Het Wetsvoorstel Uitfasering Pensioen in Eigen Beheer houdt de gemoederen al geruime tijd bezig. Hoewel het wetsvoorstel zal leiden tot (in de meeste gevallen) afschaffen van pensioen in eigen beheer, spelen er momenteel nog altijd veel discussies en procedures over de afstortingsverplichting van de directeur-grootaandeelhouder als de scheiding nu reeds speelt, of al langere tijd geleden heeft gespeeld.
Met haar arrest d.d. 9 februari 2007 heeft de Hoge Raad hiervoor de basis gelegd. In principe rust op de directeur-grootaandeelhouder een afstortingsverplichting, tenzij de continuïteit van de onderneming als gevolg van die afstorting in gevaar komt. Gerechtshof Den Haag heeft daarbij ook nog de stelling opgeworpen dat de daling van de rekenrente en de daarmee aanzienlijk gestegen afstortingsverplichting niet volledig voor rekening van de directeur-grootaandeelhouder mag komen.
Twee recente uitspraken laten zien, dan ondanks deze kapstokken de rechtspraak toch nog verschillend denkt over het al dan niet aanwezig zijn van een afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder.
Zo oordeelde allereerst Rechtbank Den Haag op 19 december 2016 over de al dan niet aanwezigheid van een afstortingsverplichting. Wat was er in deze kwestie aan de hand. Partijen liggen in scheiding en zijn er het over eens dat de commerciële waarde van de pensioentoezegging van de man € 115.088,- bedraagt. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de helft van deze waarde en dat deze waarde afgestort moet worden in een door haar aan te wijzen pensioenfonds. De man stelt zich op het standpunt dat de afstorting er niet toe mag leiden dat de ondernemingen de verplichtingen jegens de man niet meer kan nakomen en dat is wel het geval. Dit onderbouwt de man met een rapport van zijn belastingadviseur. De man beroept zich dus niet op de continuïteit van de onderneming. De Rechtbank stelt zich op het standpunt dat niet in het geding is wat de commerciële waarde is en dat de man in principe de helft hiervan moet afstorten. De Rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat genoemde afstorting niet kan plaatsvinden zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. Er zijn voldoende liquide middelen om de afstorting uit te voeren. De belangen van de man gaan niet voor op de belangen van de vrouw. De man wordt derhalve veroordeeld tot afstorting van de helft van de commerciële waarde. Een aantal zaken valt op. Zo heeft de vrouw geen recht op de helft van de commerciële waarde, maar heeft ze recht op afstorting van haar pensioenaanspraken, wat niet overeenkomt met de helft van de commerciële waarde. Ook valt op dat de man, blijkbaar, niet als verweer heeft gevoerd dat door de afstorting de daling van de rekenrente volledig voor zijn rekening c.q. die van de onderneming komt. Desalniettemin komt de Rechtbank tot een afstortingsverplichting (volledig) voor de man.
Rechtbank Noord-Holland kwam tevens in een echtscheidingsprocedure op 24 augustus 2016 (maar pas recent gepubliceerd) tot een ander oordeel. Ook daar vorderde de vrouw afstorting van een nog nader te bepalen bedrag verhoogd met 4% vanaf de datum van scheiding tot de datum van storting. Ook hier valt weer op dat niet de afstorting van de aan de vrouw toekomende aanspraken wordt gevorderd. De man stelt zich op het standpunt dat afstorting niet mogelijk is, zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De Rechtbank volgt de man hierin. De liquide middelen zijn summier en de overige activa bestaan voornamelijk uit een vordering van de b.v. op de man (rekening-courant en lening voor de woning). Deze kunnen niet ingelost worden en om die reden zijn de middelen van de man onvoldoende om tot afstorting over te gaan. Gezien de financiële positie sec is dat een begrijpelijk oordeel, echter deze positie is wel mede veroorzaakt door de man zelf. Een persoonlijke aansprakelijkheid had dan ook wellicht tot de mogelijkheden behoord.
Bovenstaande uitspraken laten zien dat er nog altijd verschillend wordt gedacht over de afstorting van pensioen in eigen beheer na scheiding en dat de feitelijke situatie tot verschillende uitkomsten kan leiden. Dit neemt niet weg, dat ook scherp alle (on)mogelijkheden in een dergelijke procedure in de gaten gehouden moeten worden, want in beide kwesties lijken niet alle mogelijkheden van partijen te zijn benut.
(Bron: Pensioenweblog)