Regels bij herinvesteringsreserve afschrijving op nieuw bedrijfsmiddel

De ondernemer kan met de herinvesteringsreserve (hir) onder voorwaarden boekwinsten reserveren die zijn behaald bij de verkoop van bedrijfsmiddelen en deze vervolgens afboeken op de kostprijs van een herinvestering. Hierdoor wordt de winstneming dus uitgesteld. Op het moment dat de ondernemer in een nieuw bedrijfsmiddel herinvesteert, moet hij de afschrijving hiervan bepalen. De berekeningsmethode moet echter wel in overeenstemming zijn met de wet.

HIR

Om te voorkomen dat de bedrijfsvoering door belastingheffing bij de vervreemding van bedrijfsmiddelen wordt gehinderd is het mogelijk gebruik te maken van de hir. De ondernemer komt alleen hiervoor in aanmerking als hij een vervangingsvoornemen heeft die binnen de driejaarstermijn in vervulling gaat en in een bedrijfsmiddel investeert die eenzelfde economische functie heeft. Voldoet hij niet aan de voorwaarden dan wordt de hir tot de winst gerekend.

Afschrijven

Als de ondernemer in een bedrijfsmiddel investeert mag hij de kosten niet ineens ten laste van de winst brengen. Hij moet de aanschaffings- of voortbrengingskosten eerst activeren. Deze geactiveerde kostprijs wordt door middel van afschrijvingen  op de bedrijfsmiddel ten laste van het resultaat gebracht. De kosten worden op deze manier verdeeld over de jaren waarop zij betrekking hebben. De gedachte hierachter is dat elk gebruiksjaar zijn eigen kosten draagt. De hoogte van de jaarlijkse afschrijving is afhankelijk van de kostprijs, de restwaarde en de gebruiks- of levensduur van het bedrijfsmiddel. Het verschil tussen de kostprijs en de restwaarde levert het totaal af te schrijven bedrag. Dit bedrag wordt vervolgens verdeeld over het aantal jaren dat het bedrijfsmiddel vermoedelijk in de onderneming wordt gebruikt (gebruiksduur).

 

Wijziging afschrijvingsregime

Het afschrijvingsregime is in 2007 fors ingeperkt. Ondernemers moeten sinds die datum uitgaan van een maximaal afschrijvingspercentage van 10 % per jaar voor goodwill en 20% per jaar voor overige bedrijfsmiddelen. Voor gebouwen geldt dat afschrijving alleen mogelijk is tot de  zogenoemde bodemwaarde. Voor een gebouw in eigen gebruik geldt als bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde. Voor een gebouw ter belegging geldt als bodemwaarde 100% van de WOZ-waarde. Deze specifieke bepaling is niet van toepassing op alle onroerende zaken, maar alleen op gebouwen. Onder ‘gebouw’ wordt verstaan alle onderdelen van een gebouw met inbegrip van de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden. Hieronder valt niet alleen het bouwwerk, maar bijvoorbeeld ook de grond, de tuin, de erfverharding, de parkeerplaatsen en de verlichting.

(Bron: Taxence)

 

Restwaarde

De waarde die het bedrijfsmiddel heeft aan het eind van de gebruiksduur in de onderneming is de restwaarde van een bedrijfsmiddel. De ondernemer moet de restwaarde ‘naar goed koopmansgebruik’ schatten. Mocht sprake zijn van een aanmerkelijke verandering (50% of meer) van de restwaarde, die redelijkerwijs als blijvend is aan te merken, dan moet de ondernemer in beginsel de jaarlijkse afschrijving herzien.

 

Berekeningswijze

De afschrijvingen op een nieuw bedrijfsmiddel vinden plaats op basis van de boekwaarde na afboeking van de hir. De hir is van invloed op de afschrijvingsgrondslag en dus ook op de jaarlijkse afschrijving. Volgens de Hoge Raad moet de afschrijving op de volgende manier plaatsvinden. Voordat de afschrijving van een bedrijfsmiddel wordt bepaald moet de ondernemer eerst de aanschaffings- en voorbrengingskosten vaststellen. Hij moet om te beginnen de hir in mindering brengen op het bedrag van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel. Vervolgens moet de restwaarde van het bedrijfsmiddel worden geschat. Ook dat brengt hij in mindering op de aanschaffingskosten. Het bedrag dat dan overblijft is de afschrijvingsbasis. Hiermee bevestigd de Hoge Raad een eerdere uitspraak van het hof dat de afschrijvingsgrondslag niet kan worden verhoogd door een deel van de hir op een deel van de restwaarde af te boeken.