All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, pensioen

Het jaar 2023 biedt een unieke fiscale kans voor het aftrekken van lijfrentepremies. Medio dit jaar is de nieuwe pensioenwet ingevoerd. Deze maakt het mogelijk om, fiscaal gunstiger dan voorheen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 aanvullend pensioen op te bouwen via lijfrentestortingen. Het blijft natuurlijk wel belangrijk om u af te vragen: past lijfrente bij de wensen en doelen die u hebt voor uw pensioen?  

Flinke verruiming aftrek lijfrentepremies

Op 1 juli 2023 is de nieuwe pensioenwet in werking getreden. Deze wet biedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 meer ruimte om fiscaal gunstig aanvullend pensioen op te bouwen.  
Er mag vanaf 2023 tot dertig procent van de premiegrondslag worden afgetrokken aan lijfrentepremies, dit noemen we de jaarruimte. Voorheen was de jaarruimte 13,3 procent. Daarnaast is inleg toegestaan tot vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd.  
Ook het gebruik van de reserveringsruimte is verruimd. Tot 2022 kon u via de reserveringsruimte de niet-gebruikte jaarruimte over de achterliggende zeven jaar inhalen. Die periode is nu met terugwerkende kracht verlengd van zeven jaar naar tien jaar. De maximale reserveringsruimte is daarbij verruimd naar 38.000 euro. 

Tip: Hebt u te maken met een pensioengat? Dan kan het interessant zijn om een lijfrente af te sluiten om uw tekort aan te vullen. 

Tip: Een grote lijfrentestorting is aftrekbaar van uw belastbare inkomen in box 1 en de storting verlaagt ook uw eventuele belastbare inkomen van box 3. Mogelijk hebt u daardoor ook meer recht op zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag. 

Tip: U hebt de keuze of u in het kalenderjaar eerst zoveel mogelijk de jaarruimte wilt benutten of juist de reserveringsruimte. Door eerst de reserveringsruimte te benutten en pas daarna de jaarruimte, kunt u voorkomen dat de niet-gebruikte jaarruimte in voorgaande jaren ‘verdampt’. In de aangifte over 2023 kunt u de nog niet eerder gebruikte jaarruimtes uit 2013 tot en met 2022 inhalen. In 2023 vervalt de eventuele niet-gebruikte jaarruimte uit 2013 definitief 

Tip: Hebt u in de afgelopen vijf jaar lijfrentepremies betaald zonder de premies op te geven in uw aangifte inkomstenbelasting en staat de aanslag al vast? Dan kunt u tot uiterlijk 31 december 2023 een verzoek tot vermindering indienen bij de inspecteur van de Belastingdienst.  

Lijfrente passend bij uw financiële doelen?

De verruimingen brengen een interessante fiscale kans met zich mee. Voordat u besluit om hier gebruik van te maken, raden we u aan om goed na te denken over wat uw doel is met het storten van lijfrente. Lijfrenteproducten hebben fiscale voorwaarden en zijn daardoor beperkt flexibel. Het kan gunstiger zijn om op een andere manier inkomen voor na uw pensioen op te bouwen.  

(Bron: Flyth)

Zoals eerder bericht is op 30 mei de Wet toekomst pensioenen aangenomen. In dit Perspectief lichten we een deel van deze wetswijziging uit: het arbeidsvormneutraal pensioenkader.

Tweede en derde pijler

Voor de invoering van de Wet toekomst pensioenen waren de verschillen tussen de tweede pijler (arbeidspensioen) en de derde pijler (privépensioen of lijfrente) aanzienlijk en moeilijk uit te leggen. Maar volgens de nieuwe wetgeving worden de fiscale voordelen voor het opbouwen van een toekomstvoorziening in beide pijlers bijna volledig gelijkgetrokken.

Ruimere mogelijkheden voor lijfrenten

Door de gewijzigde wetgeving kunnen zelfstandigen maar ook andere belastingplichtigen haast dezelfde fiscale ruimte gebruiken als werknemers in een pensioenregeling. En dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023.

Jaarruimte

De maximale premieruimte voor lijfrenten wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 verhoogd naar 30% (nu 13,3%) van de premiegrondslag. Dit betekent dat de fiscale mogelijkheden meer dan verdubbeld worden.

Reserveringsruimte

Daarnaast biedt de wetgeving nu aanzienlijk meer ruimte om tekorten uit het verleden in te halen. De zogenaamde reserveringsruimte wordt verhoogd naar maximaal € 38.000, daar waar dit nu ruim € 7.000 is. Deze reserveringsruimte stelt belastingplichtigen in staat om ongebruikte jaarruimte uit het verleden alsnog in te vullen. Onder de huidige wetgeving kon dit alleen voor de laatste 7 jaar, maar dat is nu uitgebreid naar de laatste 10 jaar. Dit biedt dus meer mogelijkheden aan die zijde.

(Bron: BDO)

Zoals eerder bericht is op 30 mei de Wet toekomst pensioenen aangenomen. In dit Perspectief lichten we een deel van deze wetswijziging uit: het arbeidsvormneutraal pensioenkader.

Tweede en derde pijler

Voor de invoering van de Wet toekomst pensioenen waren de verschillen tussen de tweede pijler (arbeidspensioen) en de derde pijler (privépensioen of lijfrente) aanzienlijk en moeilijk uit te leggen. Maar volgens de nieuwe wetgeving worden de fiscale voordelen voor het opbouwen van een toekomstvoorziening in beide pijlers bijna volledig gelijkgetrokken.

Ruimere mogelijkheden voor lijfrenten

Door de gewijzigde wetgeving kunnen zelfstandigen maar ook andere belastingplichtigen haast dezelfde fiscale ruimte gebruiken als werknemers in een pensioenregeling. En dat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023.

Jaarruimte

De maximale premieruimte voor lijfrenten wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 verhoogd naar 30% (nu 13,3%) van de premiegrondslag. Dit betekent dat de fiscale mogelijkheden meer dan verdubbeld worden.

Reserveringsruimte

Daarnaast biedt de wetgeving nu aanzienlijk meer ruimte om tekorten uit het verleden in te halen. De zogenaamde reserveringsruimte wordt verhoogd naar maximaal € 38.000, daar waar dit nu ruim € 7.000 is. Deze reserveringsruimte stelt belastingplichtigen in staat om ongebruikte jaarruimte uit het verleden alsnog in te vullen. Onder de huidige wetgeving kon dit alleen voor de laatste 7 jaar, maar dat is nu uitgebreid naar de laatste 10 jaar. Dit biedt dus meer mogelijkheden aan die zijde.

(Bron: BDO)

Bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de fiscale regels voor saldolijfrenten gewijzigd. Bent u in bezit van een zogenaamde saldolijfrente, dan moet u er rekening mee houden dat het overgangsrecht per 2021 eindigt.

Wat is een saldolijfrente?

Een saldolijfrente is een levensverzekering waarbij de premies (of koopsom*) die u betaalde niet aftrekbaar waren. Daarom worden de uitkeringen pas belast op het moment dat zij meer gaan bedragen dan de inleg die u heeft betaald. Dit heet de saldomethode. * We spreken hierna van inleg, waarmee zowel de premie als koopsom bedoeld is

Bijvoorbeeld: u heeft € 74.000 niet aftrekbaar ingelegd. Wanneer de uitkeringen gaan lopen, worden zij pas belast vanaf het moment dat zij meer gaan bedragen dan € 74.000. Stel dat de jaarlijkse uitkeringen € 10.000 bedragen. Dan is de eerste 7 jaren de uitkering belastingvrij. Na het 7e jaar resteert nog € 4.000, zodat in jaar 8 € 6.000 belast wordt. Vanaf het 9e jaar zijn de uitkeringen volledig belast in box 1. Hierdoor wordt uiteindelijk alleen het rendement in de polis, wat u meer krijgt dan uw inleg, belast.

Fiscale behandeling vanaf 2001

Met de invoering van de wet IB 2001 is de behandeling van een lijfrentepolis met niet aftrekbare inleg veranderd en zou deze via box 3 moeten plaatsvinden. Daar wordt dan de waarde van de polis belast en zijn de uitkeringen niet meer belast in box 1. Latere wijzigingen hierop laten we buiten beschouwing omdat die niet relevant zijn voor de saldolijfrente van vóór 14 september 1999. Dat was de datum waarop de plannen voor de wet IB 2001 gepresenteerd werden.

Overgangsrecht

Als u de saldolijfrente heeft afgesloten vóór 14 september 1999, geldt het overgangsrecht. Door het overgangsrecht zijn de uitkeringen uit deze oude saldolijfrentes nog steeds belast in box 1 en is de saldomethode op deze uitkeringen nog steeds van toepassing. Dit jaar, 2020, is het laatste jaar dat dit overgangsrecht nog geldt. Vanaf volgend jaar behoort de waarde van deze polissen tot de grondslag van box 3. U betaalt dan geen belasting meer in box 1 over de uitkeringen, maar box 3 heffing over de waarde op 1 januari. Daarbij vindt nu op 31 december ineens heffing in box 1 plaats over het in de toekomstige uitkeringen aanwezige rendement. Dus over de waarde van de polis minus de inleg die nog niet op jaarlijkse uitkeringen in mindering is gekomen.

Bijvoorbeeld: de niet aftrekbare inleg bedroeg € 74.000. Er zijn uitkeringen geweest van in totaal € 20.000. De waarde van de polis op 31 december van dit jaar bedraagt € 180.000. Van de niet aftrekbare inleg is nog € 54.000 over. Tot dit bedrag zouden de toekomstige uitkeringen nog onbelast zijn. Daarom betaalt u nu belasting over € 126.000. Het maximale tarief in box 1 is dit jaar 49,5%. Op deze afrekening mag u op verzoek het bijzondere tarief van 45% toepassen.

Op 1 januari 2021 wordt de waarde van € 180.000 belast in box 3. Hoeveel u precies betaalt hangt van uw overige vermogen af, maar dit kan oplopen tot bijna € 3.000.

Beperken gevolgen einde overgangsrecht

Wat kunt u doen om de belastingheffing in box 1 te matigen? Als de polis bij een verzekeringsmaatschappij loopt, kunt u ervoor kiezen om de polis af te kopen. De afkoopwaarde zal lager zijn dan de waarde van de polis die u gewoon voortzet. Bij afkoop ontvangt u in de toekomst geen uitkeringen meer, maar nu ineens de afkoopwaarde. De heffing vindt dan plaats over de afkoopwaarde. U kunt dit doen als u geen mogelijkheid heeft om de belasting te betalen die het gevolg is van het einde van het overgangsrecht. Bij afkoop geldt niet het bijzondere tarief van 45%.

Wanneer u deze verzekering bij uw eigen bv heeft afgesloten heeft u de mogelijkheid om van de toekomstige uitkeringen af te zien. Dan stopt de polis en ontvangt u in het geheel geen uitkeringen meer. Daarom hoeft u geen belasting in box 1 te betalen i.v.m. het einde van het overgangsrecht. De polis is immers beëindigd. De bv betaalt dan vennootschapsbelasting omdat de verplichting die zij had niet meer bestaat. Dat leidt tot een belaste vrijval. Als de bv compensabel verlies heeft komt dat op de winst in mindering. Omdat de bv geen lijfrente-uitkeringen meer hoeft te doen kan zij dit vrije vermogen aan u uitkeren als dividend. Dit kan qua belastingheffing gunstiger uitpakken dan de afrekening bij het einde van het overgangsrecht, wanneer u de verzekering in stand laat.

Op tijd aanslag vragen!

Als u de heffing over de waarde (of eventueel de afkoopwaarde) moet betalen, dan is het verstandig om niet te lang te wachten met het aanvragen van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Als u deze voor het einde van dit jaar kunt betalen is dat bedrag weg uit de grondslag voor box 3. U betaalt dan geen onnodige box 3 heffing.

Heeft u een saldolijfrente?

Heeft u een lijfrente waarvan u denkt dat het misschien een saldolijfrente is, neem dan contact met ons op. We kijken dan voor u wat de gevolgen van het aflopen van het overgangsrecht zijn en of er eventueel iets aan die gevolgen te doen is.

(Bron: HLB)

Stakingswinst bruto of netto omzetten in lijfrente?

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Stakingswinst bruto of netto omzetten in lijfrente?

Indien u ondernemer bent in een eenmanszaak, v.o.f., maatschap of andere onderneming volgens de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), dan heeft u in een aantal gevallen de mogelijkheid om een stakingswinstlijfrente te vormen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien:

  • u uw onderneming staakt
  • u uw onderneming (geruisloos of ruisend) inbrengt in een besloten vennootschap (bv) of een andere ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid

Maximumbedragen

U kunt een stakingswinstlijfrente vormen volgens de in de Wet IB 2001 genoemde maximumbedragen. Deze bedragen zijn afhankelijk van uw leeftijd, het al dan niet direct ingaan van de uitkeringen en eventuele bijzondere situaties, zoals overlijden of arbeidsongeschiktheid. Verder dienen reeds opgebouwde voorzieningen in mindering te worden gebracht op het maximumbedrag.

Winst behaald bij of met staking

Om een stakingswinstlijfrente te kunnen bedingen, dient er sprake te zijn van winst behaald bij of met staking. Vanzelfsprekend vallen eventuele verkoopwinsten daaronder. Daaronder vallen echter ook fictieve vervreemdingswinsten, in verband met de overgang van het fiscale regime. Ook de (al dan niet verplichte) afname van de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR) valt hieronder. De vastgestelde winst behaald bij of met staking kan, rekening houdende met de eerder genoemde maximumbedragen, worden gebruikt voor de vorming van een stakingswinstlijfrente.

Bruto of netto stakingswinst?

Regelmatig komt de vraag op of er bij de vaststelling van de winst behaald bij of met staking rekening moet worden gehouden met de vermindering van de (belaste) stakingswinst door de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Waar het wellicht logisch zou zijn dat voor deze netto stakingswinst een stakingswinstlijfrente gevormd zou kunnen worden, omdat er anders sprake zou zijn van een negatief saldo aan stakingswinst en stakingswinstlijfrente, is het tegendeel het geval. In een goedkeurend besluit heeft de Staatssecretaris van Financiën namelijk besloten dat uit mag worden gegaan van de bruto stakingswinst, dus voor aftrek van de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling.

(Bron: Van Oers)

A-G Niessen concludeert dat er bij een fictieve afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule geen sprake is van loon waarop de verzekeraar loonheffing moet inhouden.

De zaak verloopt als volgt. Een man sluit in 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Op deze lijfrenteverzekering zijn de fiscale regels van vóór 1 januari 1992 van toepassing (oud regime). Het lijfrentekapitaal bedraagt op de expiratiedatum 29 december 2012 € 65.345. Als gevolg van het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op 31 december 2013 is er sprake van een fictieve afkoop.

De verzekeraar keert in 2015 een bedrag van € 32.936 uit aan de man en houdt € 33.979 in als loonheffing, maar draagt dit niet af aan de Belastingdienst. De inspecteur corrigeert de aangifte over 2013 en rekent de (fictieve) afkoopsom tot het inkomen. De man is van mening dat de door de verzekeraar in 2015 ingehouden loonheffing ter grootte van € 33.979 verrekend dient te worden bij de aanslag inkomstenbelasting over 2013.

Advocaat-generaal Niessen is van mening dat alleen ‘echte’ afkoopsommen van lijfrenten oud regime onderworpen zijn aan de heffing van loonbelasting. Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een fictieve afkoop is er geen sprake van loon en hoeft de inspecteur geen rekening te houden met de door de verzekeraar (onterecht) ingehouden loonheffing. Het is wachten op het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad.

Belang voor de praktijk

In geval van overschrijding van de wettelijke beslistermijn dient de uitvoerder in de maand januari volgend op het jaar waarin de fictieve afkoop plaatsvindt een renseigneringsopgave te doen aan de Belastingdienst. De rechthebbende dient de waarde in het belastingjaar van de fictieve afkoop op te nemen in de aangifte inkomstenbelasting. Dit betekent dat in box 1 belasting verschuldigd is over de waarde op de datum van fictieve afkoop (minus een eventueel onbelast saldo) zonder dat sprake is geweest van een daadwerkelijk uitkering. Op het moment dat de wettelijke termijn is overschreden, verhuist de lijfrente van box 1 naar box 3. Na overschrijding van de wettelijke termijn zijn er twee mogelijkheden:

  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen
  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog gebruiken voor een al dan niet uitgesteld lijfrenterecht bij een bank of verzekeraar.

De rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen

De uitkering kan zonder inhouding loonheffing worden overgemaakt omdat er sprake is van een uitkering uit een box 3 lijfrente. De uitvoerder is niet aansprakelijk voor de over 2013 verschuldigde inkomstenbelasting en mag ervan uitgaan dat de rechthebbende het lijfrentekapitaal in het jaar van overschrijding bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft opgegeven.

Voor lijfrenten waarop de fiscale regels van de Wet IB 2001 van toepassing zijn is de bank of verzekeraar bij een fictieve afkoop wel aansprakelijk voor de verschuldigde inkomstenbelasting en revisierente. Dientengevolge zal de bank of verzekeraar dan ook een bedrag reserveren dat overeenkomt met de verschuldigde belasting. Dit bedrag wordt uitbetaald als aangetoond wordt dat aan alle fiscale verplichtingen in verband met de fictieve afkoop is voldaan. Als sprake is van een echte afkoop van een box 1-lijfrente moet de uitvoerder loonheffing inhouden en afdragen. Aansprakelijkheid voor verschuldigde inkomstenbelasting en/of revisierente is in dat geval niet aan de orde.

De rechthebbende wil alsnog een lijfrenteverzekering sluiten of lijfrenterekening openen

Na overschrijding van de wettelijke beslistermijn zal een uitvoerder slechts meewerken aan het alsnog realiseren van een direct ingaande of uitgestelde lijfrente nadat de Belastingdienst goedkeuring heeft verleend.

(Bron: Taxlive)

Door bewust geen aftrek lijfrentepremies toe te passen, kan de verzekeringnemer geen beroep doen op de verruiming van de saldomethode.

In 2013 ontving een verzekeringnemer uitkeringen uit een levensverzekering met lijfrenteclausule. De inspecteur belastte de uitkering. De man meende dat de uitkering onbelast was, omdat hij in de jaren 1995 tot en met 2000 de premies niet in aftrek had bracht, omdat hem dit geen fiscaal voordeel meer zou opleveren, naast de andere aftrekposten. Bij Hof Amsterdam is de belastbaarheid van de ontvangen lijfrente-uitkering in geschil. Volgens het hof moet worden getoetst aan de voorwaarden van een goedkeurend besluit uit 1990 (Besluit van 29 juni 1990, DB90/3579). Een belastingplichtige moet eerst proberen om via een ambtshalve vermindering alsnog aftrek van de premies te krijgen. Kan dat niet meer, dan kan de saldomethode worden toegepast, zodat de uitkeringen pas belast zijn nadat deze de betaalde premie overstijgt. Om deze saldomethode te kunnen toepassen moet de belastingplichtige aantonen dat het niet in aftrek brengen van de premies niet te wijten is aan opzet of grove schuld. Anders gezegd, er moet daadwerkelijk sprake zijn van verzuim en niet van een welbewuste afzien van aftrek.

Welbewuste keuze

De verzekeringnemer bevestigt voor het hof dat het niet in aftrek brengen van de premies gedurende de jaren 1995-2000 door hem berustte op de gedachte dat de uitkeringen onbelast zouden blijven. Het hof ziet hierin een welbewuste keuze van de belastingplichtige en geen verzuim. Op grond hiervan kan de belastingplichtige de verruimde saldomethode niet toepassen. Ook vindt de man geen gehoor bij het hof voor zijn standpunt dat de uitkomst, waarbij de premies niet in aftrek zijn gebracht en de uitkeringen belast zijn, onredelijk is. Het staat de rechter niet vrij de redelijkheid en de billijkheid van de wet te beoordelen, gezien het wettelijke verbod hiervan.

De AOW-franchise 2018 alsmede het maximaal pensioengevend salaris zijn door de overheid bekend gemaakt:

2017 was 2018 wordt
AOW-franchise middelloon € 13.123 € 13.344
AOW-franchise eindloon € 14.850 € 15.099
AOW-franchise middelloon DGA € 19.191 € 19.518
AOW-franchise eindloon DGA € 21.716 € 22.085
Maximaal pensioengevend salaris € 103.317 € 105.075 (voorlopig)

AOW-franchise middelloon 2018

In de meeste pensioenregelingen geldt voor de premie voor het ouderdomspensioen de AOW-franchise middelloon. Deze wordt in de praktijk door de verzekeraar per 1 januari 2018 automatisch aangepast. Voor het berekenen van de eigen bijdrage van de werknemers in de pensioenregeling dient u zich aan te sluiten bij de AOW-franchise die door de verzekeraar toegepast wordt.

DGA franchise

De (verhoogde) DGA franchise blijft ook na het afschaffen van pensioen eigen beheer van kracht voor DGA’s die extern (een gedeelte) van hun pensioen hebben verzekerd en de komende jaren niet kiezen voor afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Die DGA’s moeten bij extern eigen beheer met de verhoogde franchise rekening te houden.

(Bron: GT)

e adviseur van de Hoge Raad vindt het onjuist dat betaalde lijfrentepremies niet in mindering komen op de verschuldigde premie voor de Zvw. Hierdoor worden zelfstandigen bij hun pensioenopbouw achtergesteld bij werknemers.

Rechter moet ingrijpen
De adviseur vindt dan ook dat de rechter in moet grijpen. In een zaak die nu ter beoordeling voorligt bij de Hoge Raad gaat het om de vraag of door een zelfstandige ondernemer betaalde lijfrentepremies aftrekbaar moeten zijn voor de Zvw-grondslag. Volgens de wet is aftrek nu niet mogelijk.

Rechtsongelijkheid
Omdat pensioenpremies van werknemers wel de af te dragen premie voor de Zvw verminderen, ontstaat er rechtsongelijkheid tussen werknemers en zelfstandige ondernemers.

Dubbele heffing
Omdat betaalde lijfrentepremies de te betalen Zvw-premie niet verminderen, ontstaat ook dubbele heffing. Als de lijfrente te zijner tijd tot uitkering komt, moet over deze uitkeringen namelijk wel premie Zvw worden betaald.

Uitspraak Hoge Raad
Het wachten is nu op de uitspraak van de Hoge Raad. Die volgt in de meeste gevallen het advies van hun adviseur, maar niet altijd.

(Bron: Schipper Groep)

Ondernemers die lijfrentepremie betalen, kunnen mogelijk een extra belastingvoordeel tegemoet zien. Bij de Hoge Raad ligt nu een zaak waarin een ondernemer bepleit dat hij de betaalde premie voor de inkomstenbelasting én voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in aftrek kan brengen. De conclusie van advocaat-generaal Peter Wattel is dat het hoogste rechtsorgaan de ondernemer gelijk moet geven. De Hoge Raad hoeft het advies van een advocaat-generaal niet te volgen, maar in de praktijk gebeurt dat meestal wel.

De ondernemer had bij het staken van zijn onderneming € 32.196 stakingswinst gemaakt. Na ondernemingsaftrek en MKB-winstvrijstelling resteerde een belastbare winst ad € 18.305. Vervolgens heeft hij een (stakings)lijfrentepremie van € 18.500 betaald die voor de inkomstenbelasting in aftrek is gebracht. Maar dat bedrag kan niet ook voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in aftrek worden gebracht, vindt de Belastingdienst. Daar is de ondernemer het niet mee eens. Hij vindt dat er sprake is van dubbele heffing omdat de uitkeringen straks ook meetellen voor het berekenen van de Zvw-bijdrage. En voor werknemers geldt de heffing niet: discriminatie, vond de ondernemer.

Discriminatie

De Hoge Raad moet zich buigen over de vraag of de lijfrentepremie ook in aftrek kan worden gebracht over het inkomen waarover de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt berekend. Zo nee, dan ligt nog de vraag voor of de dubbele heffing die zo ontstaat, niet in strijd is met het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) op het gebied van eigendomsgrondrecht en discriminatie.

De rechtbank Den Haag heeft eerder geoordeeld dat de premie niet aftrekbaar was en vond dat er geen sprake was van een schending van de EVRM. Het gerechtshof in dezelfde plaats vond echter dat het verdrag wel werd geschonden op het punt van het discriminatieverbod. Zelfstandigen die een oudedagslijfrente opbouwen, worden volgens het hof nadeliger behandeld dan pensioenopbouwers, zonder dat daarvoor een voldoende concrete en gewichtige (doelmatigheids)reden bestaat die dat zou kunnen rechtvaardigen. Maar het hof vond dat het buiten zijn macht lag om daar iets aan te veranderen. Omdat de aanslag voor de ondernemer geen buitensporige last zou zijn, werd zijn beroep alsnog afgewezen.

Cassatie van twee kanten

Dat leidde tot cassatie van zowel de ondernemer als de Belastingdienst. De ondernemer wil dat de dubbele heffing wel degelijk ongedaan wordt gemaakt en de Belastingdienst bepleit dat werknemers en ondernemers niet vergelijkbaar zijn, het hof een verkeerde maatstaf heeft aangelegd en slechts mocht onderzoeken of elke redelijke grond voor het onderscheid ontbrak en een eventueel benodigde rechtvaardiging in het heffingssysteem en de uitvoeringstechnische problemen van identieke behandeling ligt.

Geen relevante verschillen

De advocaat-generaal vindt dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen cao-werknemers (met pensioen) en personen die hun niet-AOW-pensioen zelf moeten opbouwen door middel van een lijfrenteverzekering. Tussen die groepen ziet hij geen relevante verschillen op het gebied van de Zvw en de aftrek van pensioenpremies. Hij vindt ook niet dat er door het wijzigen van de dubbele heffing uitvoeringsproblemen ontstaan: “Ze bestaan überhaupt niet in gevallen zoals die van de belanghebbende, aan wie immers hoe dan ook steeds aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moeten worden opgelegd”.
De A-G is het verder met de ondernemer eens dat het oordeel van het gerechtshof innerlijk tegenstrijdig is: als er geen buitensporige last is, is er ook geen schending het EVRM. “Als de belanghebbende wordt gediscrimineerd, zoals het hof heeft aangenomen, kan niet tegelijk het beroep op artikel 14 EVRM worden afgewezen, zoals het hof wel heeft gedaan.”

Opheffen discriminatie geen probleem

Het advies aan de Hoge Raad luidt dan ook dat er geen onoverkomelijke bezwaren zijn om de dubbele heffing af te schaffen. “[De wetgever] heeft onmiskenbaar niet bedoeld discriminerende dubbele bijdrageheffing te veroorzaken, maar zag – naar nu volgens het feitelijke oordeel van het hof blijkt, ten onrechte – onoverkomelijke uitvoeringstechnische bezwaren tegen het ook door hem gewenste vermijden daarvan. Het systeem van de wet houdt mijns inziens in dat dubbele heffing voorkomen wordt door premies voor oudedagsvoorzieningen die later tot Zvw-bijdrageplichtige uitkeringen leiden, buiten het Zvw-bijdrage-inkomen te laten. Hoe de discriminatie moet worden opgeheven, kan mijns inziens dus zonder meer uit de wet, de parlementaire geschiedenis en de boven geciteerde latere uitlatingen van de medewetgever worden afgeleid voor het geval de door hem gevreesde uitvoeringsproblemen die aan de – ook door de wetgever – gewenste gelijke behandeling in de weg zouden staan, niet zouden blijken te bestaan of aftrekweigering die problemen niet zou wegnemen voor gevallen zoals die van de belanghebbende, aan wie hoe dan ook al aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moeten worden opgelegd.”

(Bron: Accountancyvanmorgen)