Archive for april, 2018

23 maart 2018 – Met nog ongeveer een jaar te gaan voordat het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal stappen, hebben de Brexit-onderhandelaars op 19 maart 2018 een belangrijke stap gezet op het gebied van de btw en douane. Zo is overeengekomen dat voor indirecte belastingen een overgangsperiode zal gelden tot 31 december 2020.

Hoe wordt de overgangsperiode vormgegeven?

Ondanks dat het Verenigd Koninkrijk eind maart 2019 uit de EU stapt, zal handel op het gebied van douane en btw zonder belemmeringen kunnen plaatsvinden. Het land blijft namelijk tot 1 januari 2021 deel uitmaken van de douane-unie en de interne markt van de EU.

De Brexit wordt niet uitgesteld

De overgangsperiode geldt niet voor alle onderwerpen. Zo zal het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019 geen stem meer hebben in Europa, omdat het vanaf dat moment geen lidstaat meer is. Het land behoudt echter wel de voordelen van de interne markt en douane-unie, inclusief alle daarvoor geldende regelgeving.

Doel van de overgangsperiode

In feite – zo wordt ook door de EU-handelaar in het persbericht bevestigd – is de overgangsperiode bedoeld om het bedrijfsleven (en de betreffende autoriteiten) meer tijd te gunnen om zich voor te bereiden. Ondanks dat de exacte gevolgen van de Brexit na de overgangsperiode nog niet duidelijk zijn, kunt u zich al wel voorbereiden.

Enkele aanbevelingen vanuit de Nederlandse overheid:

  • Voer een Brexit-impact analyse uit om de gevolgen voor uw onderneming in kaart te brengen
  • Overweeg bij handel in grote volumes met het Verenigd Koninkrijk een eigen douane aangifteproces
  • Overweeg het gebruik van Geautomatiseerde Periodieke Aangifte (GPA) in combinatie met een Customs Management Systeem (CMS) voor een geautomatiseerd aangifteproces
  • Overweeg de aanvraag van een AEO-vergunning bij de douane om vertragingen te minimaliseren en fysieke controles en documentcontroles bij de grens te voorkomen

(Bron: Mazars)

Het kan u niet ontgaan zijn. Op 25 mei 2018 wordt definitief de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing. De AVG brengt nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee.

Alle bedrijven en organisaties die werken met persoonsgegevens moeten zich voorbereiden op deze AVG, dus ook kleine mkb’ers en zzp’ers. In vijf stappen bent u AVG-proof.

Stap 1: Creëer intern bewustwording, zorg voor een vast aanspreekpunt

Informeer uw medewerkers over de wetgeving, de impact van de AVG op uw huidige processen en bij wie zij terecht kunnen bij vragen. Onder de AVG krijgen uw klanten meer privacyrechten.

Stap 2: Maak een register met persoonsgegevens die u verwerkt

Documenteer welke persoonsgegevens u verwerkt en met welk doel, waar deze gegevens vandaan komen en met wie u ze deelt. Belangrijk is de wijze waarop u de toestemming van uw klanten vraagt, krijgt en registreert.

Stap 3: Breng risico’s in kaart en zorg voor beveiligingsmaatregelen

Standaard moeten in uw bedrijfsvoering en ICT ingevoerd zijn:

  1. ‘Privacy by design’ voor de bescherming van persoonsgegevens en
  2. ‘Dataminimalisatie’ waarmee u zorgt dat u alléén persoonsgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor het doel.

Stap 4: Zorg voor documentatie van datalekken

Bij een datalek vallen persoonsgegevens in handen van derden die geen toegang tot die gegevens zouden mogen hebben. De meldplicht datalekken blijft onder de AVG grotendeels hetzelfde, alleen de eisen voor de registratie zijn strenger.

Stap 5: Breng verwerkingen door derden in kaart, sluit verwerkersovereenkomsten

Bij verwerking van gegevens is sprake van een verantwoordelijke en een verwerker. Check de contracten en gemaakte afspraken goed voor alle pakketten die zijn uitbesteed en zorg voor verwerkersovereenkomsten.

(Bron: HLB Van Daal)

Vastgoed van uw familiebedrijf: hoe zit het precies?

Categories: Kennisbank, Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, schenken en erven
Reacties uitgeschakeld voor Vastgoed van uw familiebedrijf: hoe zit het precies?

Veel familiebedrijven in Nederland bezitten vastgoed. Dan gaat het om vastgoed voor het eigen familiebedrijf, en vaak ook om vastgoed dat ’ter belegging’ wordt aangehouden. Familiebedrijven kunnen bij overlijden van de dga te maken krijgen meteen hoge belastingdruk. Als het vastgoed binnen de bv aangemerkt wordt als beleggingsvermogen dan kan deze belastingdruk oplopen tot maar liefst 40%.

Hoge belastingen

Bij het overlijden van een dga krijgen de erfgenamen te maken met inkomstenbelasting en erfbelasting. Eerst 25% aan aanmerkelijk-belangheffing (box 2) over de waarde van de aandelen verminderd met de verkrijgingsprijs van die aandelen en daaroverheen nog eens 20% erfbelasting over de volledige nalatenschap maakt een gecombineerde belastingdruk van grofweg 40%.

Stel de waarde van de onderneming is: 100
Aanmerkelijk belangheffing: -/- 25%
Restant na afrekenen inkomstenbelasting: 75

Nalatenschap: 75
Erfbelasting 20%: -/- 15
Resteert na belastingen: 60

Dit betekent dat de gecombineerde belastingdruk 40% bedraagt.

Bedrijfsopvolgingsregeling

Deze belastingdruk kan verminderd worden indien en voor zover gebruik kan worden gemaakt van de zogenaamde bedrijfsopvolgingsregeling in de inkomstenbelasting (aanmerkelijk belangheffing)en de erfbelasting. De bedrijfsopvolgingsregeling geeft een vrijstelling in de erfbelasting van 100% over de waarde van het familiebedrijf van €1.000.000. Boven deze waarde is een vrijstelling van 83% van toepassing. De belastingdruk komt dan effectief uit op 3,4% (20% erfbelasting over 17%) boven de €1.000.000. Deze zeer lage belastingdruk ontstaat mede omdat binnen de familie de box 2-heffing van 25% kan worden doorgeschoven naar de volgende generatie. Er is dus alleen erfbelasting verschuldigd.

Ondernemingsvermogen

Een belangrijk voorwaarde om gebruik te kunnen maken van deze aantrekkelijke bedrijfsopvolgingsregelingen is dat het binnen de bv aanwezig vermogen aangemerkt wordt als ondernemingsvermogen. Al het vermogen binnen de bv dat dienstbaar of gerelateerd is aan het familiebedrijf, is ondernemingsvermogen. Overtollige liquide middelen op de bankrekening van de bv zijn beleggingsvermogen en vallen niet onder de faciliteiten. Werkkapitaal van het bedrijf is natuurlijk wel ondernemingsvermogen.

Vastgoedverhuur aan derden

Wordt het vastgoed gebruikt voor het familiebedrijf dan is het per definitie ondernemingsvermogen. De moeilijkheid ontstaat als er vermogen is geïnvesteerd in vastgoed dat verhuurd wordt aan derden. De Belastingdienst merkt dit steevast aan als beleggingsvermogen.

Praktijkhandreiking voor belastinginspecteurs

In december 2016 heeft het ministerie van Financiën een praktijkhandreiking moeten publiceren die alleen bedoeld was voor belastinginspecteurs. De strekking van deze praktijkhandreiking is kortgezegd dat vastgoedexploitanten die zich alleen met verhuur bezig houden per definitie beleggers zijn volgens de belastingdienst. Dit betekent dus ook dat zij geen recht hebben op de hier genoemde belastingfaciliteiten.

Projectontwikkeling

Als het gaat om projectontwikkeling liggen er kansen. Als er bijvoorbeeld sprake is van het realiseren van nieuwbouwpanden of het herontwikkelen van vastgoed kan dit betekenen dat sprake is van ondernemingsvermogen.

Vastgoedmanagement in eigen beheer

In recente rechtspraak is geoordeeld dat intensief vastgoedmanagement dat door de bv zelf wordt uitgevoerd als een ondernemingsactiviteit kan worden aangemerkt. Je moet dan denken aan een eigen technische, juridische en administratieve afdeling om het vastgoedmanagement te regelen. Dit biedt kansen voor familiebedrijven om in aanmerking te komen voor de bedrijfsopvolgingsregelingen. Om hiervoor in aanmerking te komen moeten de feiten en omstandigheden er ook naar zijn. Het is belangrijk om dit goed aan te pakken en u hierin door uw adviseur te laten adviseren.

Inventarisatie

Het ondernemerschap van een vastgoed-bv blijkt in de praktijk moeilijk aan te tonen. Zeker omdat de Belastingdienst hier dwarsligt. Het loont echter de moeite om een inventarisatie te doen van de vastgoedactiviteiten van het familiebedrijf.

(Bron: Koenen en Co)

Minister Wopke Hoekstra van Financiën wil dat de BelastingTelefoon snel verbetert. ‘Het moet een voldoende worden.’

De BelastingTelefoon krijgt ook dit jaar weer een onvoldoende van de Consumentenbond. De fiscale kennis, onderzocht rond de jaarwisseling, krijgt een 4,8. Een herhaalonderzoek in maart laat lichte verbeteringen zien, maar de score van 5,4 is nog ver onder de maat, vindt de Consumentenbond.

Het iets hogere rapportcijfer in maart is te danken aan het feit dat de hulplijn de mysterybellers met een zorgvraag toen doorverbonden met een nieuwe ‘specialistenafdeling voor de zorgkosten’. Die gaf beduidend betere antwoorden dan de callcentermedewerkers rond de jaarwisseling. De Belastingdienst meldt dat het deze aangifteperiode proefdraait met een nieuwe aanpak waarbij fiscaalinhoudelijke vragen vaker terechtkomen bij één groep daarvoor opgeleide informanten.

Volgens Hoekstra krijgt de Belastingdienst elk jaar twaalf miljoen tot dertien miljoen telefoontjes. ‘De meerderheid wordt accuraat beantwoord, maar een te groot deel van de vragen wordt onvoldoende beantwoord.’ Hoekstra belooft beterschap voor het eind van het jaar.

 

Bron: Consumentenbond/RTLZ, 27 maart 2018

 

Is de partner ook ondernemer voor de omzetbelasting?

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Is de partner ook ondernemer voor de omzetbelasting?

Als een echtgenote louter ondersteunende werkzaamheden verricht en zich niet bezighoudt met de fiscale werkzaamheden, staat dit aan het ondernemerschap van die echtgenote voor de omzetbelasting echter niet in de weg.

Een belastingadviseur was gehuwd. Hij had zelf een eenmanszaak en was daarnaast samen met zijn echtgenote, firmant in twee vennootschappen onder firma. De echtgenote was daarbij ook nog alleen als ondernemer van een eenmanszaak inschreven bij de Kamer van Koophandel en handelde onder de naam Kantoor ‘Y’. De man als belastingadviseur verrichtte alle of nagenoeg alle werkzaamheden voor de onderneming van zijn echtgenote. Tijdens het boekenonderzoek had de belastingadviseur telkens aangegeven dat hij Kantoor ‘Y´ was. Ook stond in het rapport van het boekenonderzoek dat bij vragen van de Belastingdienst, medewerkers van de Belastingdienst eigenlijk nooit contact hebben gehad met de echtgenote. Als de echtgenote al de telefoon opnam, dan gaf zij steevast tijdens het gesprek al direct aan dat de medewerkers van de Belastingdienst voor vakinhoudelijke vragen met haar echtgenoot contact op moesten nemen.

 

Interne taakverdeling niet relevant

In geschil bij de Hoge Raad is of de echtgenote kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Hof Den Haag oordeelde dat van doorslaggevend belang voor het ondernemerschap voor de omzetbelasting is hoe de entiteit (‘ieder’) zich aan de buitenwereld presenteert. De echtgenote trad naar buiten en verrichtte de diensten. Zij was het ook die door haar inschrijving in het Handelsregister werd gebonden voor alle rechtshandelingen die door of namens het kantoor waren verricht en zij was daardoor aansprakelijk. Niet relevant was dat de echtgenote uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verrichtte en haar man de fiscale werkzaamheden. Ondernemer voor de omzetbelasting is volgens het hof degene die onder een eigen naam als ondernemer naar buiten toe treedt en een interne taakverdeling is daarbij niet relevant. Het hof oordeelde dat de echtgenote ondernemer was voor de omzetbelasting. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof zonder nadere motivering.

(Bron: Taxence)

Een artikel in het Financieel Dagblad van 3 maart 2017 wees er op dat ruim de helft van de juridische conflicten tussen franchisegevers en franchisenemers gaat over voorspelde winsten en omzetten die niet uitkomen. In dergelijke conflicten is de franchisenemer van mening dat hij met rooskleurige prognoses en mooie verhalen is gelokt.

Wanneer is er sprake van franchise?

De franchiseovereenkomst is een overeenkomst die een bijzondere vorm van samenwerking behelst tussen twee juridisch en economisch zelfstandige (rechts)personen, waarbij de ene persoon (de franchisegever) aan de andere persoon (de franchisenemer) het recht geeft om een zakelijk concept/commerciële formule te gebruiken voor de afzet van goederen en/of diensten. Veel bekende merken worden geëxploiteerd door middel van franchise denk aan McDonalds, Jumbo, Hema, Subway en voor een deel ook Albert Heijn.

Vaak is een onderdeel van de franchiseovereenkomst enerzijds een recht op gebruik van bepaalde intellectuele eigendomsrechten (zoals merken) en de overdracht van knowhow (zoals productkennis) en anderzijds een afnameverplichting bij de franchisegever.

De franchiseovereenkomst is een bijzondere overeenkomst die niet bij wet geregeld is. De franchisewereld kent echter wel een vorm van zelfregulering door middel van de Nederlandse Franchise Code, die partijen van toepassing kunnen laten verklaren op de franchiseovereenkomst. Op dit moment wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de Nederlandse Franchise Code in de wet vast te leggen.

Verantwoordelijkheid voor onjuiste omzetprognoses

Ook al bestaat er vaak geen (contractuele) verplichting tot het overleggen van omzetprognoses, toch wordt dit in de praktijk veel gedaan om de potentiële franchisenemer inzicht te geven in de mogelijkheden die de franchise biedt. Het wil nog wel eens voorkomen dat de geprognosticeerde cijfers niet worden gehaald en dat de franchisegever verweten wordt een te rooskleurig beeld te hebben geschetst.

In 2002 heeft de Hoge Raad in een arrest geoordeeld dat de franchisegever niet hoeft in te staan voor de juistheid van de prognoses, met name indien de prognose door een derde persoon is opgesteld. Daarnaast kan de franchisegever alleen aansprakelijk zijn voor een onjuiste prognose indien de franchisegever wist dat de prognoses ernstige fouten bevatte en hij de potentiële franchisenemer niet op die fouten heeft gewezen.

In 2017 heeft de Hoge Raad een ander arrest gewezen over de aansprakelijkheid bij onjuiste prognoses. In het Street-One arrest wilde een franchisenemer kleding verkopen op twee locaties. Voor beide winkels zijn door de franchisegever van tevoren prognoses overgelegd. Ook deze franchisenemer was van mening dat er sprake was van onjuiste prognoses en eiste schadevergoeding.

De Hoge Raad heeft de regel van het arrest uit 2002 aangehouden, maar wel een aanvulling gegeven. Indien de franchisegever zelf (of een persoon waarvoor hij verantwoordelijk is) het onderzoek uitvoert en de prognose aan de potentiële franchisenemer verstrekt, dan is hij ook aansprakelijk voor fouten in de prognose , zonder dat hij van de fouten wist, indien de fouten in de prognose zijn veroorzaakt door onzorgvuldigheid van de franchisegever.

Bewijslast

Een prognose blijft natuurlijk altijd een verwachting. Dat de geprognosticeerde cijfers niet worden behaald, betekent nog niet dat de prognose onjuist was. Het is aan de franchisenemer om te bewijzen dat de prognose onzorgvuldig is opgesteld. Daarnaast rust op de franchisenemer ook de verplichting om zorgvuldig onderzoek te doen en kritisch te kijken naar de prognose voordat hij de franchiseovereenkomst sluit. Daarbij wordt ook in de Nederlandse Franchise Code benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de franchisenemer is om als zelfstandig ondernemer een succesvolle onderneming op te zetten.

Conclusie

Er zijn situaties denkbaar waarin de franchisegever voorafgaand aan het sluiten van franchiseovereenkomst een onjuiste prognose verstrekt. De franchisegever kan daarvoor aansprakelijk zijn, maar dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarnaast heeft de franchisenemer ook een eigen onderzoeksplicht. Laat u, voordat u een franchiseovereenkomst aangaat, daarom vooraf goed adviseren over de (on)mogelijkheden.

(Bron: Damsté)

In Nederland hebben werkgevers een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving van werknemers. Schiet de werkgever tekort in zijn zorgverplichting, dan is de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Kan de werkgever aantonen dat hij wél aan zijn zorgverplichtingen heeft voldaan of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, dan is de werkgever niet aansprakelijk en hoeft hij de schade van de werknemer niet te vergoeden.

Daarnaast bepaalt de Nederlandse wet dat “hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft” ook een zorgplicht heeft en eventueel aansprakelijk is. Met deze bepaling werd oorspronkelijk gedoeld op ingeleend personeel en uitzendkrachten, waarbij deze personen de keuze hebben om de formeel werkgever (uitlener) of de feitelijk werkgever (de inlener) aan te spreken. De rechtspraak heeft deze groep van gerechtigden inmiddels uitgebreid. Ik bespreek die uitbreiding hieronder.

Aansprakelijkheid voor zzp’er

In het zogeheten Allspan-arrest[1] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een zelfstandige/zzp’er ook onder de reikwijdte van de werkgeversaansprakelijkheid kan vallen. Met andere woorden, een werkgever/opdrachtgever heeft ook een zorgplicht voor de werkomgeving van de zzp’er. Daarvoor gelden wel twee voorwaarden:

  1. de zzp’er is voor zijn/haar veiligheid afhankelijk van degene waarvoor hij/zij de werkzaamheden verricht. Dit moet beoordeeld worden aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij drie gezichtspunten gelden: i) de feitelijke verhouding tussen betrokkenen, ii) de aard van de verrichte werkzaamheden en iii) de mate waarin de werkgever/opdrachtgever, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van de zzp-er;
  2. de werkzaamheden die de zzp’er uitvoert, moeten plaatsvinden in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever/opdrachtgever. Dat hoeven niet de normale werkzaamheden te zijn, maar kunnen ook andere werkzaamheden zijn die tot de werkgevers beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Wederom beoordeelt een rechter dit naar de omstandigheden van het geval.

Kortom, als een zzp’er bij de uitoefening van een opdracht schade lijdt, kan hij deze schade wellicht verhalen op de werkgever/opdrachtgever. Daarvoor moet de zzp-er wel één en ander stellen en bewijzen. Voor u als werkgever/opdrachtgever is het in ieder geval van belang om extra aandacht te hebben voor de voorwaarden die gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan de inschakeling van een zzp-er voor werk dat werknemers binnen het bedrijf ook verrichten. In dat geval zal sneller aansprakelijkheid worden aangenomen, dan wanneer de zzp-er “specialistisch” werk verricht.

Aansprakelijkheid voor vrijwilligers

Op 15 december 2017 oordeelde de Hoge Raad[2] dat ook een vrijwilliger onder het beschermingsbereik van de werkgeversaansprakelijkheid kan vallen. In die zaak ging het om een 65-jarige vrijwillige koster die tijdens het verrichten van vrijwilligerswerkzaamheden schade had geleden doordat hij van het dak van de kerk was gevallen en daarbij ernstig letsel had opgelopen. Voor de vraag of in dit geval de kerk aansprakelijk was voor de schade acht de Hoge Raad het beslissend of degene die werkzaamheden verricht, zich bevindt in een met een werknemer vergelijkbare positie en daarom aanspraak heeft op dezelfde door de “werkgever” in acht te nemen zorg. De kerk voerde nog aan dat de werkzaamheden die de vrijwilliger had uitgevoerd nooit door de eigen werknemers werden uitgevoerd. Dit kon de kerk niet baten. Het ging er volgens de Hoge Raad om of de kerk de werkzaamheden door de eigen werknemers had kunnen laten verrichten. Anders kan een bedrijf door de inschakelijking van een vrijwilliger de bescherming die de Nederlandse wet biedt gemakkelijk omzeilen.

Ook voor de aansprakelijkheid van de “werkgever” voor de schade van de vrijwilliger geldt dat beoordeeld moet worden of de vrijwilliger (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij de werkzaamheden verricht (lees: dezelfde voorwaarden als die voor de zzp’er). Het oordeel dat een vrijwilliger ook onder het beschermingsbereik van werkgeversaansprakelijkheid valt, baseert de Hoge Raad mede op een uitspraak van de toenmalig minister, die aangaf: “dat de zorg van de werkgever voor de veiligheid van de voor hem werkzame personen ingevolge artikel 7:658 BW zich ook tot vrijwilligers uitstrekt”.

Kortom, ook bij vrijwilligers heeft u als “werkgever” een zorgplicht en kunt u aansprakelijk zijn, tenzij de werkzaamheden die de vrijwilliger verricht geheel los staan van de aard van het eigen werk (denk aan een schilder die een advocatenkantoor komt schilderen)!

Aansprakelijkheid voor stagiaires

Hoewel op het gebied van aansprakelijkheid voor stagiaires geen uitspraak van de Hoge Raad te vinden is, valt uit de lagere rechtspraak af te leiden dat een stageverlener ook aansprakelijk is voor schade die de stagiaire lijdt in de uitvoering van de stagewerkzaamheden. Deze lagere rechters oordelen dat uit de wetsgeschiedenis duidelijk volgt dat stageovereenkomsten ook onder het bereik van de werkgeversaansprakelijkheid vallen. Bovendien kan wat mij betreft ook bij stagiaires worden gesteld dat zij zich in “een vergelijkbare positie met die van werknemers bevinden”. Aangezien de Hoge Raad dit van belang vindt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid voor schade van de zzp’er en de vrijwilliger, kan naar mijn mening uit de voorgaande uitspraken van de Hoge Raad worden afgeleid dat ook een stagiair onder het beschermingsbereik van werkgeversaansprakelijkheid valt, mits dit uiteraard uit de feiten en omstandigheden blijkt.

Kortom, ook stagiairs kunnen onder het beschermingsbereik van de werkgeversaansprakelijkheid vallen.

wat kan werkgever tegen aansprakelijkheid doen

De vraag resteert dan wat een “werkgever” tegen aansprakelijkheid kan doen. Allereerst kan een werkgever onder aansprakelijkheid uitkomen als hij kan bewijzen dat hij aan zijn “zorgplicht” heeft voldaan. De werkgever dient ingevolge artikel 7:658 BW die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval. Overigens merk ik daarbij op dat de wet geen absolute waarborg schept voor bescherming tegen gevaar (lees: er is geen sprake van risico-aansprakelijkheid). Ook kan een werkgever zich beroepen op de aanwezige opzet of bewuste roekeloosheid van betrokkene, maar in praktijk neemt een rechter dit zelden aan. Tot slot kan een werkgever zich verzekeren tegen schade.

tip

Gezien het voorgaande is het goed om uw polisvoorwaarden te checken of schade van zzp’ers, vrijwilligers en/of stagiaires is gedekt. Is dat niet het geval, dan dient u te bepalen of een hogere dekking noodzakelijk is, aan de hand van de vraag of u wel eens zzp’ers, vrijwilligers of stagiaires inschakelt. Als dat het geval is, dan dient u uiteraard een kosten-baten analyse te maken op basis van de hoogte van de premie en het risico op een ongeval.

(Bron: DVAN)