Erfbelasting ook volgens Hof Arnhem-Leeuwarden niet onbeperkt na te vorderen

X was enig erfgenaam van de in december 1998 overleden Y. Tot de nalatenschap behoorden onder meer een tegoed op een bankrekening en effecten in Zwitserland. X deed in augustus 1999 aangifte successierecht, maar vermeldde het Zwitserse vermogen niet in de aangifte. In februari 2014 gaf X in het kader van de IB het niet-aangegeven vermogen alsnog aan door middel van een vrijwillige verbetering. De inspecteur legde op 21 juli 2014 een navorderingsaanslag successierecht op. X ging in beroep en stelde dat navordering niet meer mogelijk was, omdat bij de inwerkingtreding van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 de voorheen geldende navorderingstermijn van twaalf jaar al was verstreken. Rechtbank Gelderland stelde X in het gelijk, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Hof Arnhem-Leeuwarden was het met de Rechtbank eens dat uit de tekst van artikel 66, lid 3, SW niet volgde dat onbeperkte terugwerkende kracht toekwam aan die bepaling, in die zin dat de onbeperkte navorderingsbevoegdheid ook gold voor nalatenschappen waarvoor de bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 al was vervallen. Het Hof leidde dit ook af uit de toelichting op het amendement waarbij de onbeperkte navorderingsbevoegdheid was ingevoerd. Een herleving van de navorderingsbevoegdheid greep volgens het Hof zo in op het wettelijk systeem, dat de wetgever expliciet terugwerkende kracht aan artikel 66, lid 3, SW had moeten verlenen om dit doel te bereiken. Aangezien dat niet was gebeurd, kon volgens het Hof niet worden geconcludeerd dat de navorderingsbevoegdheid was herleefd. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.

(Bron: FUTD)