Bron van inkomen voor 2 van 3 v.o.f.’s maar niet voldaan aan urencriterium

Y dreef een onderneming die mensen hielp met het vinden van werk door koppeling met anderen in networks en door persoonlijke training, met name via de beeldtelefoon. In mei 2004 trad zijn echtgenote X toe tot de onderneming en gingen zij verder in v.o.f. A. In april 2006 richtte X een stichting op, die als doel had het creëren van mogelijkheden om te bevorderen dat kinderen in aanmerking kwamen voor logopedie. Op 10 januari 2007 richtte het echtpaar v.o.f. B op, die producten en diensten op het gebied van orthopedagogie en logopedie ontwikkelde en vermarktte. Op 31 maart 2009 richtten zij v.o.f. C op die full video bi-directional expertise aanbood, een videoverbinding tussen logopedist en klant. Voor het jaar 2007 stelde de inspecteur een ondernemingsverlies van € 20.496 vast voor X. Na een boekenonderzoek herzag de inspecteur de verliesbeschikking en stelde deze vast op nihil, omdat volgens hem geen sprake was van een bron van inkomen. X ging in beroep en stelde dat de drie v.o.f.’s moesten worden gezien als één onderneming. Rechtbank Noord-Nederland besliste dat het criterium daarvoor was of voldoende samenhang of nauw verband bestond tussen de activiteiten. Volgens de Rechtbank was dat niet het geval, omdat de aard van de activiteiten te veel van elkaar verschilde, de klantenkring van v.o.f. A significant afweek van die van v.o.f. B en v.o.f. C en afzonderlijke jaarstukken waren opgemaakt van de drie v.o.f.’s. De bronvraag moest daarom voor alle drie afzonderlijk worden beantwoord. Voor v.o.f. A besliste de Rechtbank dat X niet aannemelijk had gemaakt dat deze onderneming, eventueel op termijn, een positieve opbrengst zou genereren. Vervolgens besliste de Rechtbank dat wel voldoende samenhang of nauw verband bestond tussen de activiteiten van v.o.f. B en v.o.f. C. Tussen partijen was niet in geschil dat de activiteiten van v.o.f. C in 2009 een bron van inkomen vormden. De Rechtbank besliste dat de bron van inkomen daarom zijn oorsprong vond in 2007. Tot slot besliste de Rechtbank dat X niet aannemelijk had gemaakt dat zij in 2007 ten minste 1.225 uren aan de onderneming had besteed. Het urenoverzicht was te globaal, zodat X geen recht had op zelfstandigenaftrek. De Rechtbank stelde het verlies over 2007 vast op € 4.312 en verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)