Archive for maart, 2014

Doordat de wet een vestigingsfictie kent, moet een bv ook een aangifte vennootschapsbelasting indienen als haar zetel is verplaatst naar het buitenland. Dit is zelfs het geval als de binnenlandse winst nihil is, zo oordeelde Rechtbank Noord-Holland.

Dit oordeel zag op drie bv’s die waren gevoegd in een fiscale eenheid. De directeur-grootaandeelhouder van de bv’s emigreerde naar het buitenland. Dit bracht een zetelverplaatsing van de bv’s met zich. Hierdoor werd de fiscale eenheid verbroken. Na deze ontvoeging moesten de bv’s ieder hun eigen aangifte vennootschapsbelasting indienen. Omdat een lichaam wordt geacht te zijn gevestigd in Nederland als het is opgericht naar Nederlands recht, stelde de fiscus dat de bv’s binnenlands belastingplichtigen waren. De aangiften mochten dan wel leiden tot nihilaanslagen, de bv’s moesten de aangiften nog wel indienen. Door dit na te laten kregen de bv’s verzuimboeten opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in beginsel juist had gehandeld. Wel verminderde de rechter de boetes voor de twee dochtervennootschappen met nihil omdat zij lege vennootschappen waren zonder enig vermogen.

(Bron: Taxence)

Terwijl de kranten bol stonden van de schaatsmedailles en het communicatieprobleem van Plasterk, werd en passant een de grootste wijzigingen in het ontslagrecht in de afgelopen 60 jaar door de Tweede Kamer geloodst.

De wet passeerde de Kamer zonder noemenswaardige wijzigingen. Dat is opmerkelijk, omdat in kringen van kenners tal van vragen en kanttekeningen waren opgeworpen.

Wat verandert er per 1 juli 2015 als de wetswijzigingen ook de Eerste Kamer zullen passeren?

1. Ontslag óf via de rechter, óf via het UWV Er kan geen keuze meer worden gemaakt tussen het beëindigen van de arbeidsovereenkomst via het UWV of de kantonrechter. Ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen gaat straks standaard via het UWV Werkbedrijf. Ontslag op grond van disfunctioneren of andere redenen die verband houden met de persoon die ontslagen wordt, loopt via de rechter.

2. Huidige ontslagvergoeding verdwijnt Bij ontslag wordt de huidige ontslagvergoeding op grond van de kantonrechtersformule vervangen door de transitievergoeding. Na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar ontstaat recht op deze vergoeding, die gebruikt kan worden voor scholing en om over te stappen naar een andere baan, of een ander beroep. Het bedrag mag je overigens wel vrij besteden. Van belang is dat het geen ontslagvergoeding meer is, maar een ‘uit dienst-vergoeding’. Dat betekent dat ook de werknemer wiens contract van rechtswege eindigt (doordat de afgesproken duur afloopt) er aanspraak op kan maken als hij of zij langer dan twee jaar in dienst is geweest.

3. Hoogte nieuwe vergoeding bij uit dienst treden De hoogte van de vergoeding is een derde maandsalaris per gewerkt dienstjaar en een half maandsalaris per dienstjaar dat men langer dan tien jaar in dienst is geweest. Er komt een overgangsregeling voor werknemers van 50-plus die langer dan 10 jaar in dienst zijn. Overigens geldt die overgangsregeling alleen voor bedrijven met meer dan 25 werknemers. De uit dienst-vergoeding wordt maximaal 75.000 euro, of maximaal een jaarsalaris voor mensen die meer dan 75.000 euro per jaar verdienen. Wel zal de mogelijkheid worden geboden een billijke vergoeding te vorderen bij ernstig verwijtbaar handelen van de kant van de werkgever. Het lijkt er op dat het dan moet gaan om ernstige verwijtbare aangelegenheden, zoals discriminatie, pesten en andere ernstige handelingen. Ook kan de rechter een lagere vergoeding toekennen als de werknemer nalatig is geweest.

4. Hoger beroep na ontslag Werknemers kunnen straks in hoger beroep als zij het niet eens zijn met de beslissing van het UWV Werkbedrijf of de kantonrechter een ontslagvergunning te verlenen. Dat is op dit moment niet het geval, en het is de vraag hoe dat gaat uitwerken. Een procedure kan immers een stuk langer worden.

5. Bedenktijd In de praktijk worden nu vaak geen procedures gevoerd maar spreken werkgever en werknemer samen af onder welke voorwaarden ze uit elkaar gaan. Dat wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en daarmee kunnen partijen uit elkaar op een wijze die bijvoorbeeld de rechten op een WW-uitkering niet aantast. Nieuw is de introductie van twee weken bedenktijd. De werknemer krijg de mogelijkheid om binnen twee weken terug te komen op een vaststellingsovereenkomst. In theorie kan dit een bron van problemen zijn. De werknemer die tekent en zich bedenkt, heeft in ieder geval weer twee weken extra salaris ‘gewonnen’.

6. Beperking WW-duur Tenslotte komt er beperking van de WW-uitkering. Deze wordt vanaf 2016 stapsgewijs afgebouwd tot maximaal 24 maanden in 2020. Het is een ingrijpende reeks wijzigingen en de uitwerking in de praktijk is ongewis. De wetswijzigingen zijn echter hard op weg om – op enkele amendementen door de Eerste Kamer na – aangenomen te worden.

(Bron: Pellicaan)

Wanneer een aangifte niet binnen de daarvoor (in de aanmaning) gestelde tijd wordt ingediend, legt de Belastingdienst een verzuimboete op. De inspecteur mag geen verzuimboete opleggen als de belastingplichtige geen enkel verwijt treft (‘afwezigheid van alle schuld’ of avas). In de regel is het inschakelen van een ‘gerenommeerd kantoor’ voor het verzorgen van de aangifte voldoende voor een beroep op avas door een belastingplichtige. Dit tenzij, zoals in deze zaak wordt geconstateerd, de adviseur in het verleden al eerder steekjes heeft laten vallen en belanghebbende er niet voldoende ‘bovenop’ heeft gezeten.

De belanghebbende heeft zijn belastingadviseur gevraagd zijn aangifte inkomstenbelasting voor hem te verzorgen. Twee weken voor de datum waarop de aangifte ingediend moet zijn, ontvangt hij een brief van de Belastingdienst dat indieningdatum nadert. Wanneer ruim een maand later de aangifte niet bij de fiscus is binnengekomen, wordt de belastingplichtige door de fiscus gemaand zijn aangifte alsnog binnen twee weken in te dienen. Bij het niet tijdig doen van de vereiste aangifte zal, zo geeft de Belastingdienst aan, een boete worden opgelegd.

Bezwaar door adviseur Belanghebbende heeft de herinnering en de aanmaning naar zijn belastingadviseur gestuurd. Een jaar later ontvangt hij een aanslag. De Belastingsdienst heeft de aanslag ‘ambtshalve’ vastgesteld en voorzien van boete omdat er geen aangifte is ingediend. De adviseur maakt namens zijn cliënt bezwaar tegen de aanslag en de boete. In het bezwaar meldt hij dat hij de aangifte heeft opgesteld, maar dat blijkbaar is verzuimd een laatste aanvullende handeling te verrichten om de aangifte daadwerkelijk elektronisch te verzenden. Bij de ontvangst van de herinnering en de aanmaning was de adviseur er nog van overtuigd dat de aangifte was verzonden. Eerst bij de ambtshalve aanslag kwam aan de orde dat dat (toch) niet het geval was.

Vertrouwen niet gerechtvaardigd De belastingplichtige is het niet eens met de verzuimboete die de inspecteur hem heeft opgelegd. Hij stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn gemachtigde – die in dienst was bij een gerenommeerd kantoor – de aangifte op tijd zou indienen, zodat hem in dezen geen schuld treft. Rechtbank Breda en ook Hof ’s-Hertogenbosch oordelen dat hoewel een belastingplichtige er inderdaad op mag vertrouwen dat een gerenommeerd kantoor zijn aangifte op tijd indient, er zich omstandigheden kunnen voordoen, waarbij dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is. De adviseur heeft al eerder aangiften te laat ingediend. Onder deze omstandigheden mocht belanghebbende er volgens het hof niet op vertrouwen dat het enkel doorsturen van een herinnering en aanmaning voldoende was om ervoor te zorgen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend. Het hof is van oordeel dat daarom niet kan worden gezegd dat hij alle in redelijkheid te verlangen zorg heeft betracht om de aangifte tijdig te doen. Het beroep op afwezigheid van alle schuld faalt.

Tot slot De Belastingdienst legt een verzuimboete op wanneer een belanghebbende de aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan. Aan de aanmaning gaat overigens altijd een herinnering vooraf.  Alleen wanneer er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) zal de Belastingdienst geen verzuimboete opleggen. Het is daarbij van belang of de belastingplichtige kan laten zien dat hij alle in de gegeven omstandigheden, in redelijkheid van hem of haar te vergen zorg heeft betracht om er voor te zorgen dat de aangifte tijdig wordt ingediend. Het alleen maar, en zonder overleg, toezenden van de herinnering en de aanmaning aan de belastingadviseur is in dit geval onvoldoende om te concluderen dat belanghebbende aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Helemaal omdat in het verleden zijn adviseur al eerder te laat is geweest met het indienen van aangiften. Hoewel dus het enkele inschakelen van een gerenommeerd advieskantoor in beginsel voldoende is voor het vermoeden dat een belastingplichtige de benodigde zorg voor het indienen van een juiste, tijdige en volledige aangifte in acht heeft genomen, wordt zeker gekeken naar de zorgvuldigheid en taakvervulling van de individuele adviseur. (Hof ‘s-Hertogenbosch, 23 juli 2013, Zaaknummer 12-00310)

A-G Niessen concludeert dat ook de financieringskosten van belang zijn bij de beantwoording van de bronvraag bij een onderneming. De A-G overweegt daarbij dat de potentie van een onderneming nu eenmaal mede wordt bepaald door de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen.

Belanghebbende, X, en haar man, Y, kopen in 2002 een monumentale kop-hals-rompboerderij, met de intentie om een Bed and Breakfast (B&B) te exploiteren. In 2004 wordt gestart met de verbouwing van de boerderij. In geschil is of er sprake is van een onderneming. In de beroepsfase sluiten X en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst. De inspecteur stemt er in de beroepsfase mee in dat er sprake is van een onderneming als X een break-evenpoint in het jaar 2010 kan aantonen. Hierbij speelt met name of rekening moet worden gehouden met de financieringskosten. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet heeft aangetoond dat de opschortende voorwaarde van de vaststellingsovereenkomst is vervuld. Het resultaat over 2010 bedraagt namelijk € 5053 negatief. Verder overweegt het hof nog dat de cumulatieve resultaten over de periode 2004-2010 niet positief zijn. Ook in die zin is de opschortende voorwaarde van de vaststellingsovereenkomst niet vervuld. Volgens het hof moet namelijk rekening worden gehouden met de financieringslasten. Als er sprake zou zijn van een bron moet volgens het hof rekening worden gehouden met de geldlening waarmee de B&B is gefinancierd. De B&B is geen bron van inkomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat bij de beantwoording van de bronvraag, of bij een onderneming een voordeel kan worden verwacht, ook de financieringskosten in aanmerking moeten worden genomen. De A-G overweegt daarbij dat de potentie van een onderneming nu eenmaal mede wordt bepaald door de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

e belastingheffing over de boekwinst die door een ondernemer wordt behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel kan worden uitgesteld door de vorming van een herinvesteringsreserve. Om een dergelijke reserve te kunnen vormen en in stand te houden moet de ondernemer het voornemen hebben om tot herinvestering over te gaan. Het bewijs voor het bestaan van dit voornemen rust op de ondernemer. Wanneer de onderneming wordt gedreven in de vorm van een BV, leiden onderhandelingen over de verkoop van de aandelen in de BV niet tot de conclusie dat er geen herinvesteringsvoornemen meer is. Het bestaan van dat voornemen moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de BV en niet vanuit het perspectief van de aandeelhouder. Wel van belang is dat een belangrijke wijziging in het belang in een BV met een herinvesteringsreserve tot gevolg heeft dat de reserve op het tijdstip direct voor de belangwijziging aan de winst wordt toegevoegd. Om een dergelijke vrijval te voorkomen moet de reserve dus worden benut voor de overdracht van de aandelen in de BV. Daarbij is van belang dat een herinvesteringsreserve wordt afgeboekt op aanschaffings- of voortbrengingskosten van andere bedrijfsmiddelen. Het sluiten van een koopovereenkomst is niet voldoende zolang geen levering of betaling plaatsvindt.

De dochtermaatschappij in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting verkocht een bedrijfsmiddel. De boekwinst werd in een herinvesteringsreserve opgenomen. Bijna twee jaar later werden de statuten van de dochtermaatschappij gewijzigd en werd een koopovereenkomst gesloten betreffende enkele onroerende zaken. In de koopovereenkomst stond dat het risico pas bij de notariële akte van levering zou overgaan. Voordat de levering plaatsvond, werden de aandelen in de BV overgedragen. De fiscale eenheid werd daardoor verbroken. De Belastingdienst corrigeerde de ingediende aangifte van de fiscale eenheid door de herinvesteringsreserve vrij te laten vallen. De rechtbank was van oordeel dat de correctie terecht was aangebracht. Er had zich een wijziging in het uiteindelijke belang in de BV voorgedaan die tot gevolg had dat de herinvesteringsreserve verplicht was vrijgevallen. Het moment van deze vrijval lag net voor het moment van verbreken van de fiscale eenheid. Daarom viel de herinvesteringsreserve vrij ten gunste van de winst van de fiscale eenheid.

(Bron: Schuiteman)

Bijna elke onderneming heeft bedrijfsgeheimen. In overeenkomsten vaak aangeduid als “ vertrouwelijke bedrijfsinformatie” of “ niet openbaar gemaakte informatie”. Denk voor bedrijfsgeheimen aan een unieke formule, een bedrijfsprocedé, een recept of een marketingconcept. Voor elke onderneming, ongeacht de omvang of de economische sector waartoe het bedrijf behoort, zijn dergelijke bedrijfsgeheimen van grote waarde. Zij kunnen de unieke positie van een onderneming bepalen.

 

Bedrijfsgeheimen worden vaak niet beschermd door een intellectueel eigendomsrecht, zoals een auteursrecht of een octrooi. Dit maakt optreden bij het ‘stelen’ van bedrijfsgeheimen niet eenvoudig. Alleen in situaties waarin iemand een bedrijfsgeheim op onrechtmatige wijze heeft verkregen (bijvoorbeeld door diefstal of omkoping) kan een onderneming op enige bescherming tegen misbruik van de gestolen bedrijfsgeheimen rekenen. Het probleem in dit soort situaties is dat de veroorzaakte schade door het ‘stelen’ van het bedrijfsgeheim vaak niet eenvoudig te kwantificeren is.

 

Tot nu toe zijn bedrijven die informatie geheim willen houden – en daarmee willen beschermen – dan ook aangewezen op het sluiten van geheimhoudingsovereenkomsten. In die overeenkomst staat welke informatie geheim is en wordt – bij voorkeur – een boeteclausule opgenomen om te zorgen dat bij het schenden van de geheimhouding de discussie over de schade niet meer gevoerd hoeft te worden: er wordt aanspraak gemaakt op de boete.

 

Op dit moment is de bescherming dus gering. Echter “ de ontwikkeling en het beheer van kennis en informatie zijn steeds bepalender geworden voor het succes van de EU-economie.” Daarom heeft Europa nieuwe regels voorgesteld voor “ de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan”.

 

De ‘scheppers’ van bedrijfsgeheimen worden door de richtlijn beschermd. Deze richtlijn stelt deze personen/ondernemingen in staat zich te verweren tegen oneerlijke praktijken waarmee een derde, zonder de aan onderzoek of reverse-engineering verbonden kosten te hoeven te maken, de vertrouwelijke informatie in handen wil krijgen om zo gebruik te kunnen maken van de innoverende oplossingen. Producten die met de verkregen vertrouwelijke informatie worden gemaakt, kunnen van de markt worden geweerd. Ook andere regelingen die we kennen uit de handhaving van intellectuele eigendomsrechten kunnen ten aanzien van deze producten worden toegepast.

 

De richtlijn zal – zo verwacht men – op deze wijze een positief effect hebben op de grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen en onderzoekers uit verschillende EU-landen en daarmee de innovatie en economische groei verder stimuleren.

 

Al met al een behoorlijke verbetering van de positie voor bedrijven met geheimen.

Als je een risicovolle sport beoefent, zit een ongeluk soms in een klein hoekje. Aangezien je werkgever bij ziekte het loon moet doorbetalen, kan hij er belang bij hebben dat je met deze sport stopt. Hij mag dit van je vragen, maar je hoeft hier niet zonder meer mee in te stemmen.

Krijg je een ongeluk in je vrije tijd door bijvoorbeeld het uitoefenen van een hobby en kun je hierdoor niet op je werk verschijnen, dan moet je werkgever in principe je loon doorbetalen. Hoeveel je precies krijgt, hangt af van de afspraken die in de cao zijn gemaakt, maar het zal in elk geval 70% van je salaris zijn. Als je regelmatig een blessure oploopt tijdens het uitoefenen van je hobby, zal je werkgever hier natuurlijk niet erg blij mee zijn. Hij kan dan vragen of je met de sport wil stoppen. Je bent niet verplicht om dit te doen. Maar weiger je dit en ben je daarna nog regelmatig langdurig ziek door het uitoefenen van de hobby, dan kan de werkgever op een gegeven moment wel besluiten om tijdens de ziekteperiode minder loon door te betalen. Hij laat dan bijvoorbeeld de aanvulling uit de cao achterwege.

Werkgever kan kosten verhalen op een derde

Als je jouw ziekmelding doorgeeft aan je werkgever, kan hij vragen of het ongeval veroorzaakt is door een derde. Is dit het geval, dan kan je werkgever de schade namelijk verhalen op deze andere partij. Dit heet het regresrecht. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten voor loondoorbetaling en re-integratie.

(Bron: Rendement)

Opeens is het snel gegaan met de wet die onder meer het ontslagrecht ingrijpend wijzigt. Vorige week werd de Wet Werk en Zekerheid aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel moet nog worden behandeld in de Eerste Kamer.

In het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid staan onder meer wijzigingen op het gebied van de ketenbepaling, het ontslagrecht, de transitievergoeding en de WW. Het kabinet meent dat de wet ervoor zorgt dat werknemers een betere positie krijgen en weerbaar worden gemaakt in een snel veranderende arbeidsmarkt.

 

Tijdelijke contracten

Voor tijdelijke contracten wijzigt het een en ander. Zo mag het concurrentiebeding straks niet meer worden opgenomen in tijdelijke contracten, behalve als sprake is van zwaarwichtige bedrijfsbelangen. Bovendien mogen werkgevers geen proeftijd meer opnemen in een arbeidscontract van maximaal zes maanden. Daarnaast komt er voor tijdelijke contracten met een duur van zes maanden of langer een ‘aanzegplicht’. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen in beginsel van rechtswege, tenzij schriftelijk is overeengekomen dat voorafgaande opzegging nodig is. Om de werknemer meer duidelijkheid te geven is nu voorgesteld dat de werkgever de tijdelijke kracht uiterlijk een maand voor het verlopen van zijn contract schriftelijk moet laten weten of en onder welke voorwaarden het contract zal worden verlengd. Als de werkgever niet (op tijd) meldt, eindigt het contract nog wel, maar moet de werkgever een vergoeding van een maand betalen of naar rato dat hij te laat is geweest. Deze wijzigingen moeten per 1 juli 2014 in werking treden.

 

Ketenbepaling

Een meerderheid in de Tweede Kamer heeft besloten de wijziging  van de zogenoemde ketenbepaling met een jaar uit te stellen tot 1 juli 2015, op hetzelfde moment dat de wijzigingen in het ontslagrecht inwerkingtreden. De wijziging houdt in dat werknemers niet na drie jaar, zoals nu, maar al na twee jaar aanspraak kunnen maken op een vast contract. Er mogen binnen die twee jaar nog wel steeds drie tijdelijke contracten worden aangeboden. Daarnaast staat in het wetsvoorstel dat de ketenbepaling opnieuw gaat lopen als er zes maanden tussen twee contracten bij dezelfde werkgever heeft gezeten. Dat is nu is nog een periode van drie maanden.

 

Ontslag

De preventieve ontslagtoets blijft, maar er komt een vast voorgeschreven route: ontslagaanvragen om bedrijfseconomische reden en wegens langdurige arbeidsongeschiktheid gaan vanaf 1 juli 2015 via het UWV en ontslagaanvragen om persoonlijke redenen of verstoorde arbeidsomstandigheden gaan via de kantonrechter. Tegen de uitspraak van de kantonrechter is beroep mogelijk tot aan de Hoge Raad. Het is de bedoeling dat de procedures minder tijd zullen kosten. Nu krijgt de ene werknemer, via de kantonrechter, een gouden handdruk, terwijl de andere werknemer, via het UWV, zonder vergoeding op straat komt te staan. Dat verschil komt te vervallen. De verplichting tot het vragen van toestemming aan het UWV of om de kantonrechter te verzoeken de  arbeidsovereenkomst te ontbinden, geldt als de werknemer niet instemt met het ontslag.

 

Transitievergoeding

Alle werknemers krijgen vanaf 1 juli 2015 na beëindiging van een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar recht op een transitievergoeding die gebruikt kan worden voor scholing en om over te stappen naar een andere baan of een ander beroep. Dit is ongeacht de route via het UWV of de kantonrechter. De vergoeding is over de eerste tien jaar van de arbeidsovereenkomst gelijk aan een derde van het maandsalaris per dienstjaar en na het tiende dienstjaar een half maandsalaris per dienstjaar. Voor werknemers boven de 50 die langer dan 10 jaar in dienst zijn geweest, geldt één maandsalaris per dienstjaar. De transitievergoeding wordt gemaximeerd op een bedrag van € 75.000, of op een bedrag gelijk aan ten hoogste het jaarsalaris van de werknemer als dat hoger is dan € 75.000. Voor kleine werkgevers (met minder dan 25 werknemers) komt een overgangstermijn. Zij mogen tot 2020 een lagere ontslagvergoeding betalen als zij personeel gedwongen moeten ontslaan vanwege een slechte financiële situatie.

 

WW-uitkering

De maximale duur van door de overheid betaalde WW wordt van 1 januari 2016 tot 2019 stapje voor stapje teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Werkgevers en werknemers kunnen in de cao afspraken maken om de WW-uitkeringen na 24 maanden – tot 38 maanden – zelf te betalen. Voor de opbouw van het recht op een WW-uitkering wordt aangesloten bij het arbeidsverleden. De eerste tien jaar bouwt de werknemer één maand WW-uitkering op per jaar arbeidsverleden. Voor de jaren daarna geldt dat elk jaar arbeidsverleden leidt tot een langere WW-duur van een halve maand. Het arbeidsverleden dat werknemers hebben opgebouwd vóór 2016 wordt gerespecteerd. Van mensen die langer dan een half jaar in de WW zitten, wordt verwacht dat ze al het beschikbare werk aanvaarden. Als mensen dan minder loon krijgen dan de WW-uitkering bedraagt, wordt dat bedrag aangevuld vanuit de WW.

(Bron: Taxence)

 

Ondertekening en vaststelling jaarrekeningen rechtspersonen

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Ondertekening en vaststelling jaarrekeningen rechtspersonen

Volgens artikel 2:210  lid 5 BW betekent ondertekening van een jaarrekening dat deze daarmee ook is  vastgesteld, indien alle aandeelhouders tevens bestuurder zijn. Dit leidt in  de praktijk tot het ongewenste effect dat deze jaarrekeningen uiterlijk 8  december na afloop van het boekjaar moeten worden gedeponeerd.

Om dit effect  weg te nemen is, mede op verzoek van de NBA, in het wetsvoorstel 33771  (verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013) een gewijzigde wettekst opgenomen.  Naar aanleiding van Kamervragen is deze voorgestelde wijziging weer  ingetrokken, waarbij de Minister wel heeft aangegeven op zo kort mogelijke  termijn met een ander wetsvoorstel te zullen komen tot aanpassing van artikel  2:210 lid 5 BW.

(Bron: NBA)