All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, schenken en erven

De Belastingdienst worstelt met problemen bij het opleggen van aanslagen erf- en schenkbelasting. Dit komt na invoering van een nieuw automatiseringssysteem. De problemen leveren een voordeel op voor de betreffende belastingplichtigen.

Geen belastingrente

Bij aanslagen erfbelasting van overlijdens vanaf 1 januari 2017 wordt vanwege deze problemen voorlopig geen belastingrente in rekening gebracht, zo schrijft staatssecretaris Snel van het ministerie van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer. De maatregel geldt volgens de staatssecretaris ‘zo lang als nodig is’.

Aanslagen vertraagd opgelegd

Het opleggen van aanslagen erfbelasting is ook vertraagd. Dit geldt ook voor aanslagen schenkbelasting over schenkingen uit 2017. Wanneer u deze aanslagen krijgt, hangt af van de vraag of u al dan niet om een vrijstelling eigen woning heeft gevraagd. Voor woningen bestaat namelijk onder voorwaarden een extra vrijstelling van €100.000 in de schenkbelasting. Heeft u om een dergelijke vrijstelling gevraagd, dan krijgt u een definitieve aanslag uiterlijk in 2021. Heeft u niet om de vrijstelling gevraagd, dan krijgt u de definitieve aanslag eind 2019.

U krijgt eerst een voorlopige aanslag schenkbelasting, waarin is uitgegaan van de eigen aangifte.

Online aangifte

De vertraging inzake de schenkbelasting is onder meer veroorzaakt doordat tegenwoordig online aangifte kan worden gedaan. Ook hierbij zijn automatiseringsproblemen opgedoken.

(Bron: Schipper Groep)

Via notarieel schuldig erkende bedragen kunt u de heffing van erfbelasting voorkomen of verminderen. Wat zijn de effecten op box 3 en hoe zit dat bij de ontvanger van de bedragen?

Wat zijn notarieel schuldig erkende bedragen?

Om erfbelasting te verminderen, kunt u tijdens uw leven bedragen schenken aan uw nabestaanden en deze bedragen vervolgens schuldig blijven. Uw nabestaanden hebben dan een vordering op u, die vrijvalt bij uw overlijden. De erfenis vermindert dus met de schuldig erkende bedragen, waardoor ook de erfbelasting minder wordt.

 

Minder vermogen box 3

De schuldig erkende bedragen verminderen ook uw vermogen in box 3, waardoor u ook minder belasting betaalt over uw vermogen.

Ontvanger heeft meer vermogen

De ontvanger van de schuldig erkende bedragen heeft daarentegen juist meer vermogen en moet dat ook aangeven in box 3. Hij of zij kan weliswaar nog niet over deze middelen beschikken, maar is er wel eigenaar van en betaalt er dus belasting over.

Rentevergoeding

Dit hoeft echter niet tot problemen te leiden, want over notarieel schuldig erkende bedragen moet u jaarlijks een rente vergoeden van minstens 6%. Ruim voldoende dus om de extra te betalen belasting in box 3 van te voldoen.

Let op! Betaalt u geen rente of minder dan 6%, dan is de hele verkrijging van de notarieel erkende bedragen belast.

Heeft u hier vragen over of over andere zaken betreft erfbelasting? Wij helpen u graag verder.

 (Bron: HLB Van Daal)

De Hoge Raad heeft onlangs uitgesproken dat voor toepassing van de partnervrijstelling in de Successiewet geldt dat één persoon maar één fiscale partner kan hebben. Dat is volgens de Raad niet strijdig met het discriminatieverbod.

De zaak waarin de uitspraak werd gedaan draaide om een vrouw die met haar echtgenoot, kinderen en vader een gezamenlijke huishouding vormde. De vrouw was ook mantelzorger van haar vader. Bij het overlijden van de vader in 2011 was zijn dochter op basis van het testament zijn enig erfgenaam. Vervolgens ontstond discussie over de vraag of de vrouw voor de erfbelasting recht had op toepassing van de partnervrijstelling van 603.600 euro. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde eerder van wel. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch stelde zich op het standpunt dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat de partnervrijstelling niet van toepassing is op meerrelaties en dat geen sprake is van ongeoorloofde discriminatie.

Hoge Raad

Volgens de Hoge Raad is bij de uitbreiding van het partnerbegrip voor de Successiewet met bepaalde mantelzorgers niet afgeweken van het uitgangspunt dat een persoon op enig moment maar één partner kan hebben. Het handhaven van dit uitgangspunt heeft in dit geval tot gevolg dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de partnervrijstelling bij haar vaders nalatenschap, omdat ze al een andere partner had (haar echtgenoot). Dit is niet strijdig met het discriminatieverbod, spreekt de Hoge Raad uit. De Raad verklaart het cassatieberoep van de mantelzorgster daarom ongegrond.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat er ten aanzien van het overlijden van A sprake is van een fictieve verkrijging als bedoeld in art. 13a SW. Het gaat namelijk om het direct dan wel indirect oorzakelijk verband tussen het overlijden van A en de waardestijging van de aandelen Z bv.

Belanghebbende, X, neemt in 2003 de onderneming van zijn ouders over. Zijn ouders bedingen hierbij een lijfrente. X brengt de lijfrenteverplichtingen onder in een bv (Z bv). De vader overlijdt in 2012. In mei 2015 wordt geconstateerd dat A, de moeder van X ongeneeslijk ziek is, en nog enkele maanden te leven heeft. A overlijdt op 31 juli 2015. Namens de erfgenamen wordt aangifte erfbelasting gedaan waarbij m.b.t. X een bedrag van € 218.228 wordt aangegeven in verband met een fictieve verkrijging ex art. 13a SW 1956 in verband met de door X gehouden aandelen in Z bv. De aanslag wordt conform aangifte opgelegd. X is het hier niet mee eens. Hij stelt dat er geen verband is tussen het daadwerkelijke overlijden van A en de waardestijging ad € 218.228 van de aandelen. Volgens X is de waarde van de aandelen namelijk gestegen door het vooruitzicht in mei 2015 dat A spoedig zou overlijden.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat er ten aanzien van het overlijden van A sprake is van een fictieve verkrijging als bedoeld in art. 13a SW. Volgens de rechtbank gaat het namelijk om het direct dan wel indirect oorzakelijk verband tussen het overlijden van A en de waardestijging van de aandelen Z bv. Het tijdstip van overlijden vormt in dit verband geen criterium. De aanslag blijft in stand.

(Bron: Taxlive)

Het aangaan van een huwelijk, het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden of een notarieel samenlevingscontract kunnen leiden tot heffing van schenkbelasting. Ook de manier waarop een samenlevingscontract of de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld, kunnen van invloed zijn. Vanaf 1 januari 2018 wordt duidelijker in de wet vastgelegd wanneer heffing van schenk- en erfbelasting al dan niet aan de orde komt. De belastingwetgeving maakt overigens geen onderscheid tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap.

Het uitgangspunt is dat echtgenoten hun vermogens zonder gevolgen voor de schenkbelasting kunnen samenvoegen in de huwelijksgemeenschap. Ook kunnen ze een verrekenbeding overeenkomen. Er is geen sprake van een belaste schenking zolang dit leidt tot een meer gelijke verdeling van het totale vermogen over de beide partners. De grens is daarbij fiftyfifty.

Er is uitsluitend schenkbelasting verschuldigd in de volgende bijzondere situaties:

  1. het aandeel van de minst vermogende partner wordt door de vermogensverschuiving hoger dan 50% van het totale vermogen;
  2. het aandeel van de meest vermogende partner in het totale vermogen neemt toe;
  3. het huwelijk of notarieel samenlevingscontract wordt gesloten met als voornaamste doel het ontgaan van aan schenk- of erfbelasting.

Voorbeeld uitzondering 1

Echtgenoten A en B zijn gehuwd in koude uitsluiting. Het vermogen van A bedraagt 1.200 en het vermogen van B bedraagt 200.

Stel dat A en B nieuwe huwelijkse voorwaarden maken met ongelijke delen: A heeft bij ontbinding van het huwelijk recht op 25% en B op 75% van het gezamenlijke vermogen.

In dit geval is sprake van een belaste schenking. Het vermogen waarop B recht zou krijgen, neemt toe van 200 tot 1.050 (75% van 1.400). Hiermee wordt de grens van 50% van het totale vermogen (700) overschreden. B is op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden over 350 schenkbelasting verschuldigd (1.050 – 700).

Stel dat A en B afspreken dat zij bij ontbinding van het huwelijk allebei recht hebben op 50% van het vermogen, dan is er geen sprake van een belaste schenking.

Voorbeeld uitzondering 2

Echtgenoten A en B zijn gehuwd in koude uitsluiting. Het vermogen van A bedraagt 1.200 en het vermogen van B bedraagt 200.

Stel zij maken nieuwe huwelijkse voorwaarden met ongelijke delen: A verkrijgt bij ontbinding van het huwelijk 90% van het vermogen en B 10% van het vermogen.

In dit geval is sprake van een belaste schenking. De aanspraak op vermogen van A neemt toe van 1.200 tot 1.260 (90% van 1.400). A is over deze toename van 60 (1.260 – 1.200) schenkbelasting verschuldigd.

 

Let op!

Het voorgaande betreft uitsluitend fiscaliteit. Het huwelijksvermogensrecht zelf wijzigt ook per 1 januari 2018, voor huwelijken die vanaf 1 januari 2018 worden gesloten. Eigen (voorhuwelijks) vermogen, erfenissen en schenkingen blijven in het nieuwe systeem buiten de gemeenschap, tenzij dit vermogen wordt ‘ingesloten’.

 

Voorbeeld

Echtgenoten A en B zijn gehuwd in koude uitsluiting. Het vermogen van A bedraagt 1.200 en het vermogen van B bedraagt 200. A heeft van zijn/haar vermogen 1.000 geërfd zonder (harde) uitsluitingsclausule. A en B maken nieuwe huwelijkse voorwaarden en gaan over naar een gemeenschap van goederen, waarbij uitsluitend het voorhuwelijkse vermogen van A en de erfenis van A worden ingesloten. Het voorhuwelijkse vermogen van B wordt niet ingesloten.

In dit geval is sprake van een belaste schenking. Na wijziging van de huwelijkse voorwaarden is de aanspraak op vermogen van B toegenomen tot 800 (200 plus 50% van 1.200). Hiermee wordt de grens van 50% van het totale vermogen (700) overschreden. B is schenkbelasting verschuldigd over 100 (800 – 700).

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden bij overlijden kan leiden tot heffing van erfbelasting

Als het huwelijk eindigt door overlijden en de langstlevende echtgenoot verkrijgt op basis van de huwelijkse voorwaarden meer dan de helft van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten, dan wordt het meerdere belast met erfbelasting.

Voorbeeld

Echtgenoten A en B zijn gehuwd in koude uitsluiting. Zij komen voor het geval het huwelijk wordt ontbonden door overlijden een finaal verrekenbeding overeen, waarbij A recht krijgt op 70% en B op 30% van de waarde van het totaal van de vermogens van beide echtgenoten. Het huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van B. Op dat moment is het vermogen van B 1200 en van A 800.

A heeft op grond van de huwelijkse voorwaarden recht op 70% van 2000 = 1400. De gerechtigdheid van A krachtens de huwelijkse voorwaarden neemt toe van 800 naar 1400. Hiermee wordt de 50%-grens overschreden en is A erfbelasting verschuldigd over 400 (1400 – 50% x 2000).

(WVDB)

Vanaf 1 januari 2017 mag men voor de eigen woning een bedrag van € 100.000 belastingvrij schenken aan een ander tussen 18 en 40 jaar. Maar wat als de verkrijger ‘over de datum’ is? Is dat einde verhaal? Moet de verkrijger ook aan de leeftijdseis voldoen bij het opknippen van de jubelton? En mogen partners ieder een ton schenken?

De eenmalige verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning (de jubelton) geldt vanaf 2017 niet alleen voor schenkingen van ouders aan kinderen. Iedereen kan een ton belastingvrij schenken, mits aan bepaalde wettelijke vereisten wordt voldaan. Zo moet de verkrijger tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het kan echter gebeuren dat de verkrijger niet voldoet aan deze leeftijdseis. In dat geval kan men toch een beroep doen op de jubelton als de verkrijger een partner heeft die wel voldoet aan de leeftijdseis. De schenker ‘leent’ voor de toepassing van de vrijstelling slechts de leeftijd van de partner en hoeft die partner niet daadwerkelijk een ton te schenken.

 

Wie is een partner?

Voor de schenkbelasting wordt als partner aangemerkt de echtgeno(o)t(e) en de geregisterde partner. Twee ongehuwde personen worden als partner aangemerkt als zij gedurende twee jaar (en niet zes maanden zoals bij de erfbelasting) vóór de schenking:

a.      beiden meerderjarig zijn;

b.      op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland;

c.      volgens een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;

d.      geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en

e.      niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.

 

Jubelton uitsmeren

De eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling van € 100.000 is een eenmalige faciliteit die in één kalenderjaar kan worden gebruikt. Dat is de hoofdregel. Doet men in de aangifte een beroep op de vrijstelling en wordt deze slechts gedeeltelijk benut? Dan kan het onbenutte deel gespreid worden over de twee daaropvolgende kalenderjaren. Die schenkingen (lees: het claimen van de vrijstelling en daadwerkelijk overmaken van het bedrag) moeten wel plaatsvinden in de periode dat de verkrijger niet ouder is dan 39 jaar. Zo niet, dan komt de vrijstelling te vervallen.

 

Hoeveel keer een ton?

Ouders mogen samen eenmalig een bedrag van € 100.000 belastingvrij schenken aan hun kind, zolang de som van de schenkingen in één kalenderjaar niet hoger is dan de vrijstelling. Ook voor ouders die gescheiden zijn en allebei een schenking doen, geldt dat de som van de schenkingen in één kalenderjaar niet hoger mag zijn dan het bedrag van de vrijstelling. Een kleinkind kan echter wel € 200.000 belastingvrij krijgen als de grootouders zijn gescheiden.

 

Let op!

Indien schenkingen worden gedaan binnen een jaar vóór het huwelijk van de schenkers of begiftigden, wordt het huwelijk al geacht te bestaan ten tijde van de schenkingen.

(Bron: Taxence)

De hogere eenmalige vrijstelling voor de schenkbelasting voor de eigen woning komt terug vanaf 1 januari 2017. Het gaat om de vrijstelling van maximaal € 100.000. Wilt u gebruikmaken van deze vrijstelling? Dan moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • U bent tussen de 18 en 40 jaar.
  • U gebruikt het bedrag van de schenking voor:
    • aankoop, verbetering of onderhoud van uw eigen woning
    • aflossing van uw eigenwoningschuld
    • aflossing van een restschuld van uw verkochte eigen woning
    • afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming

Er komt een overgangsregeling als u in 2015 of 2016 of vóór 2010 gebruik hebt gemaakt van een verhoogde vrijstelling. Meer over deze vrijstelling en de overgangsregeling leest u begin 2017 op onze site.

(Bron: Blastingdienst)

Vanaf 2017 wordt de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning verruimd. De verruiming is structureel en betreft: een verhoging van de vrijstelling naar € 100.000, het kunnen spreiden van de schenkingsvrijstelling over drie jaren en het vervallen van de eis dat de schenking moet plaatsvinden tussen ouder en kind.

De eis dat de ontvanger tussen de 18 en 40 jaar oud moet zijn blijft wel bestaan. De schenking moet gebruikt worden voor de eigen woning of een eigenwoningschuld. Is in het verleden al een beroep gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling dan is de vrijstelling lager dan € 100.000 en soms zelfs nihil. Wilt u volledig gebruik maken van uw vrijstellingsmogelijkheden, dan is soms in 2016 al actie nodig!

Voorwaarden schenkingsvrijstelling

Om vanaf 2017 gebruik te kunnen maken van de schenkingsvrijstelling van € 100.000 moet sprake zijn van een schenking van:

  • een eigen woning,
  • een bedrag voor de verwerving van een eigen woning,
  • een bedrag voor de kosten van verbetering of onderhoud van een eigen woning,
  • een bedrag voor de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot een eigen woning,
  • een bedrag voor de aflossing van een eigenwoningschuld, of
  • een bedrag voor de aflossing van een restschuld na vervreemding van een eigen woning.

Tip: In principe is de verruiming structureel. De ervaring van de laatste jaren heeft echter geleerd dat de vrijstelling regelmatig is herzien. Ondanks dat pas in 2020 een evaluatie is gepland, moet u dus niet verbaasd zijn, als de verruiming al eerder wordt herzien. Wacht daarom niet te lang als u gebruik wilt maken van de regeling.

Meerdere schenkingen?

De ontvanger van de schenking moet tussen de 18 en 40 jaar oud zijn. Er zijn geen voorwaarden gesteld aan de relatie tussen de schenker en de ontvanger. Een schenking van ouder aan kind kan onder de vrijstelling, maar deze familierelatie is vanaf 2017 geen voorwaarde meer. Elke willekeurige schenker kan vanaf die datum dan ook schenken aan elke willekeurige ontvanger. Een ontvanger kan daarom van meerdere schenkers een schenking ontvangen en hierbij ook meerdere keren gebruik maken van de schenkingsvrijstelling.

Tip: Is de ontvanger van de schenking al 40 jaar of ouder maar zijn partner nog niet? Dan kan toch een beroep worden gedaan op de schenkingsvrijstelling van € 100.000. Let wel op de verschillende regels die gelden voor het samenvoegen van schenkingen aan en van partners en ouders. Hierdoor kan een schenking onverwacht hoger worden dan € 100.000, waardoor een deel alsnog belast wordt. Overleg daarom altijd eerst met onze adviseurs voordat u een schenking doet.

Spreiding over drie achtereenvolgende kalenderjaren

Gebruikt u de vrijstelling van € 100.000 niet helemaal, dan kunt u straks in de twee daaropvolgende jaren alsnog een beroep doen op de resterende vrijstelling voor schenkingen van dezelfde schenker.

Let op! De ontvanger moet wel op het moment van elke schenking tussen de 18 en 40 jaar oud zijn.

Eerdere schenkingen verlagen of verhinderen de vrijstelling

Is vóór 2017 al een beroep gedaan op een verhoogde schenkingsvrijstelling voor een schenking van dezelfde schenker dan is het bedrag van de vrijstelling vanaf 2017 lager dan € 100.000. Het kan zelfs zijn dat dan helemaal geen gebruik meer kan worden gemaakt van de vrijstelling. De regels hieromtrent zijn complex en kunnen leiden tot onverwachte uitkomsten.

Let op! Overleg daarom met onze adviseurs over de vrijstelling die u nog kunt benutten als u al eerder gebruik hebt gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling.

Nu al in actie!

Heeft u al vóór het jaar 2010 gebruik gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling en heeft u nadien geen beroep meer gedaan op een aanvullende schenkingsvrijstelling? Dan moet in 2016 al actie worden ondernomen om te voorkomen dat een deel van de vrijstelling verloren gaat. Door in 2016 nog tot een bedrag van maximaal € 27.570 gebruik te maken van de verhoogde schenkingsvrijstelling, blijft in 2017 of 2018 recht bestaan op een vrijstelling van € 46.984, samen dus € 74.554. Is in 2015 of 2016 geen beroep gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling dan bestaat vanaf 2017 nog slechts recht op een vrijstelling van € 27.517.

Tip: Voorkom dat uw vrijstelling misschien deels verloren gaat. Dit kan zich voordoen als u vóór het jaar 2010 al gebruik heeft gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling. Overleg hierover met onze adviseurs

De bedragen van de vrijstellingen kunnen worden aangepast aan de inflatie en daarom jaarlijks wijzigen.

(Bron: HLB)

Y had op 25 juli 2003 een testament opgemaakt waarin hij Z als enige erfgenaam benoemde als hij geen afstammelingen zou achterlaten. Y en Z waren niet gehuwd en hadden geen geregistreerd partnerschap. Op 2 september 2004 werd de zoon (X) van Y en Z geboren. Y paste zijn testament niet aan. Op 25 augustus 2013 overleed Y. De inspecteur legde aan X een aanslag erfbelasting van € 37.648 op, gebaseerd op een belaste verkrijging van € 247.369 en een vrijstelling van € 19.535. De 11-jarige X ging in beroep en stelde dat hij en zijn moeder Z beiden recht hadden op de helft van de nalatenschap. Volgens X legde de inspecteur het testament te strikt uit, omdat het niet de bedoeling van zijn vader kon zijn geweest om zijn moeder uit te sluiten van de nalatenschap. Rechtbank Den Haag handhaafde echter de aanslag. Op het hoger beroep van X heeft Hof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Alleen X kon worden aangemerkt als erfgenaam van Y, omdat Z niet was gehuwd met Y en niet was geregistreerd als zijn partner. Uit het testament vloeide niet voort dat Z recht had op een deel van de nalatenschap. X had volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat het testament niet de wil van Y weergaf of dat Y bij het opmaken daarvan niet kon worden geacht zijn wil daarover te bepalen. Het testament was in duidelijke bewoordingen gesteld. De partner was in het testament aangewezen als erfgenaam wanneer er geen afstammelingen waren. Tot slot verwierp het Hof het beroep van X om op basis van het gelijkheidsbeginsel een besluit van 25 maart 2013 toe te passen. Volgens het Hof deed zich geen van de daarin genoemde gevallen voor en kon het besluit niet worden toegepast in gevallen die daarin niet waren opgenomen. Verder was geen sprake van een ongelukkige redactie van het testament waarbij iemand tegen de bedoeling van de erflater in werd uitgesloten van de nalatenschap, en was ook niet duidelijk dat Y zou zijn vergeten om het testament aan te passen. Bij de erfstelling was immers al rekening gehouden met eventuele afstammelingen.

(Bron: FUTD)

X was enig erfgenaam van de in december 1998 overleden Y. Tot de nalatenschap behoorden onder meer een tegoed op een bankrekening en effecten in Zwitserland. X deed in augustus 1999 aangifte successierecht, maar vermeldde het Zwitserse vermogen niet in de aangifte. In februari 2014 gaf X in het kader van de IB het niet-aangegeven vermogen alsnog aan door middel van een vrijwillige verbetering. De inspecteur legde op 21 juli 2014 een navorderingsaanslag successierecht op. X ging in beroep en stelde dat navordering niet meer mogelijk was, omdat bij de inwerkingtreding van de onbeperkte navorderingsbevoegdheid op 1 januari 2012 de voorheen geldende navorderingstermijn van twaalf jaar al was verstreken. Rechtbank Gelderland stelde X in het gelijk, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Hof Arnhem-Leeuwarden was het met de Rechtbank eens dat uit de tekst van artikel 66, lid 3, SW niet volgde dat onbeperkte terugwerkende kracht toekwam aan die bepaling, in die zin dat de onbeperkte navorderingsbevoegdheid ook gold voor nalatenschappen waarvoor de bevoegdheid tot navordering op 1 januari 2012 al was vervallen. Het Hof leidde dit ook af uit de toelichting op het amendement waarbij de onbeperkte navorderingsbevoegdheid was ingevoerd. Een herleving van de navorderingsbevoegdheid greep volgens het Hof zo in op het wettelijk systeem, dat de wetgever expliciet terugwerkende kracht aan artikel 66, lid 3, SW had moeten verlenen om dit doel te bereiken. Aangezien dat niet was gebeurd, kon volgens het Hof niet worden geconcludeerd dat de navorderingsbevoegdheid was herleefd. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.

(Bron: FUTD)