Archive for maart, 2016

Een op de vijf huizenbezitters kan zijn maandlasten verlagen als alle hypotheekaanbieders aan rentemiddeling zouden doen. Dat zegt De Hypotheker na een analyse van ruim 300.000 hypotheken.

De hypotheekrente is nu historisch laag. Voor een hypotheek met NHG en een rentevaste periode van 10 jaar staat ‘ie nu op zo’n 2,1 procent.

Boete uitsmeren

Bij rentemiddeling kunnen huiseigenaren met een hoge hypotheekrente profiteren van die lage rente. Ze sluiten hun hypotheek dan over bij hun huidige bank en de boete die ze daarvoor moeten betalen wordt verwerkt in hun nieuwe hypotheekrente. Daardoor komt die rente ergens uit tussen hun oude hoge rente en de huidige lage rente.

Maar van de 27 hypotheekaanbieders in Nederland bieden nu slechts 6 rentemiddeling aan. Onder meer SNS bank en ING doen er al aan, maar ABN Amro en Rabobank niet. Rabobank begint 1 juli met rentemiddeling, ABN Amro waarschijnlijk rond de zomer.

Rentemiddeling is niet voor iedereen voordelig. De hypotheek moet wel aan een aantal criteria voldoen, wil het lonen:

-de rente is hoger dan 4,5 procent of 4 procent voor hypotheken met NHG.

-de rente staat nog minstens twee jaar.

-de lening is hoger dan 50.000 euro

-het betreft geen (bank)spaarhypotheek.

Bij (bank)spaarhypotheken is rentemiddeling vaak nadelig, omdat de hypotheekrente gekoppeld is aan de spaarrente. Die spaarrente gaat bij middeling dus ook omlaag, waardoor je maandelijks meer moet sparen om op hetzelfde eindbedrag uit te komen.

En als je een rentevaste periode korter dan twee jaar hebt, kun je beter wachten tot die periode is afgelopen of je hypotheek oversluiten, omdat de boete dan meestal niet meer zo hoog is.

De Hypotheker vindt dat alle hypotheekverstrekkers rentemiddeling moeten aanbieden. “Nu de rente historisch laag is, willen veel huizenbezitters hiervan profiteren en hun maandlasten verlagen”, zegt directeur Wytzejan de Jong.

(Bron: NOS.nl)

De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsruimte tot het ondernemingsvermogen van X moet worden gerekend. X kan na de aankoop namelijk duurzaam blijven beschikken over de bedrijfsruimte.

Belanghebbende, X, oefent, in maatschapsverband, een onderneming uit met zijn vader, Z. De onderneming wordt uitgeoefend in een bedrijfshal op een locatie die deel uitmaakt van een complex van bedrijfsruimten en bedrijfsterreinen. De bedrijfshal wordt gehuurd door Z en door hem onderverhuurd aan de maatschap. Begin 1995 koopt X het complex. Hij rekent het complex tot zijn privévermogen. Medio 1995 wordt de overeenkomst van onderhuur gewijzigd en verlengd. Tevens sluiten X (als verhuurder) en Z (als huurder) een huurovereenkomst met betrekking tot een andere bedrijfsruimte. Deze bedrijfsruimte wordt ook aan de maatschap onderverhuurd. In 2008 verkoopt X het complex. Hij behaalt daarbij een flinke vermogenswinst. X stelt dat het complex tot zijn privévermogen behoort en verantwoordt geen winst in zijn IB-aangifte. De inspecteur corrigeert de aangifte. Volgens hem behoren de bedrijfshal en de bedrijfsruimte tot het verplicht ondernemingsvermogen, en bedraagt de winst die X bij de verkoop van de bedrijfshal heeft behaald € 1,1 mln. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bedrijfshal en de bedrijfsruimte vanaf het moment van aankoop van het complex door X tot diens verplichte ondernemingsvermogen behoren. De rechtbank staat vervolgens nog wel toe dat X een HIR vormt. Hij mag deze afboeken op de kostprijs van een in 2008 gekochte bedrijfshal. De rechtbank vermindert de aanslag. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de bedrijfsruimte verplicht privévermogen vormt. Het hof overweegt daarbij dat de aanwending voor de verhuur de relevante aanwending vormt voor de vermogensetikettering: het is door die aanwending dat X een functie aan zijn vermogensbestanddeel geeft. Niet van belang is dat X een deel van het complex binnen zijn onderneming gebruikt. Het hof hecht verder belang aan de verklaring van X dat de mogelijkheid tot aankoop van het complex, zonder dat hij daarnaar op zoek was, op zijn pad kwam, dat hij een mooie beleggingsmogelijkheid onderkende omdat het complex op een zeer mooie locatie was gelegen en dat hij ook tot aankoop zou zijn overgegaan als zijn onderneming niet in het complex gevestigd was. Het Hof stelt X in het gelijk.

De Hoge Raad oordeelt dat de bedrijfsruimte tot het ondernemingsvermogen van X moet worden gerekend. De Hoge Raad overweegt daarbij dat X na de aanschaffing ervan, ondanks de verhuurovereenkomst, toch duurzaam kan blijven beschikken over de bedrijfsruimte. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond.

(Bron: Taxlive)

U bent ondernemer en stuurt een factuur met btw. De btw die u factureert, bent u uiteraard verschuldigd aan de Belastingdienst. Wat nu als u ten onrechte of per vergissing btw vermeldt op de factuur? Bent u dan ook de btw verschuldigd? Het antwoord is: ja. Als u btw vermeldt op de factuur, dan bent u de btw ook verschuldigd. Ook als u het btw-bedrag uiteindelijk niet ontvangt van uw afnemer. Voorkom discussie met de Belastingdienst en corrigeer tijdig ten onrechte gefactureerde btw.

 

Ook als u een factuur ontvangt waarop ten onrechte btw is vermeld, loopt u een risico. U mag het btw-bedrag dat ten onrechte in rekening is gebracht, niet in aftrek brengen. Ook al heeft u de btw betaald aan uw leverancier.

 

De Belastingdienst kan een naheffing en zelfs een boete opleggen als

  • uw afnemer de rekening niet betaalt;
  • uw leverancier de btw niet afdraagt aan de Belastingdienst;
  • er sprake is van transacties met buitenlandse afnemers.

 

Betaal btw op de factuur

Factureert u met btw aan andere ondernemers, dan bent u in de volgende situaties btw verschuldigd:

  • u factureert 21% in plaats van 6%;
  • u factureert btw, terwijl u de u de vrijstelling had moeten toepassen;
  • u factureert met btw, terwijl u de btw had moeten verleggen naar uw afnemer;
  • u factureert Nederlandse btw, terwijl u buitenlandse btw in rekening had moeten brengen;
  • u factureert met btw terwijl er geen sprake is van btw-prestatie.

 

Dus zelfs wanneer een belaste prestatie ontbreekt, bent u als opsteller van de factuur de btw verschuldigd die u ten onrechte of per vergissing in rekening brengt. Uw afnemer kan de btw niet aftrekken.

 

Btw ten onrechte gefactureerd? Herstel snel!

U kunt ten onrechte gefactureerde btw herstellen. Dit kunt u doen door de factuur tijdig te corrigeren, zodat uw afnemer de btw niet op de aangifte kan aftrekken. Hiervoor neemt u zo spoedig mogelijk de foutieve factuur terug en stuurt zo nodig een nieuwe factuur of een creditfactuur.

(Bron: ABAB)

Kamer steunt afwikkeling pensioen in eigen beheer

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Kamer steunt afwikkeling pensioen in eigen beheer

Een meerderheid van de Tweede Kamer lijkt in te stemmen met afwikkeling van de fiscale faciliteit voor pensioenen in eigen beheer (PEB), die directeuren-grootaandeelhouders nu in hun eigen bedrijf hebben zitten. Staatssecretaris Eric Wiebes en veel dga’s willen van deze fiscale faciliteit af.

Vrijwel alle partijen steunen een fiscaal aantrekkelijke afkoopregeling, in combinatie met een alternatieve spaarmogelijkheid binnen de eigen onderneming. Wiebes zegt toe dat hij binnen twee weken zijn definitieve keuze zal maken. Daarvoor moet hij nog een aantal knelpunten oplossen.

‘Hele royale korting’

In het voorstel dat Wiebes nog moet uitwerken kunnen dga’s met de fiscus afrekenen tegen 70% van de fiscale waarde van hun pensioenreserve. De Partij van de Arbeid sputtert nog wat tegen die ‘hele royale korting’ van 30%.

‘Als iedereen afkoopt, praat je over een fiscaal voordeel van een paar miljard’, aldus Kamerlid Ed Groot. Gemiddeld is het verschil met de eerder door Wiebes voorgestelde korting van 20% volgens hem €11.000 extra per dga. Wiebes bevestigde de schatting van ‘miljarden’ belastingvoordeel. Maar Groot wil het plan om die reden nog niet blokkeren.

Solvabiliteit

De huidige faciliteit voor pensioen in eigen beheer is fiscaal niet meer zo aantrekkelijk als toen de vennootschapsbelasting nog 48% was. Ook drukt de pensioenverplichting vaak zo zwaar op de solvabiliteit dat er geen dividend mag worden uitgekeerd en verkoop wordt bemoeilijkt.

Verder kost het jaarlijks flink wat advieskosten om de fiscale en commerciële waarde van de pensioenverplichtingen te berekenen.

Maar ook de Belastingdienst grijpt naast een deel van zijn uitgestelde inkomsten. De fiscaal vrijgestelde opgebouwde pensioenreserve kan verloren gaan en niet tot uitkering komen, het moment waarop de fiscus normaal gesproken afrekent.

‘Niet blij’

‘Er zijn bij de Belastingdienst 75 mensen bezig met het ontwarren van de PEB-knopen, We hebben hier iets beet waar we allebei niet blij van worden’, aldus Wiebes woensdag in het overleg erover met de vaste Kamercommissie Financiën.

Hoewel dga’s een groot belastingvoordeel opstrijken bij afkoop en bovendien hun bedrijf en investeringen weer normaal kunnen financieren, gaat ook de Schatkist er nog op vooruit. Wiebes sprak van een ‘fiscale perpetuum mobile’.

Die is het gevolg van het feit dat de regeling feitelijk wordt betaald uit de inkomsten die de fiscus ooit zou derven bij voortbestaan van de PEB, als gevolg van ‘ongelukken’ met de opgebouwde reserves waarover wel fiscale aftrek is genoten, maar die niet meer tot uitkering komen.

DGA’s die niet kunnen of willen afkopen kunnen hun rechten afstempelen tot de fiscale balanswaarde en omzetten in een oudedagsverplichting die niet verder kan worden opgebouwd.

Er waren nog veel vraagtekens in de Kamer bij de afkoopregeling. Veel partijen vroegen zich af wat er gebeurt als ex-partners van dga’s niet akkoord gaan met de afkoop. Ook willen Wiebes’ eigen VVD en D66 dat hij overlegt met werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, die zich nog teweerstellen tegen het plan. ‘We moeten recht doen aan hun zorgen’, aldus D66’er Steven van Weyenberg.

(Bron: FD)

De modelovereenkomsten, die de VAR vervangen, worden op korte termijn herschreven om de toegankelijkheid te vergroten.

Dat schrijft staatssecretaris Eric Wiebes in zijn antwoorden op Kamervragen van de leden Mei Li Vos en Groot over de onrust bij ZZP’ers in de media over de Wet DBA.

Veel ZZP’ers verkeren in onzekerheid over wat de Wet DBA voor hen zal betekenen. Dit ondanks de uitleg op de website van de Belastingdienst. Volgens Wiebes herkent de Belastingdienst het geluid dat ZZP’ers geen zekerheid ontlenen aan de tekst op de website van de Belastingdienst. ‘Voorlichting staat in de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en in het implementatiejaar centraal. Onderdeel hiervan is ook het aanpassen van de website aan de informatiebehoefte van de verschillende doelgroepen. Hierbij zal veelvuldig gebruik gemaakt worden van publiekstesten om de nieuwe teksten zowel qua inhoud als vorm optimaal bij de doelgroep te laten aansluiten,’ zo schrijft de staatssecretaris in zijn antwoorden.

Sinds het verschijnen van het blog van Botte Jellema “De afschaffing van de VAR is een clusterfuck”, waar flink op werd gereageerd, is de voorlichting op de site van de Belastingdienst aangepast, schrijft Wiebes. ‘De teksten zijn op punten eenvoudiger gemaakt. Ook is een duidelijke verwijzing gemaakt op homepage voor ondernemers naar informatie over DBA en de meest gestelde vragen. Op korte termijn worden ook de modelcontracten zelf herschreven om de toegankelijkheid te vergroten.’

Tussenpersonen
Jellema heeft het er in zijn blog over dat het werken via tussenpersonen aantrekkelijk wordt voor opdrachtgevers met de Wet DBA. Wiebes deelt deze analyse niet. ‘Op grond van de Wet DBA is niet langer sprake van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever, maar worden de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans gebracht. Wel kunnen partijen zekerheid vooraf verkrijgen door gebruik te maken van een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst. Zo kunnen intermediairs naast eigen overeenkomsten ook gebruik maken van de modelovereenkomst voor tussenkomst. In beide situaties zullen de overeenkomsten om buiten de fictie van de tussenkomstbepaling (fictieve dienstbetrekking) te komen moeten voldoen aan vereisten om het bewijsvermoeden dat de opdrachtnemer “ondernemer” is in te roepen. Dit vraagt van zowel de opdrachtnemer, de intermediair als van de opdrachtgever alert gedrag.’

Voorlichtingscampagne
De Belastingdienst is inmiddels met een voorlichtingscampagne gestart over de Wet DBA. De focus van de voorlichting bestaat tijdens de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en het implementatiejaar van 1 mei 2016 tot 30 april 2017 op het geven van voorlichting en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. De campagne bestaat uit fysieke voorlichting, online voorlichting en individuele voorlichting. De fysieke voorlichting bestaat uit gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers en voorlichting in samenwerking met de Kamer van Koophandel. De online voorlichting bestaat uit het informeren via www.belastingdienst.nl, rijkoverheid.nl, ondernemersplein.nl, en kvk.nl. Daarnaast organiseert de Belastingdienst webinars voor ZZP’ers en voor opdrachtgevers. Tijdens deze digitale voorlichtingsbijeenkomsten kunnen ook vragen gesteld worden. Na afloop wordt de webinar gepubliceerd op www.belastingdienst.nl inclusief de antwoorden op de gestelde vragen.

Samen met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers streeft de Belastingdienst er naar om de online communicatie zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en waar mogelijk gebruik te maken van de communicatiekanalen van deze organisaties. Zo vergroot de Belastingdienst zijn bereik en de eenduidigheid van de informatie. Daarnaast attendeert de Belastingdienst via Twitter en Linkedin op de wijzigingen.

Alle VAR-houders ontvangen in maart een brief van de Belastingdienst over de aanstaande wijziging. In deze brief krijgen de VAR-houders concrete toelichting en worden zij uitgenodigd om deel te nemen aan de webinar of deze naar afloop te bekijken op www.belastingdienst.nl. In het najaar worden ook één of meerdere chatsessies georganiseerd om vragen te beantwoorden die ZZP’ers en opdrachtgevers hebben over de werking van de DBA in de praktijk. Ook deze vragen en antwoorden worden gepubliceerd.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Bekrachtiging = vervallen persoonlijke aansprakelijkheid?

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht
Reacties uitgeschakeld voor Bekrachtiging = vervallen persoonlijke aansprakelijkheid?

Aan het laten verrichten van rechtshandelingen door een BV-i.o. (een BV “in oprichting”) kleven risico’s.  De persoon die namens de BV-i.o. handelt, is persoonlijk aansprakelijk voor de verrichte rechtshandelingen. Deze persoonlijke aansprakelijkheid vervalt pas  (uitzonderingen daargelaten) als de BV ná oprichting de betreffende rechtshandelingen bekrachtigt.

Wat zegt het Hof?

In de praktijk zien wij nog erg veel problemen rondom de BV-i.o. Het komt vaak voor dat een ondernemer door haast niet wil of kan wachten en toch alvast rechtshandelingen aangaat namens een BV-i.o. Belangrijk om te weten is dat het niet altijd vanzelfsprekend is dat de persoonlijke aansprakelijkheid zal komen te vervallen door een simpele bekrachtiging ná oprichting van de BV. Recent zijn er weer twee uitspraken geweest van het Hof (Hof Arnhem-Leeuwarden en Hof Amsterdam) waarin dit nog eens onderstreept werd.

In het ene geval ging het om een situatie dat de heer X namens een BV-i.o. een huurovereenkomst heeft gesloten. Drie maanden later wordt de BV opgericht en daarbij is de heer X bestuurder van de BV geworden. De BV komt echter de huurovereenkomst niet na en het geschil gaat uiteindelijk om de vraag of de heer X wel of niet aansprakelijk is jegens de verhuurder doordat hij de huurovereenkomst namens de BV heeft bekrachtigd. Het Hof oordeelt dat ondanks dat niet de heer X maar de BV de rechtshandelingen van de BV-i.o. heeft bekrachtigd, de heer X toch persoonlijk aansprakelijk is omdat hij ten tijde van de bekrachtiging wist dat de BV haar verplichtingen jegens de verhuurder niet (meer) zou kunnen nakomen. Door niettemin te bekrachtigen en daardoor te bewerkstelligen dat zijn persoonlijke aansprakelijkheid zou worden afgewenteld, heeft de heer X onrechtmatig gehandeld jegens de verhuurder.

In het andere geval ging het om een BV die binnen een half jaar na haar oprichting failliet was gegaan. Op het moment dat de BV werd opgericht en vervolgens de rechtshandelingen uit haar oprichtingsfase bekrachtigde, verkeerde de BV al op de rand van de afgrond. Volgens het Hof kwalificeerde het oprichten van de BV en het vervolgens ‘volladen’ van de BV met een negatief vermogen door middel van bekrachtiging van de in de oprichtingsfase verrichte rechtshandelingen als kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarmee acht het Hof de bestuurder die de BV heeft opgericht en alle door de BV-i.o. gedane rechtshandelingen namens de BV heeft bekrachtigd, voor het gehele boedeltekort in het faillissement aansprakelijk. Volgens het Hof kon in dit geval in het licht van de feiten niet anders worden geoordeeld dan dat de BV ten tijde van haar oprichting en van de bekrachtiging van de in de oprichtingsfase verrichte rechtshandelingen geen middelen van bestaan had en ook geen enkel reëel uitzicht daarop had. Door de bekrachtiging werd de BV schuldenaar van de voordien door haar oprichter aangegane (omvangrijke) schulden zoals de loonvorderingen vanaf de start tot aan de oprichting. Een deel van het personeel had al maanden geen loon ontvangen. Het was evident dat de BV niet in staat was die schulden te voldoen. Onder de geschetste omstandigheden was geen redelijk bestuurder tot de bekrachtiging overgegaan. Ook is aannemelijk dat de bekrachtiging een belangrijke oorzaak van het faillissement was.

Advies

Bij bekrachtiging van rechtshandelingen die zijn verricht in de oprichtingsfase moet altijd voorzichtigheid worden betracht. Het beste advies is om in het geheel geen rechtshandelingen in die fase te verrichten. Als dit echter niet anders kan, beoordeel dan op moment van bekrachtiging zorgvuldig of de BV haar verplichtingen zal kunnen nakomen.

(Bron: DVAN)

“Fiscale missers bij fusie, reorganisatie of een bedrijfsopvolging”

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen
Reacties uitgeschakeld voor “Fiscale missers bij fusie, reorganisatie of een bedrijfsopvolging”

De notaris speelt een belangrijke adviserende rol bij reorganisaties en herstructureringen. Het is bij de uitvoering van een reorganisatie of herstructurering dan ook van groot belang te kunnen signaleren welke fiscale mogelijkheden en valkuilen zich kunnen voordoen. De verschillende reorganisatievormen gaan gepaard met specifieke aandachtspunten, o.a. op het gebied van de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, overdrachtsbelasting en erf- en schenkbelasting. Een onzorgvuldig uitgevoerde transactie kan verregaande fiscale consequenties hebben.
Hieronder bespreek ik enkele markante voorbeelden uit de fiscale rechtspraak en de praktijk.

Creëren drietrapsholdingstructuur

Een schoolvoorbeeld van een zaak waarbij het mis ging voor de belanghebbende is te lezen in een arrest van de Hoge Raad van 30 november 2012 (nr. 11/00167, ECLI:NL:HR:2012:BV7390). In deze zaak wilde men een zogenoemde drietrapsholdingstructuur creëren, met een houdstermaatschappij, een tussenhoudster die als vastgoedvennootschap zou gaan fungeren en daaronder een werkmaatschappij waarin de onderneming zou worden gedreven. Hiertoe bracht de houdstermaatschappij de onderneming tezamen met het bedrijfsvastgoed eerst in in de tussenhoudster tegen uitreiking van aandelen. Vervolgens werd de onderneming doorgezakt naar de werkmaatschappij ook weer tegen uitreiking van aandelen. In beginsel moet de houdstermaatschappij bij de eerste uitzak afrekenen over de stille reserves en goodwill in de onderneming en over de stille reserves in het pand. Hierover is men 25% vennootschapsbelasting verschuldigd. Om dit te voorkomen zijn er verschillende fiscale faciliteiten waaruit men kan kiezen. In deze zaak wilde men de uitzak laten plaatsvinden binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Hiervoor is wel van belang dat er tijdig een fiscale eenheid wordt aangevraagd. Dit bleek men echter te zijn vergeten. Vanwege de vorm van de uitzakoperatie (overdracht onderneming tegen uitreiking van aandelen) was men derhalve aangewezen op de bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting. Helaas voor de houdstermaatschappij had de uitvoering van deze uitzakoperatie op zodanige wijze plaatsgevonden dat de inspecteur weigerde om de bedrijfsfusiefaciliteit toe te kennen. De Hoge Raad gaf de inspecteur gelijk en oordeelde dat in dit geval de bedrijfsfusiefaciliteit niet kon worden toegepast, zodat belanghebbende moest afrekenen over de stille reserves en goodwill van de onderneming en over de stille reserves in het bedrijfspand.

Doorverkoop kort na reorganisatie

Als een reorganisatie wordt uitgevoerd met het oog op een mogelijke doorverkoop van aandelen is het eveneens oppassen geblazen. Dit geldt temeer als in het kader van de reorganisatie vastgoed wordt overgedragen. Een praktijkvoorbeeld betreft een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1720). In deze zaak had een vennootschap haar vastgoedportefeuille met gebruikmaking van de bedrijfsfusiefaciliteit laten uitzakken naar een dochtermaatschappij om vervolgens deze aandelen aan een derde te verkopen. Dit kan fiscaal een aantrekkelijke route zijn omdat een directe verkoop van het vastgoed zou leiden tot heffing van vennootschapsbelasting over de stille reserves, terwijl een verkoop van aandelen is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. Om te voorkomen dat men misbruik van de bedrijfsfusiefaciliteit maakt door in het zicht van een voorgenomen verkoop nog snel een bedrijfsfusie uit te voeren, wordt een driejaarstermijn gehanteerd. In bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting betreft het een ‘zachte’ termijn: bij een verkoop binnen drie jaar wordt de bedrijfsfusie niet als zakelijk gezien, tenzij de belastingplichtige erin slaagt tegenbewijs te leveren. In de betreffende zaak was de belastingplichtige daar overigens niet in geslaagd. Zou de belastingplichtige daar wel in zijn geslaagd, dan was men alsnog geconfronteerd met een naheffing van overdrachtsbelasting. De dochter die de vastgoedportefeuille verkreeg in het kader van de uitzak was immers overdrachtsbelasting verschuldigd. Weliswaar kennen we ook in de overdrachtsbelasting een vrijstelling ingeval van een bedrijfsfusie, maar voor die vrijstelling geldt een harde driejaarstermijn: iedere vervreemding van aandelen in de verkrijger binnen drie jaar leidt tot het terugnemen van de overdrachtsbelastingvrijstelling. Het feit dat de voorwaarden van de reorganisatiefaciliteiten in de vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting niet altijd op elkaar zijn afgestemd is een belangrijk aspect bij het uitvoeren van een reorganisatie, maar wordt helaas regelmatig over het hoofd gezien!

Bedrijfsopvolgingsperikelen

Niet zelden wordt in het kader van een bedrijfsopvolging een juridische splitsing ingezet als reorganisatie-instrument. Bijvoorbeeld in situaties waarin sprake is van een persoonlijke houdstermaatschappij met een pensioenverplichting en het bedrijfsvastgoed, welke houdstermaatschappij alle aandelen houdt in een werkmaatschappij. In dat geval zal de voorkeur uitgaan naar een schenking van alleen de werkmaatschappij. De persoonlijke houdstermaatschappij blijft dan achter bij de DGA. Omdat een schenking van de werkmaatschappij fiscaal niet de voorkeur heeft, worden de aandelen van de werkmaatschappij veelal afgesplitst naar een nieuwe houdstermaatschappij. Men kan dan de aandelen in de nieuwe houdstermaatschappij fiscaal vriendelijk schenken, terwijl de persoonlijke houdstermaatschappij met de pensioenverplichting en het bedrijfsvastgoed zoals gewenst achterblijft bij de DGA.
Wat men zich niet altijd beseft is dat hiermee ongewild een belastingclaim van 40% ontstaat op het bedrijfspand ingeval van een overlijden van de DGA. Als gevolg van de herstructurering is het pand in fiscale zin van kleur verschoten: het kwalificeert voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet langer als ondernemingsvermogen, maar als beleggingsvermogen.

Bovenstaande voorbeelden laten zien dat het van groot belang is op de hoogte te zijn van de fiscale mogelijkheden en valkuilen bij de uitvoering van een reorganisatie of herstructurering. Omdat de verschillende reorganisatievormen ieder hun eigen voorwaarden kennen die niet altijd goed op elkaar zijn afgestemd, is een fout snel gemaakt.

(Bron: FBN Juristen)

De Belastingdienst heeft de controle- en servicethema’s 2015 bekend gemaakt. Dat zijn onderwerpen waar de Belastingdienst de belastingaangifte dit jaar extra op controleert.

Een aantal van de thema’s voor 2015 kennen we nog van voorgaande jaren. Dit jaar is er echter ook extra aandacht voor negatieve inkomsten uit overige werkzaamheden en de kosten voor ondernemers.

Bij de aangifte inkomstenbelasting 2015 zal de Belastingdienst extra aandacht besteden aan de volgende negen onderwerpen:

  1. Scholingsaftrek
  2. Giften
  3. Kwalificerende belastingplicht; werken in Nederland, maar woonachtig in een ander land
  4. Zakelijke en persoonlijke kosten
  5. Eigen woning
  6. Echtscheiding
  7. Bijzondere zorgkosten: dieetkosten, gezinshulp en kosten voor medicijnen
  8. Inkomsten uit overige werkzaamheden: zijn de werkzaamheden in hobbysfeer of werksfeer verricht?
  9. De niet helemaal gebruikte zelfstandigenaftrek voor ondernemers

Er wordt extra gecontroleerd op deze onderwerpen. Ook heeft de Belastingdienst vóór 1 maart een half miljoen brieven met uitleg over één van deze onderwerpen verstuurd aan mensen die hier (op basis van hun informatie) waarschijnlijk mee te maken hebben. In de  brieven is aangegeven waar de mensen op moeten letten, zodat onbedoelde fouten kunnen worden vermeden.

Het enkele feit dat een bestuurder de schulden aan de concurrente crediteuren eerder voldoet dan de belastingschulden van de Belastingdienst, wil nog niet zeggen dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

In 2014 is de bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor de nog openstaande belastingschulden van een in 2013 failliet verklaarde bv. De bestuurder erkende dat de schulden aan de concurrente crediteuren eerder waren voldaan dan de schulden van de Belastingdienst. Maar dat is op zichzelf genomen onvoldoende reden om van kennelijk onbehoorlijk bestuur te kunnen spreken. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur moet worden onderzocht of de bestuurder wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat belastingschulden onbetaald zouden blijven. Volgens de rechtbank kon de bestuurder gelet op de positieve resultaten behaald in de maanden september en oktober 2012 menen dat de belastingschulden die in die maanden waren ontstaan, zouden kunnen worden betaald. In zoverre was er geen sprake geweest van onbehoorlijk bestuur. Echter vanaf november 2012 was de omzet drastisch gedaald en het negatieve cumulatieve resultaat in die maand liep op. November 2012 vormde volgens de rechtbank daarom het moment dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat belastingschulden onbetaald zouden blijven. De bestuurder moest dus pas vanaf november 2012 aansprakelijk worden gesteld voor de belastingschulden. De rechter verminderde het bedrag van de aansprakelijkstelling met bijna € 17.000.

(Bron: Taxence)

De Belastingdienst heeft bij de online aangifte 2015 een aantal aanpassingen moeten doorvoeren. Deze wijzigingen kunnen invloed hebben op de uitkomst van de aangifte.

Zo lukt het soms niet om de online aangifte te ondertekenen met Digid, op te slaan of te verzenden. De Belastingdienst werkt aan een oplossing. Tot de dienst deze heeft, raadt ze aan om geen leestekens te gebruiken bij het invullen van ‘Giften’ of ‘Kenteken’. Ook mogen er geen punten in cijfers worden gebruikt wanneer het RSIN (Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer) wordt ingevuld bij ‘Giften’ en ‘Ondernemingen’. In deze invulvelden mogen alleen cijfers worden gebruikt.

Een andere fout in de aangifte is dat er eerst in de aangifte staat dat een teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt verkregen. Verderop in de aangifte staat dat dit bedrag moet worden terugbetaald. De fiscus werkt aan een oplossing voor dit probleem.

Als laatste onvolkomenheid meldt de Belastingdienst een probleem bij het opgeven van transactienummers bij akten. De aangifte vraagt altijd om een transactienummer wanneer een akte wordt opgeven. Niet iedereen heeft dit transactienummer, bijvoorbeeld omdat het om een notariële akte gaat. Mensen die geen transactienummer hebben, kunnen een “0” invullen.

(Bron: Belastingdienst)