All posts in Kennisbank voor de Zelfstandige Zonder Personeel(ZZP)

U woont ongehuwd samen en in uw samenlevingscontract staat dat uw bezittingen niet in gemeenschappelijk bezit vallen? Het lijkt er misschien op dat de verdeling van uw vermogen en goederen zonder discussie verloopt als de relatie onverhoopt eindigt. Maar ook met een samenlevingscontract moet uw vermogen mogelijk als gemeenschappelijk goed 50/50 verdeeld worden over u en uw (ex-)partner. 

Een praktijkvoorbeeld van een man en vrouw die ongehuwd samenwoonden met een samenlevingscontract maakt deze kwestie duidelijk. Aan het begin van hun relatie hebben ze hun privébankrekeningen opgeheven en hun inkomsten en uitgaven via de gemeenschappelijke rekening laten stromen. Toen ze uit elkaar gingen, leidde de verdeling van hun vermogen tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dan zij door alles op een gemeenschappelijke rekening te storten, niet de intentie hadden om hun vermogen gescheiden te houden. De rechtbank beoordeelt dit als stilzwijgende afspraak dat hun vermogen en bezittingen aan de man en de vrouw toebehoren, ieder voor de helft.

Houd een administratie bij

Als u geen administratie bijhoudt, is door het samengaan van uw vermogen niet meer te bewijzen welk vermogen u had voordat u ging samenwonen en welk deel van het vermogen afkomstig is uit uw inkomsten. Er zijn verschillende stappen die samenwonenden kunnen zetten om discussies en strijd te voorkomen.

Wij geven u graag enkele tips:

  • Houd uw eigen bankrekening aan;
  • Houd een administratie bij waarbij u vastlegt wie welke goederen aanschaft;
  • Ontvangt u schenkingen? Leg dit vast in uw administratie;
  • Ontvangt u een erfenis? Leg dit vast in uw administratie.

Zonder een volledige administratie kunt u niet bewijzen welke goederen uw eigendom zijn of door u zijn gefinancierd. U loopt dan het risico dat u, mocht uw relatie ten einde komen, uw bezittingen of (ondernemings)vermogen moet delen met uw ex-partner. Het loont dus om geldstromen duidelijk vast te leggen.

(Bron: ABAB)

Per 1 januari 2020 verandert de termijn hoe lang partneralimentatie moet worden betaald. De Tweede Kamer had dit voorstel al goedgekeurd en zojuist / op 21 mei jl. heeft de Eerste Kamer het voorstel aangenomen.   

Wat verandert er per 1 januari 2020?

De periode waarover partneralimentatie moet worden betaald wordt korter. Op dit moment gaat de wet nog uit van een duur van maximaal 12 jaar. Voor partneralimentatie die vanaf 1 januari 2020 wordt vastgesteld geldt:

  • de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar.

Dus als u 6 jaar getrouwd bent geweest, betaalt u maximaal 3 jaar alimentatie voor uw ex-partner en als u 12 jaar getrouwd bent geweest betaalt u de maximale 5 jaar.

Twee wettelijke uitzonderingen

Op de nieuwe regel worden twee wettelijke uitzonderingen gemaakt:

  1. langdurige huwelijken;
  2. huwelijken met jonge kinderen.

Ad 1. Langdurige huwelijken:

  • Als u langer dan 15 jaar getrouwd bent geweest, en uw ex-partner is ten hoogste 10 jaar jonger dan de AOW-leeftijd, dan wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 10 jaar.
  • Bent u 50 jaar of ouder en langer dan 15 jaar getrouwd geweest, dan is de maximumduur ook 10 jaar. Let op: dit is een tijdelijke regeling.

Ad 2. Huwelijken met jonge kinderen:

Bij huwelijken met kinderen, die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar.

Schrijnende gevallen

Bij de zogeheten schrijnende gevallen is afwijking van bovengenoemde bepalingen mogelijk. De rechter kan dan op verzoek van de alimentatiegerechtigde een nadere termijn vaststellen.

Mediation bij echtscheiding

Los van deze nieuwe wettelijke bepalingen die gaan gelden, blijft het mogelijk om via een mediationtraject op maat gemaakte afspraken te laten vastleggen. Die afspraken komen vaak in een kort tijdsbestek in goed overleg tot stand en sluiten precies aan bij de situatie en wensen van de mensen die uit elkaar gaan.

(Bron: Flynth)

Als een van de ouders komt te overlijden, krijgen de kinderen doorgaans een zogeheten niet-opeisbare geldvordering. Dat wil zeggen dat zij hun erfdeel – waaronder de waarde van de woning – ontvangen op het moment dat ook de andere ouder komt te overlijden. Voorkom onduidelijkheid over de hoogte van deze geldvordering door de woning op dat moment te laten taxeren.

Niet-opeisbare geldvordering

Onlangs deed de volgende situatie zich voor. In 1999 ontvingen vier kinderen, vanwege het overlijden van hun vader, een niet-opeisbare geldvordering op hun moeder. Er is echter geen boedelbeschrijving gemaakt en geen aangifte gedaan voor het successierecht.

Geschil over hoogte geldvordering

Bij het overlijden van de moeder blijkt dat zij een testament heeft opgesteld waarin haar dochter is benoemd tot enige erfgenaam. Nu is er tussen de kinderen een geschil ontstaan over de hoogte van de geldvordering uit 1999. De dochter vindt dat moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde voor dat jaar, 88.000 euro. De andere kinderen zijn van mening dat de woning destijds een waarde had van 180.000 euro.

Onverstandig om niet te taxeren

In hoger beroep heeft het Hof in overweging genomen dat algemeen bekend is dat de WOZ-waarde destijds aanzienlijk kon afwijken van de werkelijke waarde van het onroerend goed. Alle betrokkenen hebben er niet verstandig aan gedaan om de woning in 1999 niet te laten taxeren om de erfdelen vast te stellen. Het Hof heeft drie deskundigen benoemd die naar eer en geweten hun visie op de waarde van de woning hebben gegeven. Op basis van deze rapporten stelt het Hof de waarde in redelijkheid vast op een bedrag van 130.000 euro.

(Bron: ABAB)

Het kan fiscaal aantrekkelijk zijn om de eigen woning over te dragen aan een van uw kinderen. Hoe laat u dit zo gunstig mogelijk verlopen? 

Tot 2010 werd de woning vaak op naam van de kinderen gezet en hielden de ouders een levenslang recht van vruchtgebruik. Sinds 2010 is deze opzet fiscaal niet meer aantrekkelijk. Er zijn echter wel alternatieve vormen van vermogensoverdracht.

Verkopen en terughuren

U kunt uw huis verkopen aan een kind, waarna u de woning terughuurt. Uw kind leent de koopsom van u en is hierover een rente verschuldigd. Als u het bedrag aan rente en aflossing gelijkstelt aan de huur die u betaalt aan uw kind, vallen deze bedragen in feite tegen elkaar weg.

De schenking van de woning wordt op deze manier over een aantal jaren uitgespreid. Het voordeel hiervan is dat u optimaal gebruikmaakt van de vrijstelling van de erfbelasting en schenkbelasting. Uw vermogen komt bij leven bij uw kinderen en de belastingheffing over de woning blijft beperkt.

Schenkingsvrijstelling

Jaarlijks mag u een bedrag van € 5.428 belastingvrij schenken. Dit betekent dat u jaarlijks een deel van de lening kunt kwijtschelden ter waarde van € 5.428. Op deze manier kunt u geleidelijk een deel van het vermogen schenken. Zo voorkomt u hoge belastingheffingen voor uw kind op het moment dat u komt te overlijden en het vermogen in één keer wordt overgedragen.
U mag daarnaast eenmalig een bedrag van € 26.040 belastingvrij schenken aan een kind tussen de 18 en 40 jaar of aan een partner van het kind met een leeftijd tussen de 18 en 40 jaar. In dat jaar mag u echter niet óók nog € 5.428 schenken.

Erfbelasting

Als ouders komen te overlijden en de lening wordt kwijtgescholden, moet het kind over het resterende bedrag van de lening erfbelasting betalen. De vrijstelling voor de erfbelasting bedraagt in 2018 per kind € 20.371. De tarieven voor de erfbelasting zijn afhankelijk van uw situatie. Op de website van de Belastingdienst kunt u door een aantal vragen te beantwoorden direct zien waar u aan toe bent.

Conclusie

U kunt besparen op erfbelasting door uw woning te verkopen aan uw kind(eren) en deze vervolgens terug te huren. Daarbij kunt u gebruikmaken van de jaarlijkse schenkingsvrijstelling van ouders aan kinderen. De door u betaalde huur kan door de kinderen worden aangewend om de schuld, ontstaan door de aankoop van de woning, af te lossen.

(Bron: ABAB)

Als ouder schenken of nalaten aan hun kinderen doen ze dat vaak onder uitsluitingsclausule. Dit betekent dat de schenking of erfenis niet gedeeld hoeft te worden bij echtscheiding.

Wanneer duidelijk is waar de schenking of erfenis is gebleven zal er bij echtscheiding weinig discussie zijn over wie het geld toekomt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat de schenking of erfenis op een afzonderlijke rekening is gezet. Dit is anders als het geld verdwijnt op “de grote hoop”. Veelal wordt dan gezegd dat de schenking of erfenis is opgegaan. Hierdoor zou de echtgenoot die de schenking of erfenis heeft ontvangen bij een echtscheiding achter het net vissen. 

Uitspraak Hoge Raad

Uit een recente uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat dit niet zo hoeft te zijn. Hierbij gaat de Hoge Raad uit van een situatie waarbij  de schenking of gift op een gemeenschappelijke rekening is terecht gekomen. Als dat zo is gaat de Hoge Raad er van uit dat het gebruikt is voor de gezamenlijke uitgaven (de kosten van de huishouding). Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoot die de schenking of erfenis heeft gekregen meer bijdraagt in de kosten van de huishouding dan de andere echtgenoot. De meer bijdragende echtgenoot krijgt dan een vordering op de andere echtgenoot. Hierdoor kan zelfs na lange tijd de echtgenoot die de schenking of erfenis heeft gekregen een bedrag vorderen van de andere echtgenoot.

Maak goede afspraken!

Let er dus op dat als een schenking of erfenis wordt gebruikt om leuke dingen te doen dit niet automatisch betekent dat het geld weg is. De Hoge Raad beschrijft dat echtgenoten kunnen afspreken dat de een meer bijdraagt dan de andere echtgenoot. Maar dit kan weer fiscale gevolgen hebben. Hierbij is van belang hoe de uitsluitingsclausule is vorm gegeven.

(Bron: Koen en Co)

Volgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft een notaris zijn zorgplicht geschonden, omdat hij enkel een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” in een akte had opgenomen en geen hypotheekrecht had gevestigd. Waarom komt het gerechtshof tot deze uitkomst en wat is het verschil tussen een hypotheekrecht en een “positieve-negatieve hypotheekverklaring”?

Het arrest van het gerechtshof

Een vader heeft aan zijn zoon een bedrag van ruim € 411.000,- geleend. De notaris zou een akte opstellen waarbij de condities van deze geldlening werden vastgelegd en waarbij de zoon als zekerheid voor de terugbetaling van de lening een hypotheekrecht zou vestigen op zijn woning en kantoor ten behoeve van vader.

De notaris heeft uiteindelijk een akte gepasseerd waarbij géén hypotheekrecht werd gevestigd, maar waarin wel een zogenoemde “positieve-negatieve hypotheekverklaring” was opgenomen ten aanzien van kantoorpand van zoon.

Het gerechtshof oordeelde dat de notaris zijn zorgplicht tegenover vader heeft geschonden, omdat er door het opnemen van de “positieve-negatieve hypotheekverklaring” geen harde zekerheid stond tegenover de geldlening. De notaris zou vader onvoldoende op het ontbreken van deze harde zekerheid hebben gewezen.

Hypotheekrecht

Bij het daadwerkelijk vestigen van hypotheekrecht ontstaat het zekerheidsrecht op het moment dat de notariële akte is gepasseerd en is ingeschreven bij het Kadaster. Als de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet, heeft de schuldeiser het recht om het onderpand te verkopen en zich met voorrang op eventuele andere schuldeisers op de verkoopopbrengst te verhalen. Als er na de vestiging van het hypotheekrecht bijvoorbeeld een beslag wordt gelegd, heeft de schuldeiser die eerder een hypotheekrecht heeft verkregen, voorrang op deze beslaglegger bij de verdeling van de verkoopopbrengst.

Positieve-negatieve hypotheekverklaring

Een positieve negatieve hypotheekverklaring bestaat uit twee elementen:

  1. De verklaring van de schuldenaar dat hij op eerste verzoek van de schuldeiser mee zal werken aan het vestigen van een hypotheekrecht op een registergoed (bijvoorbeeld een woning of bedrijfspand) ten behoeve van die schuldeiser; en
  2. De verklaring van de schuldenaar dat hij géén hypotheek op dat pand zal vestigen ten behoeve van een derde.

Door het vastleggen van een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” wordt het hypotheekrecht nog niet daadwerkelijk gevestigd. De schuldenaar moet in de toekomst nog meewerken aan het daadwerkelijk vestigen van een hypotheekrecht. Om dit te ondervangen is het mogelijk om een volmacht op te nemen bij de “positieve-negatieve hypotheekverklaring”. Hierdoor heeft de schuldeiser de medewerking van de schuldenaar in de toekomst niet meer nodig om de zekerheid te vestigen.

Een schuldeiser die alleen een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” heeft gekregen van een schuldenaar, heeft nog geen voorrang op eventuele andere schuldeisers, omdat er nog geen daadwerkelijk zekerheidsrecht bestaat. Als er bijvoorbeeld een beslag op het pand wordt gelegd waarvoor enkel een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” is afgegeven, moet de schuldeiser de beslaglegger voor laten gaan.

Een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” is bovendien niet zichtbaar voor derden, waar een hypotheekrecht dat wel is. Een hypotheekrecht wordt namelijk altijd ingeschreven bij het Kadaster, maar een positieve-negatieve hypotheekverklaring kan niet worden ingeschreven. Hierdoor kan de schuldenaar die een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” afgeeft tóch een hypotheek ten behoeve van een derde vestigen, als hij het beding naast zich neerlegt.

In sommige situaties wordt er uiteraard bewust voor gekozen om een “positieve-negatieve hypotheekverklaring” af te geven. De regeling hiervoor kan door ons op maat worden gemaakt en op vele verschillende wijzen worden vormgegeven.

(Bron: WVDB)

Een nieuw jaar is begonnen, wat betekent dat u een deel van uw administratie weer kunt vernietigen. Een mooi moment dus voor een administratieve schoonmaak. Maar hoe lang moet u uw administratie bewaren? Dit hangt af van een aantal zaken. Wij zetten de regels voor u uiteen.

Bewaarplicht administratie 7 jaar

Als ondernemer bent u verplicht om uw administratie minstens zeven jaar te bewaren. Dat betekent concreet dat bijvoorbeeld facturen uit 2011 en eerder de papiervernietiger in mogen. Maar let op, sommige zaken moet u langer bewaren.

Bewaarplicht administratie 10 jaar

Voor zover uw administratie betrekking heeft op onroerende goederen, bent u verplicht om deze minstens tien jaar lang te bewaren. Dit heeft onder meer te maken met de herzieningstermijn voor onroerend goed voor de btw, die tien jaar bedraagt.

Bewaarplicht geldt ook digitaal

Het maakt voor de bewaartermijn niet uit of u uw administratie digitaal bijhoudt, in een papieren variant of beide. Alles moet zeven of tien jaar worden bewaard. Daarnaast is bepaald dat één en ander binnen een redelijke termijn te controleren moet zijn. Zorg er daarom voor dat u uw digitale bestanden overzet naar actuele software.

Wat behoort tot uw administratie

Wat tot een administratie behoort, is niet wettelijk omschreven. Wel dat u verplicht bent alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te bewaren die van belang kúnnen zijn voor uw belastingheffing. Dit is een breed begrip. Ook een agenda en contracten zijn voorbeelden die tot de administratie behoren.

Ook ten aanzien van derden

Ook alle administratie die van belang kan zijn voor de heffing van belasting van derden, moet u bewaren. Zo kan de fiscus aan de hand van uw verkoopfacturen bijvoorbeeld nagaan wat de inkoop van uw afnemers moet zijn geweest.

Sancties

De inspecteur kan eisen dat u bij een controle de gevraagde gegevens uit uw administratie overlegt. U moet ook toestaan dat hiervan kopieën gemaakt worden. Is de administratie niet in uw bezit, dan kan de inspecteur inzage eisen via een informatiebeschikking. Kunt u de gevraagde gegevens niet ophoesten? Dan kan de inspecteur een aanslag opleggen en daarbij de bewijslast omdraaien.

Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen over de bewaarplicht voor uw administratie? Neem dan gerust contact met ons op.. Wij helpen u graag verder!

h

Als iemand zonder testament komt te overlijden is het wettelijk erfrecht van toepassing. Wanneer die persoon gehuwd is en kinderen heeft, geldt de wettelijke verdeling. Dit is een prima uitgangspunt, maar het aanpassen van bepaalde onderdelen van de wettelijke verdeling in een testament kan (gelet op de persoonlijke situatie) toch wenselijk en fiscaal voordelig zijn. Wij zetten de belangrijkste aanpassingen en aanvullingen voor u op een rij.

Erfgenamen

Volgens het wettelijk erfrecht zijn de echtgenoot en kinderen erfgenaam, ieder voor een gelijk gedeelte. Meestal is dit de wens, maar er bestaan ook situaties waarbij het aanpassen van deze bepaling gewenst is. Bijvoorbeeld bij: onterving van een kind of benoeming van een stiefkind tot erfgenaam. Ook kan het met het oog op besparing van erfbelasting de voorkeur hebben om de erfdelen van de erfgenamen te vergroten of juist te verkleinen.

Wettelijke verdeling

Bij een wettelijke verdeling erft de echtgenoot van de overledene (‘de langstlevende’) van rechtswege de goederen van de nalatenschap en neemt de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening. De kinderen krijgen een niet-opeisbare geldvordering ter grootte van hun erfdeel ten laste van de langstlevende. In een testament kunnen (naast de wettelijke verdeling) andere opties worden opgenomen als (na het overlijden) blijkt dat de wettelijke verdeling toch niet het meest geschikte uitgangspunt is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de langstlevende niet alle goederen van de nalatenschap wil erven, omdat de langstlevende in een zorginstelling is opgenomen en het vermogen niet nodig heeft of omdat een van de kinderen het woonhuis/de onderneming over wil nemen en het gunstiger is om dit bij het eerste overlijden uit te voeren.

Opeisbaarheid geldvorderingen kinderen

Volgens de wet zijn de geldvorderingen die de kinderen op de langstlevende hebben pas opeisbaar als de langstlevende failliet gaat, als hij/zij een schuldsaneringsregeling heeft of als hij/zij komt te overlijden. In een testament is het mogelijk om de vorderingen ook opeisbaar te maken in andere gevallen waarbij het wenselijk is dat het vermogen (alvast) naar de kinderen gaat. Dit kan zijn als er bewind over het vermogen van de langstlevende wordt ingesteld, hij/zij gaat hertrouwen in gemeenschap van goederen of hij/zij door opname in een zorginstelling een vermogens-/inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd is, waardoor er op het vermogen verminderd wordt. 

Fiscaal flexibel

Door verschillende bepalingen in het testament op te nemen is het mogelijk om een fiscaal flexibelere regeling te creëren dan de wettelijke regeling. Er kan onder andere een flexibel rentebegrip worden toegevoegd, waarmee na het overlijden een keuze kan worden gemaakt over de hoogte van de rente en de vorderingen van de kinderen. Ook kunnen bepaalde (afvul)legaten worden opgenomen, waarmee na het overlijden kan worden geschoven tussen de verkrijgingen van de partner en kinderen. Het is verstandig om de mogelijkheid te creëren waardoor pas na het eerste overlijden een keuze hoeft te worden gemaakt, omdat na het overlijden een betere inschatting kan worden gemaakt welke optie fiscaal het voordeligst uitpakt. 

Overige mogelijkheden

  • Met een uitsluitingsclausule geeft u aan dat uw nalatenschap niet in een gemeenschap van goederen valt van uw erfgenaam, waardoor de erfgenaam de nalatenschap bij een eventuele echtscheiding niet hoeft te delen met diens ex-partner.
  • In een testament kunt u een executeur benoemen. Dit is de persoon die na uw overlijden de zaken regelt die gedaan moeten worden, zoals het betalen van de uitvaartkosten, indienen van de aangifte erfbelasting en afwikkelen van de nalatenschap
  • Met een legaat is het mogelijk om bepaalde vermogensbestanddelen na te laten aan specifieke personen. Denk hierbij aan het van erfbelasting vrijgesteld bedrag aan al uw kleinkinderen of het aandeel in uw onderneming aan een familielid.
  • U kunt vastleggen wie u tot voogd benoemd als u komt te overlijden met minderjarige kinderen. De voogd moet zorgen voor de verzorging en opvoeding van uw kind, wordt verantwoordelijk voor uw kind en beheert het vermogen van uw kind. Daarnaast kunt u de verkrijging van uw erfgenaam of legataris onder bewind stellen als u denkt dat diegene (nog) niet verstandig kan omgaan met de nalatenschap, bijvoorbeeld omdat hij/zij nog te jong is. Een bewind houdt in dat de erfgenaam/legataris tot een bepaalde leeftijd niet kan beschikken over uw nalatenschap zonder toestemming van de bewindvoerder. De bewindvoerder kunt u zelf benoemen.
  • Ook is het mogelijk om een regeling te treffen voor de situatie dat u komt te overlijden zonder (klein)kinderen achter te laten (ook wel een rampenclausule genoemd), bijvoorbeeld door een auto-ongeluk of vliegtuigramp. Neemt u deze regeling niet op dan erven alleen de wettelijke erfgenamen van degene die het laatst komt te overlijden. Dat kan betekenen dat al uw vermogen naar één van de families gaat.

(Bron: ABAB)

eel Nederlanders hebben schulden. Zolang de rente en de aflossing nog betaalbaar zijn, is er doorgaans niets aan de hand. Anders wordt het als er hoge schulden en betalingsproblemen zijn. En wat als niet jij de schulden hebt, maar je samenwonende partner? Ben jij dan ook aansprakelijk?

Ongehuwd samenwonen zonder contract

Zolang niets zwart op wit staat, neem je geen schulden over van de partner wanneer je gaat samenwonen. Als je dus niet getrouwd bent, geen geregistreerd partnerschap hebt of zaken heb vastgelegd in een samenlevingscontract, ben jij niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van je partner.

Wel ben je aansprakelijk voor gemeenschappelijk gedane aankopen. In dat geval kunnen schulden bij beide partners ingevorderd worden. In het geval van een gerechtsdeurwaarder die beslag legt op roerende goederen, gaat hij er van uit dat alle spullen op het woonadres van de schuldenaar in beslag kunnen worden genomen. Worden spullen van jou in beslag genomen terwijl jij niet aansprakelijk bent voor de schulden van je partner, kun je je spullen alleen na een kostelijke procedure terugkrijgen.

Wettelijk samenwonen: huwelijk, partnerschap of samenlevingscontract

Bij een geregistreerd partnerschap of huwelijk bij gemeenschap van goederen, zijn ook alle schulden gemeenschappelijk en ben je mede aansprakelijk, zowel voor nieuwe schulden als voor schulden die de partner eerder heeft gemaakt. In de huwelijkse voorwaarden kun je wel aangeven wie waarvoor aansprakelijk is.

Als je een samenlevingscontract opstelt waarin je afspreekt dat alles gemeenschappelijk is of alle schulden gemeenschappelijk zijn, word je mede aansprakelijk. Iedereen is dus aansprakelijk voor zijn eigen schulden en eventuele gemeenschappelijk gemaakte schulden.

Relatie over, wat nu?

Wanneer je relatie over is, is de verdeling van de schulden ook afhankelijk van de wijze waarop jullie geregistreerd staan als partner. Als je getrouwd bent in gemeenschap van goederen, worden niet alleen alle bezittingen, maar ook alle schulden onderling op basis van 50/50 verdeeld. Leg je in huwelijkse voorwaarden of het samenlevingscontract vast dat niet alle bezittingen gemeenschappelijk bezit zijn maar privé-eigendom, dan zijn privé schulden ook gescheiden en hoeft de (ex-)partner daaraan niet mee betalen. Wel ben je beiden naar derden toe altijd volledig hoofdelijk aansprakelijk.

Schulden overnemen van je partner

Veel mensen willen de partner helpen om van zijn of haar schulden af te komen. Je kunt mede aansprakelijkheid opeisen door dit vast te leggen in een samenlevingscontract of door te trouwen, maar je kunt ook mee betalen door geld te schenken. Voor samenwonende partners geldt een schenkingsvrijstelling van 2092 euro per jaar.

Partner in de schuldsanering

Zit jij of je partner in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) en ga je samenwonen? Dan moet dit gemeld worden aan de bewindvoerder. Omdat de vaste lasten doorgaans dalen als je gaat samenwonen, wordt er een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag gemaakt.

Een partner en studieschuld

Voor studieschulden gelden andere regels. Bovendien heb je te maken met een oude of met een nieuwe regeling bij het terugbetalen van een studieschuld.

Of je nu alleen of samen bent, leen altijd verantwoord. Wees eerlijk over schulden naar elkaar en naar kredietverstrekkers, dat kan een hoop narigheid voorkomen.

(Bron: NN)

Het Hof in Den Haag heeft onlangs bepaald dat een onderlinge financiële afspraak tussen twee

(ex-)echtgenoten die niet door een notaris is vastgelegd, nietig is (de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan).

In het betreffende geval hadden de inmiddels ex-echtgenoten tijdens hun huwelijk, zelf in onderling overleg, een aanvulling gemaakt op hun huwelijkse voorwaarden. In hun huwelijkse voorwaarden waren zij overeengekomen dat zij alles wat jaarlijks van hun inkomen overbleef na voldoening van de kosten van de huishouding, zouden delen. De echtgenoten hebben aanvullend op hun huwelijkse voorwaarden de afspraak gemaakt dat de man aan de vrouw, voor iedere maand dat hun huwelijk in stand bleef, een bedrag van 375 gulden moest voldoen. Het totale bedrag dat de man op basis van de regeling aan de vrouw moest betalen, hoefde pas te worden voldaan bij het einde van het huwelijk.

Inmiddels is het huwelijk van partijen geëindigd en staan de ex-echtgenoten voor de rechter die de vraag dient te beantwoorden of de echtgenoten deze afspraak in onderling overleg konden maken en vastleggen.

Het Hof Den Haag heeft gesteld dat deze aanvullende afspraak van de ex-echtgenoten dient te worden aangemerkt als (aanvullende) huwelijkse voorwaarden. Onder meer omdat de overeenkomst duidelijk in verband staat met het huwelijk van de man en de vrouw en erop gericht is de jaarlijkse verrekening zoals opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden aan te vullen. Het maakt daarbij niet uit dat de verplichting tot betaling pas ontstaat als het huwelijk wordt ontbonden. Omdat de overeenkomst dient te worden gezien als een huwelijkse voorwaarde moet deze, om geldig te kunnen zijn, worden vastgelegd door een notaris in een notariële akte. Gebeurt dat niet, dan is de onderling gemaakte afspraak nietig.

(Bron: WVDB)