Centrale Raad van Beroep: UWV heeft vrouwelijke zelfstandigen onterecht zwangerschaps- en bevallingsuitkering geweigerd

Het UWV heeft vrouwelijke zelfstandigen onterecht een zwangerschaps- en bevallingsuitkering geweigerd, zo oordeelde de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 27 juli 2017. Op grond van het VN-Vrouwenverdrag hebben zij recht op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen. De vrouwelijke zelfstandigen moet alsnog een passende compensatie worden aangeboden.

Wat speelt er?

Vrouwen die zelfstandig werkten konden in de periode van 1 augustus 2004 tot 4 juni 2008 geen aanspraak maken op een publiekrechtelijke verzekering tegen het risico van verlies van inkomen wegens zwangerschap en bevalling. Voor die tijd konden zij een beroep doen op de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), waarin ook was voorzien in een zwangerschaps– en bevallingsuitkering Vanaf 4 juni 2008 geldt de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (Wet ZEZ). In de periode hiertussen moesten zij zelf iets regelen. Bijvoorbeeld door te sparen, of door een particuliere verzekering af te sluiten. Particuliere verzekeringen hanteerden een wachttijd van twee jaar en de overheid zorgde niet voor een overgangsregeling.

Procedure tegen de Staat

Een aantal vrouwen heeft juridische procedures aangespannen tegen de Staat. Zij stelden dat er sprake was van discriminatie. Zij beriepen zich op het VN-Vrouwenverdrag. Dit verdrag verplicht staten ertoe alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te bannen. Vooral artikel 11 is belangrijk. Dit gaat over het verbod van discriminatie bij arbeid wegens huwelijk en moederschap. Hierin staat onder meer dat staten bevallingsverlof moeten invoeren, met behoud van loon of met vergelijkbare sociale voorzieningen. De Nederlandse rechter gaf de vrouwen geen gelijk. De Hoge Raad oordeelde in 2011 dat artikel 11 van het VN-Vrouwenverdrag geen rechtstreekse werking heeft. De betekenis hiervan wordt uitgelegd in de laatste alinea’s.

Klacht bij het CEDAW

Een groep vrouwen diende vervolgens een klacht in bij het CEDAW, het Comité dat toezicht houdt op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag. Dat Comité oordeelde in 2014 dat Nederland in strijd met het verdrag handelt. Hierover schreven we eerder een bericht. De minister van Sociale Zaken liet het CEDAW weten dat hij het niet met de uitspraak eens was. Hij deelde mee dat hij de aanbevelingen, om de vrouwen alsnog te compenseren voor het verlies van inkomen, niet zou opvolgen.

Opnieuw naar de rechter

Een aantal vrouwen vroeg opnieuw een uitkering aan bij het UWV, en beriepen zich daarbij op de uitspraak van het CEDAW. Het UWV weigerde de uitkering. Vervolgens legden deze vrouwen de zaak opnieuw voor aan Nederlandse rechters. De Rechtbank Utrecht deed uitspraak in het voordeel van een de vrouwen. Lees hier een eerder bericht van ons. De Rechtbank Amsterdam kwam tot een ander oordeel. Het UWV en de twee vrouwen die betrokken waren bij de zaak voor de Amsterdamse rechter gingen in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Deze deed op 27 juli 2017 uitspraak hierover.

Belangrijke punten uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep

Geldt artikel 11 van het VN-Vrouwenverdrag voor zelfstandigen?

Een belangrijk punt van discussie is of artikel 11 nu wel of niet voor zelfstandigen geldt. De Staat stelt van niet, omdat artikel 11 alleen over vrouwen in loondienst zou gaan. Maar het CEDAW vindt deze beperkte interpretatie door Nederland niet juist, en oordeelt dat artikel 11 ook over zelfstandigen gaat. In de procedure voor de CRvB houdt het UWV vol dat het soort discriminatie dat artikel 11 bestrijdt, discriminatie door werkgevers is. Zelfstandige vrouwen lopen niet de risico’s die vrouwen in loondienst lopen. Het UWV ziet daarom geen reden de uitspraak van het CEDAW over te nemen.

Omdat hier ook aan de orde is of het UWV de uitspraak van het CEDAW naast zich neer mag leggen, gaat de CRvB daar eerst op in. Volgens de CRvB gaat het hier om een uitspraak van een internationaal comité met een inhoudelijke interpretatie van het Verdrag. Die uitspraak is niet juridisch bindend, maar wel gezaghebbend en daarom heeft de uitspraak een bijzondere betekenis in dit soort procedures voor de rechter. Omdat CEDAW bevoegd is toezicht te houden op de naleving van het verdrag en klachten te behandelen, moet het bepalingen kunnen uitleggen. De CRvB wijst op voorbeelden waarin de Staat dit zelf ook heeft erkend. De CRvB ziet ook geen andere goede reden om de uitleg van het CEDAW niet op te volgen. Conclusie: artikel 11 geldt ook voor zelfstandigen.

Heeft artikel 11, tweede lid, sub b van het VN-Vrouwenverdrag rechtstreekse werking?

In Nederland geldt dat een internationale bepaling rechtstreekse werking heeft als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Als dat zo is, kan de rechter die bepaling toepassen. De rechter onderzoekt of de nationale regels en praktijk in overeenstemming zijn met het artikel. Als een wet in strijd is met een dergelijke bepaling, kan de rechter de wettelijke bepaling buiten toepassing laten. Een van de voorwaarden is dat de internationale bepaling voldoende nauwkeurig omschrijft wat het resultaat moet zijn. Volgens de CRvB is het nagestreefde minimumresultaat van artikel 11 duidelijk. Dat is namelijk dat voor iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht een vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen open moet staan. Artikel 11, tweede lid, sub b, is in dit opzicht dus geschikt voor toepassing door de rechter.

Is het VN-Vrouwenverdrag geschonden?

Omdat een bestaande regeling is afgeschaft en er geen goede alternatieve regeling kwam heeft de Staat zich niet gehouden aan de verplichting dit minimumresultaat te garanderen. Conclusie: er is strijd met artikel 11 van het VN-Vrouwenverdrag.

Wat is het gevolg van de conclusie dat er strijd is met het VN-Vrouwenverdrag?

Artikel 11 van het VN-Vrouwenverdrag bepaalt dat Staten moeten regelen dat er bevallingsverlof is met een zeker inkomen. Het bepaalt niet precies hoe een regeling eruit moet zien. De besluiten van het UWV komen erop neer dat de vrouwen geen enkele vorm van verlof met behoud van inkomen hebben. Dat is in strijd met het recht. Er zijn verschillende oplossingen mogelijk om daar een einde aan te maken. Daarom geeft de CRvB het UWV nog zestien weken de tijd om iets te regelen, zodat aan de verplichtingen uit het VN-Vrouwenverdrag wordt voldaan. Als het UWV dat niet (goed) doet, zullen de bepalingen die zorgen voor de strijdigheid met het verdrag buiten toepassing worden gelaten.

Uit berichten in de media blijkt dat het UWV van tevoren heeft laten weten dat de uitspraak voor alle vrouwen geldt. Bij de FNV hebben zich inmiddels ruim 800 vrouwen gemeld.

(Bron: Mensenrechten.nl)