Hof heel duidelijk: verdeling pensioenrechten verjaart niet

Zijn bij echtscheiding de pensioenrechten niet verdeeld, dan is sprake van een vordering op een overslagen goed die niet voor verjaring vatbaar is.

Het hof ‘s-Hertogenbosch neemt hier hetzelfde standpunt als de rechtbank Middelburg, maar een heel ander standpunt in dan bijvoorbeeld de rechtbank Leeuwarden, waar de man zich op beroept.

Het gaat om casussen waarbij de echtscheiding is uitgesproken na het Boon-Van Loonarrest en vóór de Wet verevening pensioenrechten, waarbij tijdens de echtscheiding geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de pensioenrechten. Over de vraag of een vordering om alsnog tot verdeling over te gaan al dan niet kan verjaren zijn de rechters verdeeld.

In deze zaak beroept de man zich op verjaring. Het hof oordeelt dat de vordering om alsnog tot verdeling over te gaan niet kan verjaren en motiveert dat als volgt:

“Wat de vrouw in deze procedure vordert, is de verdeling van de pensioenrechten, een gemeenschapsgoed dat nog niet is verdeeld. Daarover is nog niet beslist, ook niet in het vonnis van 8 januari 1990, dat immers geen verdeling bevat maar alleen een veroordeling van de vrouw om daartoe over te gaan. Dat betekent dat sprake is een ‘overgeslagen goed’ in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW, waarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.

Dat is de vordering die de vrouw in deze procedure heeft ingesteld en dat is een vordering die ingevolge artikel 3:178 BW niet voor verjaring vatbaar is. De man heeft in dit verband verwezen naar enkele rechterlijke uitspraken die volgens hem tot een ander oordeel kunnen leiden. Deze uitspraken kunnen hem evenwel niet baten aangezien deze, voor zover daarin inderdaad ligt besloten dat een vordering als deze onderhevig is aan de verjaring van artikel 3:306 BW, niet in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen en met de heersende rechtspraak over dit onderwerp.”

(Bron: findinet)