Woning door logeerpartijen van neef geen eigen woning meer

X was als diplomaat verbonden aan het ministerie van Economische Zaken. In november 2009 werd hij gestationeerd op een Nederlandse ambassade in het buitenland. Zijn echtgenote ging mee, maar hun twee dochters bleven in de eigen woning in Nederland wonen. Sinds 26 augustus 2009 stond ook een neef van X in verband met zijn studie ingeschreven op het adres van deze woning. De inspecteur merkte de woning voor de jaren 2010, 2011 en 2012 niet meer aan als eigen woning van X. Hij legde navorderingsaanslagen IB op waarbij hij de eigenwoningrente corrigeerde en de woning in aanmerking nam in box III. Hof Den Bosch het met Rechtbank Zeeland-West-Brabant en de inspecteur eens dat het gebruik van de woning door de neef kwalificeerde als de terbeschikkingstelling van de woning aan een derde in de zin van artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, Wet IB omdat (1) de neef als een derde moest worden aangemerkt en (2) sprake was van een situatie waarin werd gedoogd dat die derde (een deel van) de woning gebruikte. Hieraan deed niet af dat (a) de neef ook al voor de uitzending van X en zijn echtgenote gebruik maakte van de woning, dat (b) voor het gebruik van de woning door de neef geen vergoeding was gevraagd en (c) X en zijn echtgenote ook zelf gebruik konden maken van de woning als zij tijdelijk in Nederland verbleven. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond, hoezeer hij begreep dat X (financieel) zwaar werd getroffen doordat de verleende familiegunst tot gevolg had dat de woning niet meer als eigen woning kwalificeerde.

(Bron: FUTD)