All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, inventaris (ook bedrijfsmiddelen en bedrijfsgebouwen en terreinen)

Op Prinsjesdag heeft u kennis kunnen nemen van de plannen van het kabinet. Een van de opvallende zaken is de aanpassing van de afschrijvingen op bedrijfsgebouwen in de inkomstenbelastingsfeer (IB-sfeer). Het kabinet wil het afschrijvingspotentieel vanaf 2024 in de IB-sfeer verder inperken.

Hoe zit het ook al weer?

U mag bedrijfsmiddelen afschrijven tot de restwaarde. Omdat deze bedrijfsmiddelen nu eenmaal slijten. Een uitzondering hierop is grond. Na afloop van de afschrijvingstermijn is het bedrijfsmiddel normaal gesproken versleten. In de tussentijd kunt u voldoende geldmiddelen sparen om een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. Ook in het kader van het matchingprincipe is het heel begrijpelijk dat u de kosten in aftrek mag brengen op het moment dat deze bedrijfsmiddelen voor opbrengsten zorgen. Op basis van deze regel kunt u bedrijfsgebouwen, machines en werktuigen binnen een bepaalde termijn afschrijven en ten laste van het resultaat brengen. Hierdoor betaalt u minder belasting en heeft u meer financiële ruimte om te sparen of af te lossen.

Wetswijziging in 2007

In 2007 heeft de wetgever de grondslag voor de winstberekening verruimd. Het was de wetgever een doorn in het oog dat als gevolg van de inflatie bedrijfsgebouwen veel langzamer in waarde daalde dan de jaarlijkse afschrijving. Hierdoor ontstonden stille reserves. Binnen de wettelijk regels kan alleen bij verkoop of staking met realisatie van de stille reserves belastingheffing plaatsvinden. Deze vorming van latente reserves wilde de wetgever een halt toe roepen.

De wetgever beperkte destijds de afschrijving tot de zogenoemde bodemwaarde in plaats van door te laten lopen tot de restwaarde is bereikt. Aanvankelijk stelde zij de bodemwaarde voor bedrijfsgebouwen vast op 100% van de WOZ-waarde. De wetgever zwakte dit weer af na commentaar vanuit ondernemerszijde. De beperking tot 100% van de WOZ-waarde gold daardoor in eerste instantie voor bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden die als belegging werden aangehouden. Voor de bedrijfsgebouwen met ondergrond en aanhorigheden met gebruik in de eigen onderneming stelde zij de bodemwaarde op 50% van de WOZ-waarde vast.

Wetswijziging met ingang van 2019

In 2019 paste de wetgever de inperking van de afschrijving op bedrijfsgebouwen binnen de vennootschapsbelasting wederom aan. Vanaf toen was de bodemwaarde ook 100% van de WOZ-waarde. De verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting (vpb-tarief) maakte de gevolgen van deze inperking deels goed. Ondertussen heeft de wetgever deze in het vooruitzicht gestelde verlaging al weer ongedaan gemaakt.

Wetswijziging met ingang van 2024

Met ingang van 2024 scherpt de wetgever de inperking wederom verder aan. De bodemwaarde wordt dan ook 100% van de WOZ-waarde. Deze wijziging perkt het afschrijvingspotentieel voor de IB-ondernemer drastisch in. In de praktijk betekent dit dat er in de toekomst minder aftrekposten zijn. Met als gevolg dat u meer belasting moet betalen. Dit zal zijn weerslag hebben op onder andere de financiële ruimte die u heeft voor het voldoen aan uw jaarlijkse aflossingsverplichtingen of reservering voor vervangingsinvesteringen.

Beperken van de belastingheffing

Om de belastingheffing te beperken dient u jaarlijks bij ieder bedrijfsgebouw te controleren of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. Is deze te hoog? Dan kunt u bezwaar aantekenen om de waarde te verlagen. Door de verlaging van de WOZ-waarde ontstaat er meer ruimte om af te schrijven.

Bij nieuwe investeringen in bedrijfsgebouwen kunt u de investeringen opdelen in het gebouw sec en de vrijgestelde onderdelen die onder werktuigenvrijstelling van de WOZ vallen. De investeringen die onder werktuigenvrijstelling vallen schrijft u immers af tot de restwaarde. Hierdoor behoudt u meer afschrijvingspotentieel.

Bij bepaalde investeringen in (nieuwe) bedrijfsgebouwen kunt u overwegen om aan de vereisten van de willekeurige afschrijving te voldoen. Want deze investeringen zijn een uitzondering op de inperking.

Bij hoge winsten kunt u overwegen uw onderneming in een bv in te brengen. Hier geldt weliswaar dezelfde afschrijvingsbeperking, maar het vpb-tarief is veel lager dan de heffing in de inkomstenbelasting. Houdt u er bij een bv wel rekening mee dat u in een later stadium nog een AB-heffing betaalt over de overwinsten. Maar dat is van latere zorg.

(Bron: ABAB)

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

Hoe werkt willekeurig afschrijven?

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de stimuleringsmaatregel is het mogelijk om tot maximaal 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten ineens af te schrijven. De resterende 50% dient vervolgens te worden afgeschreven op basis van de normale afschrijvingstermijnen.

Voorwaarden van de regeling

De regeling geldt voor bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen die in 2023 zijn aangeschaft of waarvan in 2023 de voortbrengingskosten zijn gemaakt. De regeling is enkel van toepassing op bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen. Tweedehands bedrijfsmiddelen zijn uitgesloten. Tevens dient het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2026 in gebruik te zijn genomen. De regeling geldt niet voor bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om verhuurd te worden (dus ook niet bij groepsmaatschappijen die niet tezamen een fiscale eenheid VPB vormen).

Daarnaast geldt de regeling niet voor onder andere: gebouwen, bromfietsen, personenauto’s (auto’s zonder CO2 uitstoot komen wel in aanmerking), dieren en immateriële vaste activa.

Voorbeeld

Stel u schaft in 2023 een machine aan voor € 150.000. Deze machine heeft een restwaarde van € 15.000 en een levensduur van vijf jaar. Zonder de toepassing van willekeurige afschrijving wordt op deze machine in totaal € 135.000 (€ 27.000 per jaar) afgeschreven.

Door de toepassing van deze nieuwe regeling dient de investering te worden opgesplitst in twee delen. Op het eerste deel vindt de gebruikelijke afschrijving plaats, namelijk € 67.500 in vijf jaar (€ 13.500 per jaar). Het tweede deel mag u vervolgens in 2023 volledig afschrijven. Dit resulteert in een extra afschrijving van € 67.500 in 2023. In totaal kan daarom in 2023 € 81.000 worden afschreven over deze machine.

Voordeel

Door extra af te schrijven kan de winst van het betreffende jaar worden verminderd. Dit leidt tot een lagere belastingheffing. Hierdoor kan een rente- en/of liquiditeitsvoordeel worden behaald. Daarnaast kan de toepassing van willekeurige afschrijving ervoor zorgen dat er een tariefsvoordeel wordt behaald. Tevens kan er bij een verliesjaar voor worden gekozen om niet of minder af te schrijven. Hierdoor kunnen de afschrijvingskosten worden uitgesteld naar latere jaren waarin hogere resultaten worden behaald.

Om ondernemers in 2023 extra te stimuleren om te investeren heeft de overheid voor het jaar 2023 een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen waardoor willekeurige afschrijving op nieuwe bedrijfsmiddelen mogelijk is. Deze regeling geldt zowel voor ondernemers in de inkomstenbelasting als voor ondernemers in de vennootschapsbelasting.

(Bron: Koenen en Co)

Vastgoedbeleggers kunnen bij verkoop van beleggingsvastgoed de boekwinst doorschuiven naar een volgende investering met een fiscale faciliteit: de herinvesteringsreserve. Wanneer als gevolg van de coronacrisis niet tijdig aan alle voorwaarden kan worden voldaan, dreigt alsnog acute belastingheffing. Een overzicht van de herinvesteringsreserve in coronatijd en de recente handreiking van de Staatssecretaris van Financiën.

Herinvesteringsreserve in het kort:

Het vormen van een herinvesteringsreserve voorkomt acute belastingheffing bij verkoop: de boekwinst mag worden gereserveerd voor een toekomstige vervangende investering. Zo blijft belastingheffing (voorlopig) achterwege en kan de vastgoedbelegger dus over liquide middelen beschikken. De gereserveerde verkoopwinst wordt in mindering gebracht op de boekwaarde van de vervangende investering.

Dat resulteert in een lagere grondslag voor fiscale afschrijvingen. Fiscale afschrijvingen zijn in de praktijk veelal echter toch al zeer beperkt, omdat de fiscale boekwaarde als gevolg van deze afschrijvingen niet onder de WOZ-waarde mag dalen. De lagere fiscale boekwaarde resulteert bij een verkoop van de vervangende investering wel in een hogere fiscale boekwinst – maar zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, kan ook die boekwinst wederom worden gereserveerd voor een vervangende investering. Zo is de herinvesteringsreserve een behulpzame fiscale faciliteit om belastingheffing over verkoopwinsten (langdurig) uit te stellen.

Bedrijfsmiddel of voorraad:

Een belangrijk onderscheid dat moet worden aangebracht: was het verkochte object bestemd om als bedrijfsmiddel voor langere tijd dienstbaar te zijn aan de onderneming of kwalificeerde het als voor de verkoop bestemde voorraad? Boekwinst gerealiseerd bij verkoop van voorraad kan namelijk niet worden gereserveerd in de vorm van een herinvesteringsreserve. 

Indien bij verplaatsing van een productielocatie industrieel vastgoed van de hand wordt gedaan, is vermoedelijk sprake van een bedrijfsmiddel. Appartementen die een projectontwikkelaar realiseert en verkoopt, kwalificeren vermoedelijk als voorraad. In de praktijk is het onderscheid echter niet altijd helder. Hoe kwalificeert bijvoorbeeld een initieel voor de verhuur bestemd appartementencomplex in aanbouw dat gedurende de realisatiefase wordt verkocht aan een eindbelegger? Het onderscheid tussen bedrijfsmiddelen en voorraad is een grijs gebied waarover regelmatig discussie wordt gevoerd met de Belastingdienst. 

Herinvesteringsvoornemen:

Om in het jaar van verkoop een herinvesteringsreserve te kunnen vormen, moet aantoonbaar sprake zijn van het voornemen om binnen drie jaar te herinvesteren. Dat voornemen moet in de jaren daarna ook doorlopend én aantoonbaar aanwezig zijn, omdat de gereserveerde winst anders alsnog vroegtijdig wordt belast. Het kunnen aantonen van een (voortdurend) herinvesteringsvoornemen is daarmee een belangrijk aandachtspunt voor de praktijk om onvoorziene belastingheffing te voorkomen.

Wij adviseren het herinvesteringsvoornemen terugkerend en inhoudelijk te behandelen in bestuursvergaderingen en de zoektocht naar een vervangende investering zorgvuldig te documenteren. Daarbij valt te denken aan het formeel verstrekken van een zoekopdracht aan een makelaar, maar bijvoorbeeld ook aan het bewaren van informele e-mailcorrespondentie met potentiële verkopers en/of intermediairs (netwerk). Ook het vastleggen van bevindingen bij de bezichtiging van potentiële vervangende investeringsobjecten kan een positieve bijdrage leveren in een discussie met de Belastingdienst over het herinvesteringsvoornemen.

Vervangingstermijn

Ook als er doorlopend én aantoonbaar sprake is van een herinvesteringsvoornemen moet het in principe binnen drie jaar na de verkoop daadwerkelijk tot een vervangende investering komen. Als dat niet lukt, wordt de gereserveerde winst in het derde jaar na de verkoop alsnog belast. Tenzij een begin is gemaakt met een vervangende investering, maar die investering is vertraagd door een bijzondere omstandigheid: dan wordt de driejaarstermijn opgerekt en blijft belastingheffing (voorlopig) achterwege. 

(Bron: BDO)

Wil een ondernemer met een beroep op de foutenleer een vermogensbestanddeel alsnog bestempelen als privévermogen? Dan moet hij tevens rekening houden met het terugnemen van de afschrijvingen op dat vermogensbestanddeel. Daardoor is het nog maar de vraag of de ondernemer beter af is.

Een vrouw oefende via haar eenmanszaak een praktijk voor psychotherapie uit. Zij had sinds 2001 de eerste etage van haar woonhuis toegerekend aan haar ondernemingsvermogen. Het woonhuis was niet splitsbaar. Nadat de inspecteur de aangiftes inkomstenbelasting van de vrouw over 2014 en 2015 had gecorrigeerd met een bijtelling privégebruik woning, deed de vrouw een beroep op de foutenleer. Zij stelde dat het woonhuis van het begin af aan steeds tot het privévermogen had moeten behoren. De Belastingdienst gaat echter niet akkoord met deze heretikettering.

Aanslagen waren niet te hoog

De vrouw begint een beroepsprocedure om haar gelijk te krijgen. Hof Den Haag komt echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vermogensetikettering. Als namelijk in deze zaak de foutenleer zou worden toegepast, zou men ook de afschrijving op het praktijkdeel van de woning moeten corrigeren. Als gevolg van deze correctie zouden de aanslagen over 2014 en 2015 op hogere bedragen komen te staan. De belastingrechter mag echter de aanslag niet verhogen. Het hof kan alleen constateren dat de inspecteur de aanslagen niet te hoog heeft vastgesteld. Alleen daarom al verklaart het hof het beroep van de vrouw ongegrond.

(Bron: Taxence)

Als iemand een goed vanuit zijn privévermogen inbrengt in zijn ondernemingsvermogen, moet hij dit activeren voor de waarde in het economische verkeer. Als die waarde evenwel is aan te merken als nog niet gerealiseerd resultaat uit overige werkzaamheden, moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze kosten niet al ten laste van het inkomen zijn gekomen.

Een systeemprogrammeur ontwikkelde in privétijd software waarmee het mogelijk was op een computer aanpassingen en verbeteringen voor ‘mainframe-aplicaties’ te ontwikkelen. Daar besteedde de programmeur enkele honderden uren gedurende twee jaar. Op enig moment is de tool tot het ondernemingsvermogen gerekend en de programmeur activeerde de tool voor € 250.000. In 2012 verkocht de programmeur licentierechten en schreef hij € 100.000 af op de tool. De inspecteur heeft deze afschrijving gecorrigeerd naar € 5.000.

Inkomsten uit andere arbeid

In geschil is de afschrijving. Het hof gaf als hoofdregel dat een belastingplichtige die een goed inbrengt vanuit zijn privévermogen, dit goed in zijn ondernemingsvermogen moet activeren voor de waarde in het economische verkeer. Dit lijdt echter uitzondering als die waarde is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden (inkomsten uit andere arbeid). In zo’n geval moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover die kosten niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de uitspraak van het hof niet blijkt op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de werkzaamheden van de programmeur voor de ontwikkeling van de tool moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Alleen dan kan sprake zijn van nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch.

(Bron: Taxence)

Als u als ondernemer dit jaar niet meer dan € 314.673 investeert, heeft u in beginsel recht op de investeringsaftrek voor kleinschalige investeringen. Met name in de laatste maanden van het jaar is het van belang na te denken hoe u deze aftrek kunt optimaliseren.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)

De KIA is een extra aftrek op de winst, waarvan de grootte afhankelijk is van de omvang van uw investeringen in een jaar. Onderstaande tabel geeft de omvang van de aftrek in 2018 weer.

Investeringsbedrag

 Meer dan  Niet meer dan  KIA
 € 0  € 2.300  € 0
 € 2.300  € 56.642  28%
 € 56.642  € 104.891  € 15.863
 € 104.891  € 314.673  € 15.863 -/- 7,56% van het gedeelte boven € 104.891
 € 314.673  –  € 0

Degressief

Uit de tabel blijkt dat de KIA voor een deel degressief verloopt, ofwel een groter bedrag aan investering levert minder KIA op.

Voorbeeld: bij een investering van € 100.000 heeft u recht op € 15.863 aan KIA. Bij een investering van € 200.000 is dit nog maar € 15.863 -/- 7,56% x (€ 200.000 -/- € 104.891) = € 15.863 -/- € 7.190 = € 8.673.

Meer of minder KIA

Investeringen groter dan € 2.300 leveren dus meer KIA op tot € 56.642 naarmate het bedrag van de investering toeneemt. Investeringen groter dan € 104.891 leveren bij een toenemend bedrag aan investering juist minder KIA op. Tussen € 56.642 en € 104.891 blijft de KIA gelijk.

Hoe optimaliseren?

U kunt uw KIA op meerdere manieren optimaliseren. Bij grotere bedragen is het raadzaam uw investeringen over de jaren te spreiden, ervan uitgaande dat u deze grotere investeringen niet ieder jaar pleegt.

Voorbeeld: u koopt in 2018 twee bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 ook. Bij een gelijkblijvende KIA in 2019, levert dit in 2018 en 2019 een KIA op van € 50.000 x 28% = € 14.000. Samen dus € 28.000. Koopt u dit jaar vier bestelauto’s van € 25.000 en in 2019 niets, dan levert dit € 15.863 aan KIA op, ofwel € 12.137 minder.

Tip: grotere investeringen kunt u dan beter over de jaren spreiden.

Investeringen clusteren

Andersom kunt u kleinere investeringen onder € 2.300 beter clusteren.

Voorbeeld: u koopt dit jaar een laptop van € 2.000 en volgend jaar een PC van € 1.500. Investeert u verder niet, dan levert dit in beide jaren geen KIA op, omdat u onder de grens van € 2.300 blijft. Koopt u echter dit jaar de laptop én de PC en volgend jaar niets, dan levert dit € 3.500 x 28% = € 980 aan KIA op.

Heeft u vragen over de KIA, neem dan contact met ons op.

(Bron: SRA)

Om een herinvesteringsreserve te kunnen gebruiken voor een andere tak van een bedrijf moet er sprake zijn van één objectieve onderneming.

Een arbeidsongeschikt verklaarde ondernemer heeft een pluimveebedrijf, een paardentak en de akkerbouw. In 2012 doet hij zijn pluimveebedrijf en pluimveerechten van de hand. Van de boekwinst die hierbij behaald heeft vormt hij een herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 600.000, waarvan hij in datzelfde jaar nog ruim € 50.000 afboekt in verband met de aanschaf van een bulldozer. De inspecteur stelt de aanslag IB 2012 echter vast zonder rekening te houden met de vorming van de HIR. Het geschil spits het geschil zich toe op de vraag of de ondernemer voor de boekwinst een HIR kon vormen die hij kon gebruiken voor de paardentak van zijn onderneming. De paardentak bestaat uit de verhuur van twee hallen, waarvan er één deels werd gebruikt door het pluimveebedrijf voor het drogen van mest en opslaan van machines, aan (beroeps)ruiters, verenigingen en bedrijven. Na beëindiging van het pluimveebedrijf werd beide hallen geheel verhuurd aan paardenliefhebbers. De omzet van de verhuur van de rijhallen is afzonderlijk in de jaarrekening vermeld.
Volgens de rechtbank is het mogelijk een HIR te vormen maar kan die alleen worden gebruikt binnen dezelfde (objectieve) onderneming en niet over de investeringsgrens heen. De paardentak en het pluimveebedrijf kunnen volgens de rechtbank niet als één onderneming worden aangemerkt. Beide ondernemingsactiviteiten verschillen zodanig van elkaar qua producten en diensten, markten, dat geen sprake is van één onderneming. Voor 2012 vermeldde de ondernemer de paardentak niet in zijn aangiften en ook uit de jaarrekening blijkt geen organisatorische en administratieve verbondenheid. Niet aannemelijk is dat de paardentak in enig opzicht dienstbaar is aan het pluimveebedrijf of andersom. Dat bepaalde machines en een hal voor zowel de paardentak als het pluimveebedrijf werden gebruikt is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van één onderneming. Daar vaststaat dat geen sprake is van één objectieve onderneming is ten onrechte een HIR gevormd voor de behaalde boekwinst.

(Bron: PKF)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het verlaagde overdrachtsbelastingtarief op 80% van het pand van toepassing is. Afgaande op de bouwtekeningen moet 20% van het pand namelijk als werkruimte worden bestempeld.

X verkrijgt op 4 april 2013 een onroerende zaak. Het betreft een pand dat in 1906 in opdracht van een architect is gebouwd als woonhuis met atelier. Vanaf 1989 fungeert het pand deels als advocatenkantoor en deels als woonhuis. Vanaf 2008 wordt het object anti-kraak bewoond en wordt het niet langer gebruikt als kantoor. In geschil is de toepassing van het verlaagde overdrachtsbelastingtarief. X is van mening dat het van toepassing is op het hele pand. De inspecteur stelt dat het pand voor 43% dient als kantoor en voor 57% als woning. Hij sluit daarbij aan bij de situatie ten tijde van het gebruik als advocatenkantoor, en legt een naheffingsaanslag op.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het pand van oorsprong naar zijn aard is bestemd om te wonen en te werken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er na de bouw aan het exterieur, noch aan het interieur van het pand wezenlijke wijzigingen zijn aangebracht. Volgens de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat het pand ook ten tijde van de verkrijging door X naar zijn aard een gemengde bestemming had. Het verlaagde tarief is dan alleen van toepassing op de verkrijging van het gedeelte dat bestemd is voor bewoning. De rechtbank stelt vervolgens het aandeel van de werkruimte, aan de hand van de overgelegde bouwtekeningen, schattenderwijs vast op 20% van het pand. De rechtbank verlaagt de naheffingsaanslag.

(Bron: Taxlive)

Bent u van plan om onbebouwde grond aan te kopen waarop u btw-belaste prestaties gaat verrichten? Dan is het gunstiger om btw voor de aankoop van de onbebouwde grond te betalen in plaats van overdrachtsbelasting. De btw kunt u namelijk terugvragen, de overdrachtsbelasting niet.

 

Hiervoor moet de onbebouwde grond wel aangemerkt zijn als bouwterrein. Kwalificeert de onbebouwde grond als bouwterrein, dan betaalt u wel btw en geen overdrachtsbelasting. Recent besloot het ministerie van Financiën dat we voor deze kwalificatie voortaan het Europese begrip mogen aanhouden. Heeft u op of na 17 december 2015 overdrachtsbelasting betaald voor de aankoop van een bouwterrein? Dan kunt u de betaalde overdrachtsbelasting terugvragen!

 

Volgens Europese wetgeving is sneller sprake van een bouwterrein dan volgens de Nederlandse wet. Door het besluit van het ministerie is voortaan ook vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing op de verkrijging van een bouwterrein dat volgens de Nederlandse wet niet als bouwterrein wordt aangemerkt. Daaraan verbindt het ministerie wel voorwaarden. Zo moet u een verzoek indienen bij de Belastingdienst.

Terugvragen overdrachtsbelasting

Heeft u onbebouwde grond aangekocht? Of heeft u bebouwde grond aangekocht waarbij de verkoper verplicht is om het gebouw te slopen? Dan was mogelijk sprake van een bouwterrein op basis van Europese jurisprudentie. In dat geval hoeft u geen overdrachtsbelasting te betalen. Heeft u op of na 17 december 2015 de overdrachtsbelasting betaald? Dan betaalt de Belastingdienst u de overdrachtsbelasting op verzoek terug.

(Bron: ABAB)

 

Een vof of maatschap is vanaf 2015 geen btw meer verschuldigd over het privégebruik van de woning. Voorwaarde is dat de vof of maatschap ten tijde van de bouw van de woning, de over de bouw verschuldigde btw volledig heeft teruggevraagd.

In een arrest van 30 oktober 2015 van de Hoge Raad had een maatschap, bestaande uit drie personen, alle btw teruggevraagd die betaald was bij de bouw van de woning van twee van de maatschapsleden. Onder de huidige wetgeving mag alleen btw over de bouw worden teruggevraagd voor het deel van de woning dat zakelijk wordt gebruikt. Tot 2011 kon bij de bouw van de woning alle btw in aftrek worden gebracht. Door de Belastingdienst is in het bedoelde arrest aangevoerd dat het privédeel van de woning niet tot het btw-vermogen van de maatschap kan behoren. De Hoge Raad is in deze stelling meegegaan. Dit betekent dat bij de vof of maatschap geen btw over het privégebruik van de woning kan worden geheven.

Situatie tot 2011

Tot 2011 kon bij de bouw van een pand dat zowel zakelijk als privé werd gebruikt, alle btw in aftrek worden gebracht. Ook voor zover de btw betrekking had op het privégebruik van het pand. Vervolgens wordt voor het privédeel jaarlijks een correctie in de vorm van een bijtelling voor het privégebruik toegepast. Deze bijtelling dient te worden toegepast aan het eind van het jaar waarin de btw is afgetrokken en aan het eind van de negen daarop volgende jaren.

Maak alvast bezwaar

Het arrest van de Hoge Raad kan tot resultaat hebben dat er vanaf het jaar 2015 geen btw meer kan worden geheven bij de vof of maatschap voor het privégebruik van de woning. Hoewel de gevolgen van het arrest nog geen volledig uitgemaakte zaak zijn, is het raadzaam om in voorkomende gevallen waar mogelijk bezwaar te maken tegen de eindejaarsaangifte btw over 2015. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het door de Belastingdienst is ontvangen binnen zes weken nadat de afdracht van btw op aangifte heeft plaatsgevonden. Vraag uw adviseur hierover.

(Bron: HLB)