All posts in Nieuws voor het MKB(BV), personeelszaken, loon (ook bijverdienen en minimumloon)

Opgepast met de inzet en (buitenlandse) beloning van buitenlandse chauffeurs

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), personeelszaken, loon (ook bijverdienen en minimumloon)
Reacties uitgeschakeld voor Opgepast met de inzet en (buitenlandse) beloning van buitenlandse chauffeurs

Veel transportbedrijven maken de laatste jaren gebruik van de inzet van buitenlandse chauffeurs. Het doel is veelal het gebruik maken van goedkopere (en daarmee beter concurrerende) arbeidsvoorwaarden. Vaker dan gedacht blijken de Nederlandse arbeidsvoorwaarden (waaronder de cao Beroepsgoederenvervoer) toch van toepassing.
Twee veel voorkomende manieren, waarop buitenlandse chauffeurs worden ingezet, zijn cabotage en het aangaan van een arbeidsovereenkomst tussen de chauffeur en een buitenlandse dochtervennootschap.

Cabotage

Het vervoeren van goederen in Nederland door buitenlandse chauffeurs, cabotage, is aan bepaalde limieten gebonden. Zo mag een chauffeur uit een ander land slechts drie ritten binnen een week maken in Nederland, om vervolgens weer de grens over te gaan. De inspectie van Leefomgeving en Transport (ILT) kijkt hier sinds 2013 gericht op toe. Als de buitenlandse vervoerder zijn chauffeur echter regelmatiger inzet voor het uitvoeren van cabotage-ritten in Nederland, dan moet de vervoerder wel het Nederlandse loon voor zijn werkzaamheden betalen. Dat geldt weliswaar niet voor de cao, maar op grond van de zogenaamde ‘Rome I Verordening’ wel voor de Nederlandse Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Een buitenlandse dochteronderneming

De vrij recent opgerichte buitenlandse dochteronderneming van de in Nederland al jarenlang opererende transportonderneming neemt bijvoorbeeld Poolse chauffeurs in dienst. In de arbeidsovereenkomst wordt het Poolse minimumloon van toepassing verklaard. De arbeidsvoorwaarden van deze Poolse chauffeurs liggen dan vaak aanzienlijk lager dan de arbeidsvoorwaarden van hun Nederlandse collega’s die in dienst zijn bij de moedermaatschappij. De aansturing, salarisbetaling en dergelijke vindt in dit soort praktijkgevallen vaak toch vanuit de Nederlandse moeder plaats.
De vraag welk recht van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van uit Brussel opgelegde wetgeving. De Europese Unie heeft in dat kader de zogenaamde ‘Rome I Verordening’ aan haar lidstaten opgelegd. De hoofdregel van de Verordening houdt in dat een (arbeids)overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen (de rechtskeuze). Echter, voor internationale arbeidsovereenkomsten bepaalt de verordening dat een rechtskeuze tussen werkgever en werknemer er niet toe mag leiden dat een werknemer de bescherming verliest van het (bijzonder dwingende) recht dat op zijn arbeidsverhouding van toepassing zou zijn indien partijen geen rechtskeuze zouden hebben gemaakt.
Juist in het internationale beroepsgoederenvervoer is hierover veel discussie. Een (internationaal) chauffeur verricht immers zijn werkzaamheden in verschillende landen. Om te bepalen welk recht en daarmee welke arbeidsvoorwaarden dwingendrechtelijk van toepassing zijn, wordt onder andere gekeken naar de nationaliteit van de werknemer, waar deze belastingplichtig is, welk sociaal verzekeringsstel van toepassing is, in welke taal de arbeidsovereenkomst is opgesteld en waar de betaling van het salaris plaatsvindt etc.
Deze veelal zeer feitelijke problematiek stond eerder dit jaar centraal in een uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant in de zaak Van den Bosch Transport / Silotrans. Dit betrof een door het FNV aangespannen proefprocedure. De Hongaarse chauffeurs hadden volgens de rechter recht op achterstallig loon, omdat zij jarenlang ritten reden in opdracht van Van den Bosch Transportuit Erp en werden betaald naar Hongaars loon. Volgens Van den Bosch stonden de chauffeurs onder contract bij een Hongaars zusterbedrijf en kregen zij daarom terecht dit loon. De chauffeurs stelden dat zij door het Nederlandse bedrijf waren ingehuurd en dus naar de Nederlandse cao (cao Beroepsgoederenvoer) moesten worden betaald. De salarisadministratie en ondersteunende diensten waren bij Van den Bosch in Erp gecentraliseerd. Toen de chauffeurs achterstallig loon bij hun werkgever vorderden, werden zij door het Hongaarse bedrijf ontslagen.
De rechtbank oordeelde dat ook voor de Hongaarse arbeidskrachten de Nederlandse cao-arbeidsvoorwaarden gelden, zowel in gevallen dat Nederland het land is van waaruit tijdelijk wordt gewerkt als dat Nederland het land is van waaruit gewoonlijk wordt gewerkt. De rechtsgrond betreft artikel 8 Rome I Verordening / artikel 6 EVO.
Nu er geen daadwerkelijke detachering werd aangenomen en er sprake was van conflicterende wetgevingen, moet op basis van deze artikelen en de zogenaamde ‘Europese Handhavingsrichtlijn’ het recht van het land worden toegepast dat de werknemers de meest adequate bescherming biedt (Nederlands recht). De verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar Hongaars recht heeft niet te gelden wegens doorkruising van het Nederlands dwingend recht. Afwijking daarvan is alleen mogelijk ten voordele van de werknemers.
Van belang hier waren uiteraard de omstandigheden van het geval: De chauffeurs vingen in het overgrote deel hun diensten vanuit Nederland (Erp) aan en keerden daar ook weer terug. Ook ontvingen zij hun instructies vanuit Erp. De planning, administratie, orderverwerking en ICT werden door een Nederlands bedrijf gedaan. De opleiding van de chauffeurs vond plaats in Nederland. Kortom, de link naar Nederland was simpelweg te groot.
In feite is de transportonderneming van Van den Bosch als voorbeeld gebruikt door het FNV. Volgens de vakbond zouden er meer Nederlandse transportbedrijven zijn die trachten de cao te ontduiken.

Conclusie

Een contractuele keuze voor buitenlands recht kan zeker niet altijd voorkomen dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het land waar de feitelijke werkzaamheden plaatsvinden op de arbeidsverhouding van toepassing kunnen zijn.

(Bron: Pellicaan)

De kantonrechter in Amsterdam heeft kortgeleden bepaald dat dit niet in strijd is met de wet. In de betreffende zaak stapte een werknemer nadat zijn dienstverband was afgelopen naar de kantonrechter om van zijn ex-werkgever (nogmaals) uitbetaling van vakantiedagen en vakantiebijslag te eisen. Dit zat al in zijn loon verwerkt, maar volgens de werknemer was dit wettelijk niet toegestaan.

De rechter stelde vast dat in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag staat dat de werkgever de vakantiebijslag van de werknemer in principe in de maand juni moet uitbetalen. Wel mag er in de cao of arbeidsovereenkomst worden afgesproken dat de vakantiebijslag op een ander tijdstip wordt uitgekeerd, zolang dit minstens één keer per jaar gebeurt. In deze zaak stond in de arbeidsovereenkomst van de werknemer dat hij zijn vakantiebijslag maandelijks verwerkt in zijn salaris zou ontvangen. Op dit punt wees de rechter de vordering van de werknemer dus af.

De uitbetaling van vakantiedagen mag ook worden meegenomen in het uurloon.
Wel moet de werkgever de werknemer in de gelegenheid stellen om vakantie op te nemen. De werknemer moet dus het recht behouden om op vakantie te gaan. Daarnaast moet op de loonstrook zichtbaar zijn welk deel van het loon als salaris, vakantiedagen en vakantiebijslag kwalificeert.

Ook nam de kantonrechter in zijn oordeel mee dat de werkgever een modelcontract uit de cao had gebruikt, waarin de afspraak over het all-in uurloon was opgenomen. De vordering van de werknemer om de vakantiedagen nogmaals uit te betalen werd afgewezen.

(Bron: Logihuis)

Geeft u een bonus aan een werknemer en past u de werkkostenregeling (WKR) toe, dan kunt u deze bonus soms onbelast uitdelen. De Belastingdienst heeft aangegeven in welke gevallen u een bonus mag onderbrengen in de vrije ruimte van de WKR.

De WKR is bedoeld om vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers onbelast te kunnen uitdelen. Loon in de vorm van een bonus of eindejaarsuitkering is geen vergoeding en past daarom in principe niet in de vrije ruimte van de WKR. Dit betekent dat u de bonus moet bruteren als u deze onbelast aan de werknemer wilt uitkeren en u de WKR al toepast.

In het verleden al eindheffing over bonus

De Belastingdienst heeft echter aangegeven dat u bonussen aan werknemers soms wél in de vrije ruimte kunt stoppen. Voorwaarde is dat u bonussen in het verleden ook al onder de eindheffing liet vallen en dat de bonus niet ongebruikelijk hoog is. Bovendien kunt u de bonus niet met terugwerkende kracht in de vrije ruimte stoppen. Als u de bonus onderbrengt in de vrije ruimte, is deze voor de werknemer hoe dan ook onbelast, en – zolang de vrije ruimte van 1,5% van de fiscale loonsom niet wordt overschreden – voor uw onderneming ook. Bij overschrijding van de vrije ruimte is het waarschijnlijk nog voordeliger om 80% eindheffing af te dragen dan het was geweest om de bonus te bruteren. Bij toepassing van eindheffing zijn immers geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd.

Regels bonussen nog niet uitgekristalliseerd

De regels voor bonussen onder de WKR zijn nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Inspecteurs van de Belastingdienst gaan hier dan ook niet allemaal op dezelfde manier mee om. Vorig jaar werden bonussen in de vrije ruimte nog vaak door de inspecteur afgekeurd. Inmiddels is het ook al eens gebeurd dat bonussen van rond de € 1.000 werden goedgekeurd, op voorwaarde dat alle werknemers zo’n bonus kregen. De laatste tijd hebben meerdere inspecteurs voor kleine bonussen (tussen € 50 en € 250) goedgekeurd dat de bonus in de vrije ruimte wordt ondergebracht. Daarbij hanteerden ze vaak een jaarmaximum van € 2.400 aan bonussen in de vrije ruimte.

(Bron: Fiscaal Rendement)

Het kabinet heeft in de derde nota van wijziging op het Belastingplan 2014 de premiekorting voor jongere werknemers opgenomen. Werkgevers ontvangen vanaf 2014 onder voorwaarden deze korting als ze jongeren met een WW- of bijstandsuitkering aannemen in de leeftijd van 18 tot 27 jaar. Het kabinet kiest voor een regeling van tijdelijke aard en die gericht is op nieuwe banen in de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2016.

Twee jaar premiekorting
De werkgever ontvangt voor elke aanname en zolang als de betreffende jongere in dienst is twee jaar premiekorting (uiterlijk tot en met 31 december 2017).  Het moet gaan om banen van ten minste 32 uur per week en er moet ten minste sprake zijn van een halfjaarcontract. De werkgever zal alleen onder deze voorwaarden in aanmerking komen voor de premiekorting.

Administratieve verplichtingen
Voor het toepassen van de premiekortingen gelden een aantal administratieve verplichtingen voor de werkgever.

  • De werkgever moet een doelgroepverklaring van het UWV of gemeenten bewaren in de administratie om bij controle door de Belastingdienst recht op premiekorting aan te kunnen tonen. Dit is vergelijkbaar met de premiekorting ouderen.
  • De werkgever zal een schriftelijke arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling in de loonadministratie moeten bewaren.
  • De werkgever of diens softwareleverancier moeten zorgen voor aanpassing van de software om de nieuwe premiekorting jongeren in de loonaangifte toe te kunnen passen.

Inwerkingtreding per 1 juli 2014
De regeling kan niet eerder in werking treden dan per 1 juli 2014. Dit hangt samen met aanpassingen die in de loonaangifte moeten worden doorgevoerd door werkgevers en softwareleveranciers. Het kabinet vindt het van belang dat werkgevers niet wachten met het aannemen van jongeren tot dat moment. Daarom zullen indiensttredingen vanaf 1 januari 2014 in aanmerking komen voor de premiekorting vanaf 1 juli 2014.
Werkgevers kunnen de premiekorting toepassen twee jaar na ontstaan van het recht en zolang de dienstbetrekking duurt. Gezien de invoering halverwege het jaar, zullen werkgevers in 2014 de helft van het jaarbedrag aan korting kunnen toepassen.

Qua hoogte zijn de huidige premiekortingen gedifferentieerd in twee bedragen, te weten: 7.000 euro en 3.500 euro.

Korting op premies werknemersverzekeringen
Conform de andere premiekortingsregelingen wordt de premiekorting voor jongere uitkeringsgerechtigden vormgegeven als een korting op de totaal door de werkgever te betalen premies werknemersverzekeringen. De korting kan verzilverd worden voor zover er sprake is van te betalen premies.

Ook op sectorpremies van toepassing
Een deel van de werkgevers, met name de kleinere werkgevers, hoeft door de premiekorting geen premies af te dragen. Om verzilvering van de premiekortingen zo maximaal mogelijk te laten zijn is in een eerder stadium geregeld dat de premiekorting ook op de sectorpremies van toepassing is en dus een zo breed mogelijke basis heeft.

(Bron: Kluwer salarisadministratie)

Rechtbank Zeeland – West Brabant oordeelt dat de aan een autorijschool opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen met behulp van een redelijke schatting is vastgesteld en dat de inspecteur daarbij niet naar willekeur heeft gehandeld door zich uitsluitend te baseren op het onderzoek van de FIOD.

De FIOD stelt bij een autorijschool een (strafrechtelijk) onderzoek in wanneer een oud-werknemer in de krant vermoedens van fraude uit. De FIOD stelt daarbij vast dat niet alle opbrengsten van lesuren zijn verantwoord in de omzet en niet alle gewerkte uren in de loonadministratie zijn verantwoord. Een vennoot paste de dag- en weekstaten aan door het aantal gewerkte uren te verminderen, draaide de kilometerstanden van de lesauto’s terug en vermeldde niet alle contant geïnde lesgelden. Op basis van het FIOD-onderzoek legt de inspecteur met omkering en verzwaring van de bewijslast de autorijschool een naheffingsaanslag loonheffing op over 2006 van € 82.087 en houdt daarbij rekening met  € 8.895 reeds afgedragen loonheffingen. De autorijschool gaat in beroep en stelt dat zij heeft doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.

Rechtbank Zeeland – West Brabant oordeelt dat de autorijschool geen objectief controleerbare gegevens bijeen heeft gebracht die tot het oordeel leiden dat is aangetoond dat de naheffingsaanslag onjuist is. De naheffingsaanslag is volgens de rechtbank ook met behulp van een redelijke schatting vastgesteld en de inspecteur heeft daarbij niet naar willekeur gehandeld door zich uitsluitend te baseren op het onderzoek van de FIOD en niet daarnaast zelfstandig nog een onderzoek in te stellen.

[ Bron: Vakstudienieuws Vandaag ]

Steeds meer werknemers kloppen aan bij juridisch dienstverleners, omdat ze geen loon meer krijgen of de werkgever probeert salarisvermindering ´erdoor te drukken´. Wat kan de werkgever in crisistijd wel of niet doen op het gebied van loon en wat zijn precies de rechten van de werknemer?

Lilian van de Water, advocaat bij Lifides, stelt dat salaris de meest wezenlijke arbeidsvoorwaarde is die voortvloeit uit een dienstverband. Volgens de ontslagspecialist heeft een werkgever soms geen andere keuze dan het stopzetten van het salaris. “Simpelweg omdat de financiële middelen niet meer  toereikend zijn,” aldus Van de Water. Volgens haar is dan al snel sprake van surseance van betaling of faillissement. “De achterstallige salarissen, inclusief vakantiedagen, overuren, ATV-dagen, 13e maand (alle naar rato) worden in die gevallen meestal tot 13 weken vóór de opzegdatum gecompenseerd door het UWV.”

 

Faillissement

Mark Uilhoorn, advocaat bij Uilhoorn & Fritse Advocaten, vult aan: “Gezien de tijd die gemoeid is met het aanvragen van een faillissement zou een werknemer die 2 maanden geen loon heeft ontvangen snel actie moeten ondernemen. Een werknemer kan vanwege zijn eigen betalingsverplichtingen waarschijnlijk niet lang op loonbetaling wachten en kan als drukmiddel het faillissement van de werkgever aanvragen.”

 

Salarisverlaging

Verlaging van het loon is een wijziging van de arbeidsvoorwaarden in de arbeidsovereenkomst. Uilhoorn stelt dat dit in onderling overleg mogelijk is, maar dat de werkgever hierbij wel rekening moet houden met het minimumloon op grond van de wet of in een cao. “Komen partijen er niet uit dan zou de werkgever een beroep kunnen doen op een eventueel in de arbeidsovereenkomst opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding of op onvoorziene omstandigheden.”

 

Werknemer moet akkoord gaan

Uilhoorn geeft verder aan dat er 3 stappen zijn om te beoordelen of een werknemer positief moet reageren op voorstel tot wijziging van zijn loon:

1. Is sprake van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de overeenkomst noodzakelijk maken?

2. Is het voorstel tot wijziging gezien alle omstandigheden redelijk?

3. Kan aanvaarding van het voorstel van de werkgever in redelijkheid van de werknemer worden gevergd?

 

Het is van belang aan deze drie vereisten te voldoen aangezien rechters zich terughoudend opstellen ten aanzien van een door de werkgever gevraagde wijziging. Van de Water beaamt bovenstaande en vult aan dat instemming van de ondernemingsraad het standpunt van de werkgever kan versterken.

(Bron: HR Praktijk)

Jongeren die een deel van hun zomervakantie bij uw onderneming aan de slag gaan, doen dat natuurlijk niet voor niets. Als hun bijverdiensten substantieel zijn, kan dit echter gevolgen hebben voor hun studiefinanciering of de kinderbijslag die hun ouders voor hen ontvangen.

Als uw onderneming in de zomervakantie jongeren inzet om ervoor te zorgen dat de belangrijkste taken gewoon doorgaan als de vaste werknemers van de zon genieten, is het handig om te weten hoeveel scholieren en studenten mogen bijverdienen zonder dat dit ten koste gaat van de kinderbijslag of studiefinanciering. Alleen vakantiewerkers die jonger zijn dan 16 jaar die bij hun ouders wonen, mogen namelijk onbeperkt bijverdienen zonder dat de ouders op de kinderbijslag worden gekort.

In de zomervakantie € 1.300 extra verdienen

Vakantiekrachten van 16 of 17 jaar en jongere kinderen die niet bij hun ouders wonen, mogen maximaal € 1.240 netto per kwartaal bijverdienen zonder gevolgen voor de kinderbijslag. In de zomervakantie mogen ze nog € 1.300 netto extra verdienen. Verdient een vakantiekracht meer, dan wordt de kinderbijslag helemaal stopgezet. De ouders moeten elk inkomen van hun kind dat boven de € 800 netto per kwartaal komt, altijd doorgeven aan de Sociale Verzekeringsbank.

Zelf studiefinanciering stopzetten bij bijverdiengrens

Vakantiewerkers die studiefinanciering ontvangen, mogen ook niet onbeperkt bijverdienen zonder dat dit gevolgen heeft. Per kalenderjaar mogen ze niet meer verdienen dan € 13.362,53 bruto om hun studiefinanciering te behouden. Wie meer bijverdient, moet zelf de studiefinanciering – inclusief het zogenoemde studentenreisproduct – stopzetten met ingang van de maand waarin hij de bijverdiengrens overschrijdt. Het te veel verdiende geld moet hij terugbetalen. U vindt de regels voor bijverdienen naast studiefinanciering op de site van de Rijksoverheid.
Een hoog inkomen van een scholier of student kan ook gevolgen hebben voor een eventuele bijstandsuitkering van de ouders.

(Bron: Bestuur Rendement)

30 mei 2012 – Het minimumloon dat u uw werknemers moet betalen gaat per 1 juli 2012 met 0,66% omhoog. Voor werknemers tussen de 23 en 65 jaar bedraagt het vanaf die datum € 1.456,20 bruto per maand bij een fulltime werkweek. Op dit moment bedraagt het minimumloon € 1.446,60 bruto per maand.

De bruto minimumlonen worden tweemaal per jaar aangepast aan de ontwikkeling van de cao-lonen. Per 1 juli moet u rekening houden met hogere bedragen. Voor werknemers tussen de 15 en 23 jaar geldt een percentage van dit loon als minimum. Voor werknemers die jonger zijn dan 15 jaar of ouder zijn dan 65 jaar is er geen wettelijk minimumloon.

Minimumuurloon zelf berekenen

In de publicatie van de Staatscourant (pdf) staan de bedragen voor het minimumloon volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het gaat om de bedragen per maand, per week en per dag. Er bestaat geen wettelijk minimumuurloon. Het uurloon dat u minstens moet uitbetalen, moet u zelf berekenen. Dit doet u door het weekloon uit de onderstaande tabel te delen door het aantal uren per week dat in uw bv als volledig dienstverband geldt. In de tabel vindt u het wettelijke minimumloon van vóór en na 1 juli 2012 met de bijbehorende minimum(jeugd)lonen. Vergeet niet deze nieuwe bedragen op tijd in uw loonadministratie te verwerken.

Bruto minimum(jeugd)loon 1 juli 2012

 

(Bron: BV Rendement)