 maart 2005. Hof Den Bosch vond dat Kieback gedurende de eerste drie maanden van 2005 moest worden behandeld als een inwoner van Nederland en dat hij op één lijn moest worden gesteld met een inwoner van Nederland, van wie de belastingplicht eindigde door emigratie naar de VS. Zo’n belastingplichtige kon de negatieve inkomsten van zijn woning volgens het Hof in mindering brengen op het inkomen dat hij genoot tot aan het moment van emigratie. De staatssecretaris ging in cassatie. Naar aanleiding hiervan legde de Hoge Raad prejudiciële vragen voor aan het EU-Hof van Justitie. Naar aanleiding van het arrest van het EU-Hof heeft de Hoge Raad eindarrest gewezen. De Hoge Raad besliste dat Hof Den Bosch er ten onrechte van was uitgegaan dat in dit geval niet de situatie in het gehele betrokken belastingjaar in ogenschouw moest worden genomen, maar slechts die gedurende de eerste drie maanden van dat jaar. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond en verwees de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een berekening van het belastbare inkomen van Kieback over 2005. Daarbij moet ook aan de orde komen of Kieback wenst af te zien van de bij de aangifte gemaakte keuze op grond van artikel 2.5 Wet IB 2001.

(Bron: FUTD)

Bij expiratie van een pensioenpolis moet binnen een “redelijke termijn” een recht op een pensioenuitkering worden aangekocht. Wat onder een “redelijke termijn” termijn kan worden verstaan heeft de belastingdienst in (Vraag & Antwoord 10-001 d.d. 040510) aangeven dat hierbij een onderscheid gemaakt moet worden naar de situatie bij leven en de situatie bij overlijden.

Voor een uitkering bij leven geldt een termijn van 6 maanden voor een uitkering bij overlijden geldt een termijn van 12 maanden.

De “redelijke termijn” is tijdelijk verlengd tot 31 december 2016 en geldt naast de regeling pensioenknip. Dat betekent dat bij thans expirerende pensioenpolissen uiterlijk ultimo 2016 een pensioen moet zijn aangekocht. Hierdoor kan ook nog gebruik worden gemaakt van het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering, dat thans in voorbereiding is.

(Pensioenweblog)

De Hoge Raad heeft vandaag in de zaak Promneftstroy/Yukos Capital en Glendale geoordeeld dat het verdwijnen van een rechtspersoon niet betekent dat de schuldeiser die beslag heeft gelegd ten laste van die verdwenen rechtspersoon geen verhaalsmogelijkheden meer heeft. Als de goederen waarop de schuldeiser beslag heeft gelegd, in weerwil van het beslag zijn overgedragen aan een derde, kan de schuldeiser zijn vordering tegen deze derde richten. De Hoge Raad vult met deze beslissing een lacune in de Nederlandse wetgeving.

De zaak gaat over de gevolgen van het faillissement van Yukos Oil. Yukos Capital en Glendale hebben als schuldeisers van Yukos Oil beslag gelegd op goederen van Yukos Oil, waaronder haar aandelen in de Nederlandse rechtspersoon Yukos Finance. De curator in het Russische faillissement van Yukos Oil heeft die aandelen verkocht, volgens Yukos Capital en Glendale  in weerwil van het beslag. Door het einde van het Russische faillissement hield Yukos Oil op te bestaan. Daardoor konden Yukos Capital en Glendale haar niet meer dagvaarden om hun vorderingen toegewezen te krijgen. Daarom leek voor hen ook de mogelijkheid te zijn vervallen om voor die vorderingen verhaal te nemen op de beslagen goederen, nu de toewijzing van hun vorderingen daarvoor een wettelijke voorwaarde is.

De Hoge Raad heeft echter beslist dat schuldeisers die zich bevinden in een situatie zoals Yukos Capital en Glendale, hun vorderingen kunnen richten tegen degene aan wie de goederen zijn overgedragen. Dat is in dit geval Promneftstroy. Dat betekent dat bij de rechtbank Amsterdam verder kan worden geprocedeerd over de zaak.

(Bron: Rechtspraak.nl)

Het toewerken naar een turboliquidatie (ontbinding BV zonder wettelijke vereffening) gebeurt in de praktijk vaak, maar is niet geheel zonder risico.

Als het wenselijk is een BV te beëindigen, zijn er meerdere mogelijkheden om dat te doen. Wordt gekozen voor de weg van ontbinding, dan zal bezien moeten worden wat daartoe de geëigende procedure is. Om tijd en kosten te besparen, wordt in de praktijk regelmatig aangestuurd op een ontbinding zonder wettelijke vereffening: de ‘turboliquidatie’. Het toewerken naar een turboliquidatie is echter niet geheel zonder risico’s en in situaties waarin een BV (bekende) schulden heeft, is extra voorzichtigheid geboden.

Reguliere ontbindingsprocedure, turboliquidatie of faillissement?

Wat de geëigende procedure is, hangt af van het antwoord op de vraag welke baten (en schulden) er – op de beoogde (effectieve) datum van ontbinding – daadwerkelijk zijn en redelijkerwijs nog te verwachten zijn.

  • Reguliere ontbindingsprocedure: ontbinding met wettelijke vereffening

Als de BV op de datum van het effectief worden van het ontbindingsbesluit baten heeft, houdt de BV niet direct op te bestaan. Er is dan namelijk nog een vermogen dat vereffend moet worden. Dat gebeurt door één of meer aangestelde vereffenaars. Vaak zijn dat degenen die ook bestuurders van de BV waren. De vereffeningswerkzaamheden houden kort samengevat in dat alle vorderingen worden geïnd, alle schulden worden voldaan en alle rechtsverhouding volledig worden beëindigd. De vereffenaars maken een rekening en verantwoording van de vereffening op en – als er meerdere gerechtigden zijn tot het batig saldo na vereffening – een plan van verdeling. Als daartegen geen bezwaar wordt gemaakt door de crediteuren, gaan de vereffenaars over tot uitkering van het batig saldo en houdt de BV daarna op te bestaan. Gezien de wettelijke termijn die crediteuren hebben om genoemd bezwaar te maken, zal de reguliere ontbindingsprocedure ten minste 2 maanden in beslag nemen.

  • Turboliquidatie: ontbinding zonder wettelijke vereffening

Als de BV op de datum van het effectief worden van het ontbindingsbesluit geen baten heeft, en deze ook niet zijn te verwachten, houdt de BV wél meteen op te bestaan. Er is dan namelijk geen vermogen dat vereffend moet worden.

Van een BV zonder baten kan in beginsel alleen sprake zijn als het saldo van de balans nul is. Daarnaast dient, zoals hierboven aangegeven, ook rekening te worden gehouden met potentiële baten. Er zou bijvoorbeeld een latente belastingvordering kunnen bestaan al dan niet op grond van de laatste aangifte, de BV zou in een procedure betrokken kunnen zijn waarvan de uitkomst nog onzeker is, de BV zou (potentiële) vorderingen kunnen hebben op bestuurders, aandeelhouders of derden, etc.

Als duidelijk is dat er op het moment van de ontbinding (potentiële) baten zijn, moet vereffend worden en kan geen turboliquidatie plaatsvinden.

  • Faillissement

Zijn er wel baten, maar is het saldo van de baten en lasten negatief, dan houdt de BV door ontbinding niet op te bestaan maar dient het vermogen van de BV als een faillissement te worden afgewikkeld. In dit geval wordt een curator benoemd die onder toezicht het vermogen van de failliete BV afwikkelt. Blijkt van deze vermogenspositie nadat het ontbindingsbesluit effectief is geworden, dan dient de aangifte tot faillietverklaring door de vereffenaar(s) te worden gedaan, tenzij alle bekende schuldeisers instemmen met voortzetting van de vereffening buiten faillissement.

Wat zijn risico’s van onterechte turboliquidatie?

In de praktijk komt het regelmatig voor dat het bestuur van een BV, voorafgaand aan de ontbinding van de BV, vereffeningshandelingen verricht, zodat alsnog een turboliquidatie kan plaatsvinden. Het toewerken naar een turboliquidatie is echter niet geheel zonder risico’s.

Mocht na het ontbindingsbesluit bijvoorbeeld blijken dat de BV wel baten had, dan kan dit tot gevolg hebben dat de BV (formeel juridisch) altijd is blijven bestaan. In dat geval zijn de verplichtingen van het bestuur ook blijven doorlopen, zoals die tot het opstellen en publiceren van een jaarrekening. Zeer waarschijnlijk heeft het bestuur daar niet aan voldaan, het ging er immers van uit dat de BV er niet meer was.

Ingeval ten onrechte tot turboliquidatie is overgegaan terwijl de BV nog schulden heeft, dreigt het risico dat de BV geacht wordt in een toestand te verkeren dat zij is opgehouden met betalen, en zouden schuldeisers van de BV de mogelijkheid hebben alsnog faillissement van de BV aan te vragen. In een eventuele faillissementssituatie, die dus na ontbinding kan volgen, kan een bestuurder die niet aan genoemde administratieplicht en/of publicatieplicht heeft voldaan door de curator (hoofdelijk) aansprakelijk worden gehouden voor het tekort in de boedel van de BV. Met het nalaten van genoemde verplichtingen komt namelijk ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ vast te staan en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

Ook kan een rechter, op verzoek van een schuldeiser, oordelen dat het achterwege laten van de vereffening ondanks de aanwezige baten, een onrechtmatige daad is geweest tegenover de schuldeisers; het naar de nulstand toewerken van het balanstotaal zou neer kunnen komen op een bevoordeling van sommige schuldeisers boven anderen dan wel op het doen van een uitkering aan (een) gerechtigde(n) die te hoog is geweest. Ook aandeelhouders kunnen aansprakelijk zijn, wanneer zij wisten of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat de BV na de uitkering niet zou kunnen voortgaan met het betalen van opeisbare schulden.

Conclusie

Wanneer een BV op de datum van het effectief worden van het ontbindingsbesluit geen (potentiële) baten heeft, kan tot turboliquidatie worden overgegaan. Wanneer de BV echter (bekende) schulden heeft, is extra voorzichtigheid geboden.

Het toewerken naar een turboliquidatie gebeurt in de praktijk vaak, maar is niet geheel zonder risico. Indien achteraf mocht blijken dat ten onrechte tot turboliquidatie is overgegaan, kan dat de bestuurder(s) duur komen te staan (en in sommige gevallen ook de aandeelhouder(s)).

(Bron: DVAN)

Welke procedure ook wordt gekozen, het is primair aan de bestuurders (of vereffenaars na ontbinding) om te zorgen dat het vermogen van de BV op een behoorlijke manier wordt afgewikkeld.

X was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met Y. In 2006 werd de echtscheiding uitgesproken. Y beschikte in de jaren 2001 tot en met 2004 in het buitenland over vermogensbestanddelen die in geen van hun aangiften IB waren opgenomen. Het betrof bedragen tussen € 292.696 en € 386.180, afkomstig uit de erfenis van haar moeder. In december 2009 meldde X het buitenlandse vermogen bij de Belastingdienst. Y wilde echter niet meewerken. De inspecteur legde navorderingsaanslagen op, waarbij hij de helft van de vermogensbestanddelen aan X toerekende. X ging in beroep en stelde dat hij de keuze van toerekening van vermogensbestanddelen zonder instemming van de ex-partner kon herzien, waardoor de volledige bedragen bij Y in de heffing moesten worden betrokken. Hof Den Bosch was het niet met X eens. Herziening in de zin van artikel 2.17, lid 3, Wet IB 2001 was volgens het Hof niet mogelijk, omdat de ex-partner daar niet aan meewerkte. X ging in cassatie. De Hoge Raad besliste dat met het wettelijke vermoeden van een verdeling bij helfte juist was beoogd te voorkomen dat de inspecteur een juridisch correcte verdeling moest maken, met alle bewijsrechtelijke complicaties van dien, in situaties waarin partners niet in staat of bereid waren om zelf een (andere) verdeling te maken. De Hoge Raad verwierp ook de stelling van X dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld. De inspecteur had de wettelijk voorgeschreven toerekening van het buitenlandse vermogen toegepast, zodat hem geen onzorgvuldig handelen kon worden verweten. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van X ongegrond.

(Bron:FUTD)

Ben jij ZZP’er en in blijde verwachting? Gefeliciteerd! Omdat je tijdens jouw zwangerschap (en vlak na de bevalling) minder kunt werken, heb je als zwangere zelfstandige recht op steun van de overheid. Zo ontvang je een uitkering (ZEZ-regeling) en is op deze periode een lager urencriterium van toepassing.

1. Kan ik als zwangere ZZP’er een uitkering aanvragen?

Ja, dat kan. Hoewel je als zelfstandige professional normaal gesproken zelf voor een financiële buffer moet zorgen als je tijdelijk minder (of niet) kunt werken, wordt in het geval van een zwangerschap een uitzondering gemaakt. Als zwangere ZZP’er heb je in principe recht op een uitkering van ten minste zestien weken tijdens en na je zwangerschap. Officieel wordt dit de Zelfstandig en Zwanger-regeling (ZEZ) genoemd.

2. Hoe hoog is deze uitkering?

De hoogte van de zwangerschapsuitkering en bevallingsuitkering is – afhankelijk van je situatie – maximaal honderd procent van het wettelijk bruto minimumloon. Als je gewend bent om voor een bepaald tarief te werken, kan het dus zijn dat je gedurende deze periode rekening moet houden met een lager inkomen. Indien je meewerkend echtgenote bent, zal de ZEZ-uitkering worden berekend op basis van de door de partner behaalde winst (en jouw aandeel hierin).

Het uitkeringsbedrag is ook afhankelijk van het aantal gewerkte uren in het voorgaande jaar. Wanneer je in dat jaar meer dan 1.225 uur hebt gewerkt voor jouw bedrijf, heb je recht op een maximale ZEZ-uitkering. In het geval van minder gewerkte uren zal logischerwijs ook het uitkeringsbedrag lager uitvallen.

Op de zwangerschapsuitkering en bevallingsuitkering is trouwens ook acht procent vakantiegeld van toepassing. Dit bedrag wordt na de einddatum bijgeschreven op je rekening. “Valt de maand mei in de periode waarin je de uitkering ontvangt? Dan krijg je in mei alvast het vakantiegeld dat je tot en met april hebt opgebouwd”, aldus het UWV.

3. Voor wie geldt de ZEZ-regeling?

De ZEZ-uitkering is van toepassing op ZZP’ers, zelfstandige beroepsoefenaars (bijvoorbeeld een artiest, huisarts of alfahulp) en meewerkende echtgenotes of partners van een zelfstandige professional.

4. Hoe vraag ik een uitkering aan?

De aanvraagprocedure van de ZEZ-regeling loopt via uitkeringsinstantie UWV. Bij het invullen van het aanvraagformulir moet je in ieder geval de volgende gegevens bij de hand houden:

  • Burgerservicenummer
  • Inkomstenoverzicht (zoals vermeld op de recente aangifte voor de inkomstenbelasting
  • Jouw (eventuele) vrijwillige Ziektewet-verzekering bij UWV
  • De uitgerekende datum

Vul het formulier volledig in en stuur het per post naar het volgende adres:

UWV
WAZO-ZEZ
Postbus 58018
1040 HA Amsterdam

Belangrijk: vergeet bij de aanvraag ook niet een zwangerschapsverklaring van je verloskundige, gynaecoloog of huisarts mee te sturen.

Je ontvangt dan binnen acht weken bericht van het UWV met informatie over de hoogte van de uitkering (en hoelang de regeling duurt). In deze brief staat ook vermeld wanneer de uitkering ingaat en op welke datum je voor het eerst een betaling kunt verwachten.

Een bevallingsdatum valt doorgaans moeilijk te voorspellen. Niet zelden gebeurt het dat de baby eerder of later geboren wordt dan de uitgerekende dag.

Het UWV zal alleen in het geval van latere geboortedatum de lengte van de uitkering aanpassen. Mocht je vroegtijdig bevallen, blijft de einddatum van je ZEZ-uitkering dus ongewijzigd.

Mocht jouw baby later ter wereld komen dan gepland, zal de duur van de uitkering ook worden verlengd. Je ontvangt dan van UWV een nieuwe brief met de definitieve einddatum van jouw uitkering. Na de bevalling heb je nog minimaal tien weken recht op de ZEZ-uitkering en het verlof.

5. Wanneer vraag ik de ZEZ-uitkering aan?

Je kunt een zwangerschapsuitkering en bevallingsuitkering op zijn vroegst aanvragen als je 24 weken in verwachting bent tot (uiterlijk!) twee weken voor de ingangsdatum van je zwangerschapsverlof. Het UWV raadt zwangere zelfstandigen echter aan om niet te lang te wachten met het versturen van de aanvraag.

6. Heeft dit invloed op mijn AOV-verzekering?

Heb jij een AOV-verzekering afgesloten? Dan kan het zijn dat je van deze verzekering ook recht hebt op een uitkering bij zwangerschap. Dit hoeft in principe geen gevolgen te hebben voor de toewijzing van een ZEZ-uitkering.

Houd er wel rekening mee dat het uitgekeerde bedrag van jouw AOV-verzekering daardoor wel lager kan uitvallen.

Het is dus verstandig om dit al in een vroeg stadium na te vragen bij de verzekeraar van je arbeidsongeschiktheidsverzekering.

7. Hoe zit het met het urencriterium?

Normaal gesproken moet je als ondernemer op jaarbasis ten minste 1.225 uur voor jouw bedrijf werken om te kunnen profiteren van fiscale aftrekposten zoals de zelfstandigen- en startersaftrek. Maar tijdens de laatste maanden van je zwangerschap en vlak na de bevalling zul je geheid minder uren aan je bedrijf kunnen besteden dan je normaal gesproken doet.

Het feit dat je in deze periode minder uren zult werken kan van invloed zijn op het minimale urencriterium van 1.225 uur dat je moet halen om recht te houden op fiscale aftrekposten. Bij een zwangerschap wordt hiervoor een uitzondering gemaakt.

In dat geval mag je – als je jouw vanwege de zwangerschap moet onderbreken – voor een periode van zestien weken de niet-gewerkte uren meetellen alsof je deze uren wel had gemaakt.

(Bron: Ikgastarten)

Geen bedrijfsfusiefaciliteit bij louter inbreng gerechtigdheid in pand

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor Geen bedrijfsfusiefaciliteit bij louter inbreng gerechtigdheid in pand

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de ingebrachte activa niet kunnen worden aangemerkt als een ‘tak van bedrijvigheid’. X bv kan de bedrijfsfusiefaciliteit dan niet toepassen.

Belanghebbende, X bv, neemt deel als commanditair vennoot in G cv. Bij de oprichting van G cv heeft X bv haar gehele onderneming, uitgezonderd de gerechtigdheid in een pand, in G cv ingebracht. Verder heeft X bv een voorbehoud gemaakt voor de stille reserves. In 2009 richt X bv S bv op. X bv brengt vervolgens haar activa en passiva in ter volstorting van de aandelen S bv, en claimt de bedrijfsfusiefaciliteit van art. 14 Wet VPB 1969. De inspecteur stelt echter dat de bedrijfsfusiefaciliteit niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een overdracht van een onderneming of een zelfstandig deel van een onderneming. De inspecteur belast dan ook de boekwinst op het pand en het restant van de voorbehouden stille reserves.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bedrijfsfusiefaciliteit niet kan worden toegepast, omdat de ingebrachte activa niet kunnen worden aangemerkt als een ‘tak van bedrijvigheid’. Volgens het hof kan het louter ter beschikking stellen van (een deel van de economische gerechtigdheid in) een pand namelijk niet als ‘tak van bedrijvigheid’ worden gezien. Het hof overweegt hierbij dat niet aannemelijk is geworden dat de omvang en aard van de werkzaamheden ter zake van het ter beschikking stellen en het daarmee behaalde rendement, meer omvatten dan voor normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Het gelijk is aan de inspecteur.

(Bron: Taxlive)