All posts in Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen

Echtscheiding en de BV: Afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Echtscheiding en de BV: Afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder

Het Wetsvoorstel Uitfasering Pensioen in Eigen Beheer houdt de gemoederen al geruime tijd bezig. Hoewel het wetsvoorstel zal leiden tot (in de meeste gevallen) afschaffen van pensioen in eigen beheer, spelen er momenteel nog altijd veel discussies en procedures over de afstortingsverplichting van de directeur-grootaandeelhouder als de scheiding nu reeds speelt, of al langere tijd geleden heeft gespeeld.

Met haar arrest d.d. 9 februari 2007 heeft de Hoge Raad hiervoor de basis gelegd. In principe rust op de directeur-grootaandeelhouder een afstortingsverplichting, tenzij de continuïteit van de onderneming als gevolg van die afstorting in gevaar komt. Gerechtshof Den Haag heeft daarbij ook nog de stelling opgeworpen dat de daling van de rekenrente en de daarmee aanzienlijk gestegen afstortingsverplichting niet volledig voor rekening van de directeur-grootaandeelhouder mag komen.

Twee recente uitspraken laten zien, dan ondanks deze kapstokken de rechtspraak toch nog verschillend denkt over het al dan niet aanwezig zijn van een afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder.
Zo oordeelde allereerst Rechtbank Den Haag op 19 december 2016 over de al dan niet aanwezigheid van een afstortingsverplichting. Wat was er in deze kwestie aan de hand. Partijen liggen in scheiding en zijn er het over eens dat de commerciële waarde van de pensioentoezegging van de man € 115.088,- bedraagt. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de helft van deze waarde en dat deze waarde afgestort moet worden in een door haar aan te wijzen pensioenfonds. De man stelt zich op het standpunt dat de afstorting er niet toe mag leiden dat de ondernemingen de verplichtingen jegens de man niet meer kan nakomen en dat is wel het geval. Dit onderbouwt de man met een rapport van zijn belastingadviseur. De man beroept zich dus niet op de continuïteit van de onderneming. De Rechtbank stelt zich op het standpunt dat niet in het geding is wat de commerciële waarde is en dat de man in principe de helft hiervan moet afstorten. De Rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat genoemde afstorting niet kan plaatsvinden zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. Er zijn voldoende liquide middelen om de afstorting uit te voeren. De belangen van de man gaan niet voor op de belangen van de vrouw. De man wordt derhalve veroordeeld tot afstorting van de helft van de commerciële waarde. Een aantal zaken valt op. Zo heeft de vrouw geen recht op de helft van de commerciële waarde, maar heeft ze recht op afstorting van haar pensioenaanspraken, wat niet overeenkomt met de helft van de commerciële waarde. Ook valt op dat de man, blijkbaar, niet als verweer heeft gevoerd dat door de afstorting de daling van de rekenrente volledig voor zijn rekening c.q. die van de onderneming komt. Desalniettemin komt de Rechtbank tot een afstortingsverplichting (volledig) voor de man.

 

Rechtbank Noord-Holland kwam tevens in een echtscheidingsprocedure op 24 augustus 2016 (maar pas recent gepubliceerd) tot een ander oordeel. Ook daar vorderde de vrouw afstorting van een nog nader te bepalen bedrag verhoogd met 4% vanaf de datum van scheiding tot de datum van storting. Ook hier valt weer op dat niet de afstorting van de aan de vrouw toekomende aanspraken wordt gevorderd. De man stelt zich op het standpunt dat afstorting niet mogelijk is, zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De Rechtbank volgt de man hierin. De liquide middelen zijn summier en de overige activa bestaan voornamelijk uit een vordering van de b.v. op de man (rekening-courant en lening voor de woning). Deze kunnen niet ingelost worden en om die reden zijn de middelen van de man onvoldoende om tot afstorting over te gaan.  Gezien de financiële positie sec is dat een begrijpelijk oordeel, echter deze positie is wel mede veroorzaakt door de man zelf. Een persoonlijke aansprakelijkheid had dan ook wellicht tot de mogelijkheden behoord.

Bovenstaande uitspraken laten zien dat er nog altijd verschillend wordt gedacht over de afstorting van pensioen in eigen beheer na scheiding en dat de feitelijke situatie tot verschillende uitkomsten kan leiden. Dit neemt niet weg, dat ook scherp alle (on)mogelijkheden in een dergelijke procedure in de gaten gehouden moeten worden, want in beide kwesties lijken niet alle mogelijkheden van partijen te zijn benut.

(Bron: Pensioenweblog)

Pensioen in eigen beheer van de BV, waarom ook via de notaris bij afkoop?

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Pensioen in eigen beheer van de BV, waarom ook via de notaris bij afkoop?

Moet de dga die straks zijn pensioen in eigen beheer afkoopt of omzet in een oudedagsverplichting, nu wel of niet samen met zijn partner naar de notaris? Die vraag roept steeds meer discussie op. Pensioendeskundige Sander Schilder (eigenaar van Santax fiscaal economen) blijft bij zijn visie dat dit nodig is. Reden voor de redactie van TaxLive om deze fiscalist om nadere uitleg te vragen.

Het artikel ‘Verplicht rondje notaris bij afkoop of omzetting pensioen in eigen beheer?’ met Schilder op TaxLive heeft veel stof doen opwaaien. Tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer (PEB) heeft staatssecretaris Wiebes de vragen die zijn gesteld over een verplichte gang naar de notaris niet eenduidig beantwoord.
De vraag of de notaris nu wel of niet verplicht is bij afkoop of omzetting van het (PEB), blijft daarmee boven de markt hangen. In een uitgebreid artikel (deze is als bijlage  toegevoegd) schept Schilder meer duidelijkheid over zijn visie.

Wat is het doel van deze uitgebreide toelichting?

“Mocht mijn visie − dat huwelijkse voorwaarden nodig zijn bij afkoop of omzetting van het PEB, ook voor gehuwden onder algehele gemeenschap van goederen − juist zijn dan kan dat in latere echtscheidingsprocedures verstrekkende gevolgen hebben. Mijn doel is dan ook om hier expliciete duidelijkheid in te krijgen om problemen, zowel voor de dga en zijn partner, alsook voor de betrokken adviseurs te voorkomen. Begrijp me goed: Ik ben voorstander van het wetsvoorstel, maar wel, gezien het belang, met zo min mogelijk juridische risico’s.”

Waar zit de verwarring?

“In het wetsvoorstel is geregeld dat voor afkoop of omzetting van het PEB toestemming is vereist van de partner. Dit toestemmingsvereiste is een fiscale voorwaarde opgelegd vanuit de fiscale wetgever, die moet zijn vervuld alvorens de dga zijn PEB-aanspraken kan afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Die fiscale voorwaarde zegt echter niets over de ‘civiele afspraken’ tussen gehuwde partners en de civiele route die daarin moet worden doorlopen.”

Bij omzetting of afkoop zijn huwelijkse voorwaarden nodig. Waar komt die visie vandaan?

“Dit vloeit naar mijn mening voort uit de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding (Wet VPS). De Wet VPS vereist op grond van artikel 2 (ouderdomspensioen) en artikel 3a (partnerpensioen) dat dergelijke onderlinge afspraken − partijen wijken met betrekking tot de PEB-aanspraken af van deze wet door deze feitelijk uit te sluiten − tijdens het huwelijk vastgelegd moeten worden bij huwelijkse voorwaarden. Ter onderbouwing van mijn visie dat huwelijkse voorwaarden nodig zijn voor het vastleggen van de afspraken tussen partners over de afkoop of omzetting van het PEB, ga ik in mijn toelichting dieper in op de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming en wijziging van de Wet VPS.”

Waarom kan die civiele toestemming van de partner niet gewoon met een onderhandse overeenkomst?

“Omdat de Wet VPS hiervoor nu eenmaal huwelijkse voorwaarden voorschrijft als men  niet aan het scheiden is.
(Bron: Taxlive)

Pensioen eigen beheer & Echtscheiding: niet afstorten, dan verplicht tot vestigen hypotheek.

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Pensioen eigen beheer & Echtscheiding: niet afstorten, dan verplicht tot vestigen hypotheek.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat de aanspraken op pensioen die toekomen aan de ex-echtgenote van de directeur grootaandeelhouder, die zijn pensioen in eigen beheer heeft opgebouwd, na de scheiding elders moeten worden veiliggesteld, tenzij de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2016:7633) heeft zich recentelijk gebogen over de vraag of en in hoeverre, de man in staat is om tot afstorting van voornoemde pensioenaanspraak van de vrouw bij een externe pensioenverzekeraar over te gaan.

Partijen procederen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. En met name over de zekerstelling van de aan de vrouw toekomende aanspraken op pensioen. Van belang hierbij is dat de man tijdens de comparitie van partijen onder meer in de gelegenheid is gesteld om aan te geven welke mogelijkheid – tevens inhoudende een eventuele financieringsmogelijkheid – tot voldoening c.q. zekerheidsstelling de minst bezwarende voor hem is, zonder dat de rechten van de vrouw tekort worden gedaan. Van deze gelegenheid heeft de man geen, althans onvoldoende, gebruik gemaakt.

Pensioenaanspraken van de vrouw
De vrouw verzoekt in hoger beroep met betrekking tot de aan haar toekomende pensioenaanspraken primair om afstorting van een bedrag van € 222.000,–, de nominale waarde, bij een externe pensioenverzekeraar én subsidiair om de man te veroordelen tot het stellen van zekerheid ter zake hiervan.

Het hof verwijst in haar overwegingen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 2007 (ECLI:NL:HR:AZ2658), waarbij afstorten het uitgangspunt is. Onder andere omdat van de vereveningsgerechtigde echtgenoot in beginsel niet kan worden gevergd dat deze bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid dat de andere echtgenoot ten aanzien van de betrokken rechtspersoon (en de onderneming waaraan deze verbonden is) voert en zodoende het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald.

Het hof overweegt dat de omstandigheid dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting onmiddellijk te effectueren, slechts tot gevolg zal hebben dat er niet hoeft te worden afgestort indien de vereveningsplichtige echtgenoot stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat de benodigde liquide middelen ook niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders verkregen zonder de continuïteit van de bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de onderneming waaraan deze verbonden is in gevaar te brengen.

Het hof is van oordeel dat de man in onderhavige kwestie onvoldoende heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is om liquide middelen vrij te maken of van elders te verkrijgen om aan zijn afstortingsverplichting ter zake het aan de vrouw toekomende deel van het in eigen beheer opgebouwde pensioen te kunnen voldoen, mede gezien de overwaarde op het onroerend goed. De man heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat een tweede hypotheek niet mogelijk is en heeft daarbij nagelaten om alternatieven tot zekerstelling te onderzoeken.

Het hof beslist dan ook dat de man binnen een termijn van vier maanden na de datum van deze beschikking moet overgaan tot afstorting bij een externe pensioenverzekeraar, naar keuze van de vrouw. Mocht de man hiertoe niet overgaan, dan dient hij tot zekerheidsstelling van het aan de vrouw toekomende deel van het in eigen beheer opgebouwde pensioen over te gaan, door middel van een hypothecaire inschrijving ter hoogte van € 222.000,– (exclusief kosten) op (één van) zijn panden ten gunste van de vrouw.

Conclusie
Afstorten blijft het uitgangspunt. Is dat niet mogelijk, dan zal er een alternatieve wijze van zekerstelling van de aan de ex-partner van de dga toekomende aanspraken op pensioen gezocht moeten worden. Voor alle DGA’s die na 2017 hun pensioen in eigen beheer laten staan en niet afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting blijft dit het uitgangspunt. Ook als over de ‘nieuwe’ te vormen oudedagsverplichting vergelijkbare afspraken worden gemaakt als op grond van de Wet VPS is deze uitspraak van groot belang.

 

Bron: (advocaat.balieplus.nl/)

Indien er sprake is van een overgang van een onderneming, waarbij de werkgever zowel vóór als ná de overgang van de onderneming verplicht is aangesloten bij hetzelfde bedrijfstakpensioenfonds, dan gaat volgens de Hoge Raad de verplichting tot betaling van de vóór de overgang van de onderneming door de vervreemder onbetaald gelaten pensioenpremies over op de verkrijger van de onderneming. Het bedrijfstakpensioenfonds verkrijgt in dat geval een zelfstandig vorderingsrecht jegens de verkrijger tot inning van de achterstallige pensioenpremies.

 

Wat was er aan de hand? GOM is een schoonmaakbedrijf dat verplicht is aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor het Glazenwassers- en Schoonmaakbedrijf (Bpf).  In 2008 heeft GOM de activa overgenomen van VBG, die ook verplicht was aangesloten bij het Bpf. Tijdens de onderhandelingen over de koopprijs was al bekend dat VBG een betalingsachterstand van ruim 1,9 miljoen aan pensioenpremies aan het Bpf had. Van belang is ook nog dat in de definitieve koopovereenkomst een vrijwaringsclausule is opgenomen, op grond waarvan de vervreemder de verkrijger vrijwaart voor alle claims die betrekking hebben op of voortvloeien uit de periode van vóór de transactiedatum. Partijen waren dan ook overeengekomen dat de vervreemder deze premies alsnog zou voldoen. Echter, na het sluiten van de koopovereenkomst is de vervreemder in staat van faillissement verklaard, waardoor de premies niet zijn voldaan aan het Bpf.

Het Bpf richt zich vervolgens tot GOM, de verkrijger, en vordert de achterstallige premies. GOM vordert in een procedure een verklaring voor recht dat zij niet gehouden is tot betaling van pensioenpremies die VBG tot het moment van overgang van de onderneming verschuldigd is geworden. In reconventie heeft het Bpf betaling van de achterstallige, door VBG verschuldigd geworden, pensioenpremies plus wettelijke rente gevorderd.

Zowel de rechtbank als het hof hebben de vordering van GOM afgewezen en die van Bpf toegewezen. Het hof overweegt dat uit de pensioenovereenkomst volgt dat GOM de statuten, het pensioen- en het uitvoeringsreglement op grond van artikel 4 Wet Bpf 2000 dient na te leven én op grond daarvan is de (wettelijke) verplichting tot betaling van de pensioenpremies overgegaan van VBG op GOM.

GOM kon zich met dit oordeel niet verenigen en heeft cassatieberoep ingesteld.

Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen. Het eerste onderdeel bestrijdt het oordeel van het hof dat ook de verplichtingen tot betaling van vóór de overgang van onderneming onbetaald gelaten pensioenpremies tot de rechten en verplichtingen behoren die op de voet van art. 7:663 BW van rechtswege overgaan op de verkrijgende werkgever. Daarnaast klaagt het onderdeel over ’s hofs oordeel dat BPF een eigen recht heeft jegens de verkrijger om de achterstallige premies te innen. Het tweede onderdeel, dat voorwaardelijk is voorgesteld, is voorts gericht tegen het oordeel dat een op de Wet Bpf 2000 gebaseerd pensioen behoort tot de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:663 BW.

De Hoge Raad overweegt in dat kader dat genoemde wettelijke bepalingen ten doel hebben werknemers bij overgang van onderneming te beschermen en het behoud van hun rechten veilig te stellen. In artikel 7:663 BW is dan ook vastgelegd dat de rechten en verplichtingen voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst van rechtswege overgaan op de verkrijger. Hieronder valt sinds 2002 tevens een pensioenregeling. Volgens de Hoge Raad vloeit uit het samenstel van de artikelen 7:663 BW en 7:664 BW en uit de wetsgeschiedenis voort dat ook een op de Wet Bpf 2000 gebaseerd pensioen tot de rechten en verplichtingen behoort die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst.

Artikel 7:663, tweede volzin, BW bepaalt dat de vervreemder nog gedurende een jaar ‘naast de verkrijger’ aansprakelijk is voor de nakoming van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en de vervreemder slechts tot aan het tijdstip van overgang daarvoor aansprakelijk is. Volgens de Hoge Raad kan deze bepaling op niets ander zien dan op verplichtingen die zijn ontstaan in het tijdstip voorafgaand aan de overgang. Dit maakt volgens de Hoge Raad dat de verplichting tot betaling van vóór de overgang door de vervreemder onbetaald gelaten pensioenpremies overgaat op de verkrijger.

Resteert de vraag of het Bpf een zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens de verkrijger ten aanzien van de inning van de achterstallige pensioenpremies. Daarbij overweegt de Hoge Raad onder meer dat als het pensioenfonds niet over een dergelijk eigen recht zou beschikken, de nakoming van de – voor de dekkingsgraad van het totaal van de verplichtingen van het pensioenfonds belangrijke – verplichting van de verkrijger om eventueel achterstallige premies te betalen, onvoldoende zou zijn gewaarborgd. Indien het pensioenfonds wegens een te lage dekkingsgraad over zou dienen te gaan tot korting op de pensioenen worden daarmee de belangen van de werknemers (indirect) geschaad. Aldus brengt een redelijke, en uit het oogpunt van een effectieve rechtsbescherming van de werknemers wenselijke, uitleg van de artikelen 7:663 BW en 7:664 BW mee dat het Bpf ter zake de achterstallige pensioenpremies een eigen recht heeft. De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep.

Conclusie Bovenstaande maakt eens te meer duidelijk dat achterstallige pensioenpremies een belangrijk onderdeel is, waarmee rekening moet worden gehouden bij onderhandelingen over een eventuele overgang van een onderneming.

Bij expiratie van een pensioenpolis moet binnen een “redelijke termijn” een recht op een pensioenuitkering worden aangekocht. Wat onder een “redelijke termijn” termijn kan worden verstaan heeft de belastingdienst in (Vraag & Antwoord 10-001 d.d. 040510) aangeven dat hierbij een onderscheid gemaakt moet worden naar de situatie bij leven en de situatie bij overlijden.

Voor een uitkering bij leven geldt een termijn van 6 maanden voor een uitkering bij overlijden geldt een termijn van 12 maanden.

De “redelijke termijn” is tijdelijk verlengd tot 31 december 2016 en geldt naast de regeling pensioenknip. Dat betekent dat bij thans expirerende pensioenpolissen uiterlijk ultimo 2016 een pensioen moet zijn aangekocht. Hierdoor kan ook nog gebruik worden gemaakt van het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering, dat thans in voorbereiding is.

(Pensioenweblog)

Op 8 juli 2015 is de pensioenknip weer opengesteld voor pensioengerechtigden. Met de pensioenknip is het mogelijk eerst een tijdelijke pensioenuitkering aan te kopen en later een levenslange pensioenuitkering.

Veel pensioenproducten werken op basis van een pensioenkapitaal. Op de pensioendatum moet het pensioenkapitaal worden omgezet in een pensioenuitkering. Daartoe moet een nieuwe verzekering gesloten worden. De hoogte van de pensioenuitkering is afhankelijk van de verzekeringstarieven op de pensioendatum. De verzekeringstarieven zijn weer afhankelijk van de rente op de kapitaalmarkt. Is de rente laag, dan zal de uitkering ook laag zijn. Is de rente hoog, dan zal de uitkering hoger zijn.

De achtergrond van de pensioenknip is gelegen in de lage rekenrente bij de aankoop van een pensioenuitkering. Voor mensen die een pensioenkapitaal moeten omzetten in een pensioenuitkering, leidt die lage rekenrente tot een laag pensioen. Uitstellen van het aankoopmoment is vaak niet mogelijk waardoor mensen geconfronteerd worden met een teleurstellende pensioenuitkering.

Door de aankoop van de pensioenuitkering (deels) uit te stellen kan men inspelen op de verwachting dat de rekenrente stijgt. Daarnaast kan het resterende pensioenkapitaal langer worden belegd en kan er meer rendement worden behaald. Als de rekenrente op het tweede aankoopmoment hoger is, dan kan een hogere pensioenuitkering worden aangekocht, zo is de gedachte.

De oude pensioenknip heeft weinig voordeel gebracht voor de pensioengerechtigden. De rekenrente blijkt zich al langere tijd op een dieptepunt te bewegen en lijkt nog steeds te dalen. In plaats van een hogere uitkering, hebben de mensen die in het verleden hun pensioen hebben ‘geknipt’ vaak een lagere uitkering. Daarnaast was het onder de oude regeling niet mogelijk om de tweede uitkering bij een andere aanbieder onder te brengen. Men had niet de mogelijkheid te shoppen op het tweede aankoopmoment.

Voor de huidige regeling van de pensioenknip moet shoppen tussen de verschillende aanbieders wel mogelijk zijn. Staatssecretaris Jette Klijnsma schrijft in een brief aan de tweede kamer dat zij dit wil verankeren in wetgeving. Bron

Of het aantrekkelijk is de pensioenknip toe te passen hangt sterk af van uw persoonlijke situatie en toekomstverwachting. Zoals gezegd kan het positief uitpakken maar ook negatief. Het doorbeleggen van het pensioenvermogen lijkt aantrekkelijk maar u mag daar niet teveel van verwachten. Door de korte resterende looptijd van de beleggingen is het vaak niet verantwoord om risico te lopen in de beleggingen. Veelal komt men uit op beleggingen in obligatiefondsen. Een kenmerk van dergelijke fondsen is dat de waarde daarvan stijgt als de rente daalt en andersom.

De pensioenknip wordt toegepast indien men een stijgende rente verwacht. Dan kan immers een hogere pensioenuitkering worden gekocht voor het beschikbare kapitaal. Echter door te beleggen in obligaties wordt dit effect (deels) weer teniet gedaan. Bij een stijgende rente zal de waarde van de obligatiebelegging dalen.

De obligatiebelegging kent een vaste geldstroom die bestaat uit rente en aflossing op de einddatum. Als de marktrente stijgt, wordt die vaste geldstroom relatief minder aantrekkelijk ten opzichte van de markt en zal de waarde dus dalen. Bij langlopende obligaties is dit effect sterker dan bij kortlopende obligaties.

Daarnaast dient u bij de pensioenknip rekening te houden met extra (advies) kosten. In plaats van één aankoop moment met advieskosten zijn er bij de pensioenknip twee aankoopmomenten met advieskosten.

De gedachte van de pensioenknip is op zich goed echter, in het huidige economische klimaat is het zeer de vraag of daadwerkelijk voordeel behaald kan worden met de pensioenknip.

Rechters zijn het (vooralsnog) niet eens of de verdeling van pensioenrechten wel of niet aan verjaring onderhevig zijn. De ene rechtbank zegt van wel, de andere van niet. De rechtbank in Middelburg vindt dat na 20 jaar nog steeds verdeling van pensioenrechten mogelijk is door de ex-echtgenote. De rechtbank in Leeuwarden vindt in een soorgelijke situatie dat de vordering op de verdeling verjaard is. Rechtbank Middelburg, 28 maart 2012, nr. 80131/ HA ZA 2011-364 X en Y zijn in 1965 in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1990 scheiden ze en wordt de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. X heeft gedurende het huwelijk pensioen opgebouwd. In 2008 bereikt X de pensioengerechtigde leeftijd. Y vordert op dat moment de verdeling van het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen van X. Gezien het jaar van echtscheiding valt de verdeling van pensioenrechten onder de regels van het Boon/Van Loon-arrest. Het voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen valt in de huwelijksgemeenschap en moet bij echtscheiding verdeeld worden. X kan niet bewijzen dat het pensioen al verdeeld is. Het pensioen wordt daarom als ‘overgeslagen goed’ aangemerkt en dient verdeeld te worden. Het beroep van X op verjaring wordt door de rechter verworpen, omdat de vordering van Y te kwalificeren is als een vordering tot verdeling van een gemeenschapsgoed. Deze vordering kan niet verjaren. De rechter veroordeelt X tot betaling van de helft van het bedrag van de contante waarde van het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Daarnaast zal X de ontstane achterstand (vanaf pensioengerechtigde leeftijd) aan Y moeten vergoeden. Rechtbank Leeuwarden, 24 oktober 2012, nr. 118087 / HA ZA 12-51 X en Y zijn in 1964 in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1984 wordt het huwelijk ontbonden. Bij de ontbinding is afgesproken om de pensioenaanspraken van X onverdeeld te laten. Vanaf 2006 geniet X een pensioenuitkering. In 2011 vordert Y de helft van de tot aan de echtscheiding opgebouwde pensioenrechten van X. Hierop geeft X aan dat de vordering tot verdeling van de pensioenrechten is verjaard. Y is het hier niet mee eens, omdat de pensioenrechten onverdeeld zijn gebleven en zij te allen tijde vrij is om verdeling te vorderen. De rechter oordeelt dat een vordering om het onverdeelde goed alsnog te verdelen mogelijk is, maar dat een dergelijk recht aan verjaring onderhevig is. De vordering van Y wordt wegens verjaring afgewezen. Belang voor de praktijk Het is opmerkelijk te noemen dat in twee soortgelijke uitspraken de rechters toch tot een andere uitspraak komen. In beide situaties is het Boon/Van Loon-arrest van toepassing. De echtgenoten waren in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in beide gevallen nagelaten om de pensioenrechten te verdelen bij echtscheiding. Beide ex-echtgenoten vorderen op een later tijdstip de helft van de door de echtgenoot opgebouwde pensioenrechten. In beginsel kan verdeling van een ‘overgeslagen goed’ op elk moment worden gevorderd. De vraag is of een dergelijke vordering onderhevig is aan verjaring. De algemene verjaringstermijn is 20 jaar. In de uitspraak van Rechtbank Leeuwarden wordt voorbijgegaan aan het feit dat een ‘overgeslagen goed’ niet aan verjaring onderhevig is. De uitspraak van Rechtbank Middelburg is gebaseerd op het feit dat verdeling van een ‘overgeslagen goed’ te allen tijde gevorderd kan worden. Hieruit kan worden opgemaakt dat je niet aan verjaring toekomt. Voor echtscheidingssituaties die onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vallen (Wet VPS, geldig vanaf 1 mei 1995), is verjaring niet aan de orde. In die gevallen heeft de ex-partner altijd een vereveningsaanspraak jegens de andere partner. [Bron: Fiscaal-Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden]

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden valt een stamrechtverplichting niet onder de limitatieve opsomming in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps). Wel kan uit andere afspraken, zoals een bepaling in de huwelijkse voorwaarden, blijken dat de stamrechtverplichting verrekend moet worden.

Van een echtpaar, dat op huwelijkse voorwaarden was gehuwd, wordt op 2 november 2011 de echtscheiding uitgesproken. De afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijk vermogensbestanddelen ligt op een aantal punten wat moeilijker en wordt voor de rechter uitgevochten. Eén van de pijnpunten betreft de stamrechtverplichting die op de balans van het bouwbedrijf van de man staat. Volgens Rechtbank Utrecht moet deze worden verevend conform de Wvps. De man is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Volgens hem is het stamrecht geen verplichting die als pensioenvoorziening op grond van de Wvps moet worden verevend. Hij is het dan ook niet eens met de conclusie van de rechtbank dat verevening plaats moet vinden omdat hij voor zijn stakingswinst en zijn fiscale oudedagsreserve een stamrecht heeft bedongen. Het stamrecht heeft de man alleen gebruikt om belastingheffing voor zich uit te schuiven. Volgens het hof geeft de Wvps een limitatieve opsomming van de pensioenregeling en pensioenen die onder de werking van de wet vallen. Een stamrechtverplichting wordt daar niet in genoemd. Ook uit de wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat een stamrechtverplichting als te verevenen pensioen moet worden aangemerkt. In de Memorie van Toelichting staat vermeld dat pensioenvoorzieningen die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn opgebouwd (zoals lijfrenten) buiten de regeling vallen. De waarde van een stamrecht, mocht dit een ouderdomspensioenregeling zijn, kan wel op andere wijze tussen de ex-partners worden verdeeld, bijvoorbeeld op grond van een bepaling in de huwelijkse voorwaarden. Hiervan is in dit geval echter geen sprake en ook blijkt niet dat hierover op een andere manier afspraken zijn gemaakt. De wijze waarop de man de stamrechtverplichting in zijn vennootschap heeft geadministreerd, geeft onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze verplichting onder de werking van de Wvps valt en dus voor verevening in aanmerking komt. Nu de vrouw de stelling, dat de stamrechtverplichting verevend dient te worden, niet heeft onderbouwd wordt de man op dit punt in het gelijk gesteld.

(Bron: Belastingzaken)

Honderdduizenden Nederlanders hebben een woekerpolis gekoppeld aan hun hypotheek of lijfrenteproduct, maar zijn hier niet van op de hoogte,onderzocht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder dit jaar. Om compensatie voor hoge kosten te kunnen regelen of van je polis af te komen is het belangrijk te ontdekken of je beleggingsverzekering een woekerpolis is. Hoe herkent u een woekerpolis?

Een woekerpolis is een beleggingsverzekering waarbij de ingelegde premie voor een groot deel op gaat aan bijkomende kosten, zodat het geplande eindkapitaal via beleggingsresultaten nauwelijks te halen is. Als bijkomende kosten niet duidelijk gecommuniceerd zijn is er sprake van een woekerpolis. Dit kan mensen in de problemen brengen omdat ze dit kapitaal nodig hebben om hun hypotheek af te lossen of om na pensionering van te kunnen leven.

“Veel mensen die een woekerpolis hebben, willen het waarschijnlijk liever niet weten,” zegt Pieter Lijesen, voorzitter van Vereniging Woekerpolis.nl. Ook mensen die vermoeden dat ze een woekerpolis hebben, maar denken er niets aan te hoeven doen zitten mis, zegt hij. Zo kunnen ze in aanmerking komen voor compensatie van hoge kosten of bijvoorbeeld besluiten hun polissen af te kopen of over te sluiten.

 

Maar de eerste stap is om te kijken of u in uw lijfrenteproduct of hypotheek een woekerpolis hebt zitten. Dat is lastig genoeg, geeft Lijesen aan. Maar er zijn volgens hem wel enkele duidelijke kenmerken die een bel doen rinkelen.

1. Hebt u een beleggingsverzekering bij uw hypotheek of pensioenproduct?

Bij een lijfrenteproduct is dit altijd het geval, zegt Lijesen. Om te checken of u een beleggingsverzekering hebt kunt u kijken op het polisblad of jaaroverzichten die u krijgt van de verzekeraar. Als er geen gegarandeerde uitkering is, hebt u een beleggingsverzekering. Twijfelt u nog of u een beleggingsverzekering hebt? Hier staat een lijst met beleggingsverzekeringen van tientallen verzekeraars. Hier kunt u kijken of uw polis er tussen staat. Lijesen: “Volgens verzekeraars zijn ongeveer 60 procent van de beleggingsverzekeringen woekerpolissen. Wij bij Vereniging Woekerpolis.nl denken meer aan 95 procent.

2. Wanneer hebt u deze verzekering afgesloten?

Beleggingsverzekeringen zijn sinds eind jaren tachtig op grote schaal verkocht. Na 2008 zijn kosten flink gedaald door een akkoord van consumentenorganisaties en verzekeraars. Sindsdien mogen bijkomende kosten over de hele looptijd 2,5 tot 3 procent van de opgebouwde waarde bedragen. Hebt u dus in die periode een beleggingsverzekering afgesloten, dan is er een grote kans dat u een woekerpolis hebt met hogere kosten dan dit maximum. Hierdoor hebt u waarschijnlijk recht op compensatie. Volgens Lijesen heeft 100 procent van de mensen die voor 1998 een beleggingsverzekering afsloot te maken met een woekerpolis. Tussen 1998 en 2008 is de kans erg groot dat u een woekerpolis hebt.

3. Betaalt u bijkomende kosten die niet gemeld zijn bij het afsluiten van de polis?

Dit is erg lastig te zeggen en vergt veel rekenwerk, stelt Lijesen. Want hoe weet u dat er verborgen bijkomende kosten in uw polis zitten als de kosten niet gemeld zijn? Lijesen stelt dat u aan de hand van jaaroverzichten van uw polis kunt uitrekenen of u het beleggingsrendement ook terugziet in het eindkapitaal van de beleggingsverzekering. Als er een verschil tussen het behaalde rendement en het eindkapitaal en dit door bijkomende kosten veroorzaakt wordt, hebt u niet per definitie een woekerpolis. Maar als er een groter verschil zit tussen deze bedragen en de genoemde kosten, zijn er dus ook verborgen kosten van het rendement betaald. Dit is erg lastig om te berekenen, beseft Lijesen. Zoek hier daarom hulp bij.

4. Vraag of u een woekerpolis hebt?

Als u naar uw verzekeraar stapt en vraagt of u een woekerpolis hebt, zal het antwoord ‘nee’ zijn. U kunt naar de bemiddelaar stappen die u bij het afsluiten van de verzekering heeft geholpen. Hij zou u hier geen geld voor mogen vragen, stelt de AFM. Lijesen van Vereniging Woekerpolis.nl adviseert om naar een andere adviseur te gaan. De adviseur die bemiddelde bij de verzekering verdient aan uw beleggingsverzekering en het kan zijn dat hij een deel van de schade moet vergoeden als u een woekerpolis hebt. Hierdoor zal hij niet snel stellen dat u een woekerpolis hebt, meent Lijesen.

Wat te doen?

Als u denkt dat u wellicht een woekerpolis hebt, ga dan met een financieel adviseur kijken of u de polis kunt oversluiten of afkopen. Volgens Lijesen kan vrijwel iedereen geld besparen door dure overlijdensrisicoverzekering uit de polis te halen. Verder is het volgens hem altijd verstandig om een zogenoemde stuitingsbrief te sturen aan de verzekeraar, om aan te geven dat u bijbehorende kosten van uw polis onredelijk hoog vindt. Doe dit ook als u niet zeker weet of u een woekerpolis hebt, adviseert Lijesen. Als er via de rechter een compensatie voor polishouders wordt afgesproken hebt u daar recht op. Stuurde u geen brief en trekt u binnen 5 jaar na de uitspraak van de rechter niet aan de bel, kan de zaak verjaren en verliest u recht op compensatie.

Door u aan te sluiten bij organisaties als Vereniging Woekerpolisclaim.nl of Stichting Woekerpolis Claim kunt u zich verenigen met mensen die vergelijkbare polissen hebben. Zo wordt u op de hoogte gehouden van rechtszaken over compensaties en staat u sterker als groep.

(Bron: Telegraaf)

Pensioenpremies niet betalen? Pas op bestuurders

Categories: Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Pensioenpremies niet betalen? Pas op bestuurders
Op grond van de Wet Verplichte Deelneming aan het Bedrijfstak Pensioenfonds 2000 (‘wet Bpf’) kunnen bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover het Pensioenfonds. Wanneer is hier sprake van? En geldt dit ook voor stromannen?
Allereerst is er sprake van aansprakelijkheid als aannemelijk is dat het niet betalen van de pensioenpremie het gevolg is van aan de bestuurder te wijten kennelijk onredelijk bestuur. De bestuurder is verplicht betalingsonmacht te melden. Als die betalingsonmacht niet of niet tijdig is medegedeeld, dan wordt de niet betaling vermoed aan de bestuurder te wijten te zijn. Het doel van deze wettelijke meldingsplicht is het vroegtijdig op de hoogte stellen van het Bedrijfstak Pensioenfonds van de moeilijkheden waarin een vennootschap verkeert. De bestuurder moet er voortdurend op bedacht zijn dat betaling – of voldoening of afdracht – van de premie, bijdrage en belastingschulden voorrang heeft en dat de daarvoor bestemde gelden steeds beschikbaar worden gehouden. De werkgever is geen rechthebbende op de op het loon van werknemer ingehouden premies en belastingen. De werkgever houdt deze bedragen als het ware in en moet deze vervolgens afdragen. De aansprakelijkheid geldt ook voor voormalig bestuurders tijdens wiens bestuur de bijdrageschuld is ontstaan.
Tip! Laat u niet als stroman inzetten door u als bestuurder in te laten schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Indien u bestuurder bent, probeer een betalingsachterstand dan te voorkomen. Lukt dat niet, meldt u een betalingsachterstand dan tijdig bij het Pensioenfonds. Zo voorkomt u aansprakelijkheid.
Overzicht uitspraken:

Gerechtshof Amsterdam

In een recente zaak bij het Gerechtshof Amsterdam ging het over een werknemer die als kelner in een horecaonderneming werkzaam was. Tijdens zijn dienstverband heeft hij een brief gekregen van de enig aandeelhouder van zijn werkgever waarin stond dat hij voor een periode van 6 maanden als directeur van zijn werkgever zou worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Tevens stond in deze brief dat zijn werkgever hem zou vrijwaren voor iedere vorm van aansprakelijkheid die uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel zou voortvloeien. Uiteindelijk heeft de werknemer ruim twee jaar in het handelsregister ingeschreven gestaan als bestuurder. De vennootschap heeft de aan het Pensioenfonds verschuldigde pensioenpremies over 2007 onbetaald gelaten. Vervolgens is zij in september 2008 failliet verklaard en in augustus 2009 is de vennootschap, bij gebrek aan baten, ontbonden. Het Pensioenfonds heeft de werknemer in oktober 2009 als ex-bestuurder van de vennootschap aansprakelijk gesteld voor een bedrag van bijna € 20.000,- aan niet betaalde pensioenpremies. Het Pensioenfonds heeft in april 2011 bij dwangbevel het bedrag van bijna € 20.000,- – vermeerderd met rente en kosten – ingevorderd. De werknemer komt in verzet tegen het dwangbevel. De kantonrechter heeft dit verzet gegrond verklaard, waarna het Pensioenfonds in hoger beroep is gegaan bij het Gerechtshof.

De werknemer betwist dat hij ooit formeel of materieel bestuurder van de vennootschap is geweest. Het Pensioenfonds beroept zich op de inschrijving van de werknemer als bestuurder in het handelsregister. Volgens het Gerechtshof geldt de derdenbescherming van de inschrijving hier niet, omdat de vordering jegens de bestuurder uit de wet voortvloeit. Toch komt wel betekenis aan de inschrijving toe. Hieruit kan namelijk het vermoeden worden ontleend dat de ingeschreven persoon ook daadwerkelijk bestuurder was. Het is dan aan die persoon om zijn verweer dat hij in werkelijkheid geen bestuurder was deugdelijk te motiveren. Hierin is de werknemer onvoldoende geslaagd. Om die reden is de werknemer te beschouwen als bestuurder in de zin van de Wet Bpf 2000.

De betalingsonmacht had gemeld moeten worden. Dat is niet gebeurd. Niet betaling van de bijdrage moet volgens het Gerechtshof Amsterdam worden vermoed te verwijten te zijn aan de bestuurder. De bestuurder kan tegenbewijs leveren tegen dat vermoeden. De stelling van de bestuurder dat hij zich slechts als formeel bestuurder heeft laten benoemen en zich in de praktijk niet met het bestuur heeft bemoeid of mocht bemoeien is geen geldig verontschuldiging. Als gevolg hiervan is de werknemer in beginsel aansprakelijk voor de achterstallige pensioenbijdrage.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Een soortgelijke zaak deed zich voor bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hier was geen sprake van een beroep van het niet zijn van feitelijk bestuurder,maar ging het om het niet tijdig voldoen aan de wettelijke meldingsplicht wegens ziekte van de bestuurder. Aangezien de bestuurder dit niet (voldoende) concreet heeft toegelicht en in het geheel niet heeft onderbouwd, wordt dit beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden terzijde geschoven.

Tip! Laat u niet als stroman inzetten door u als bestuurder in te laten schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Indien u bestuurder bent, probeer een betalingsachterstand dan te voorkomen. Lukt dat niet, meldt u een betalingsachterstand dan tijdig bij het Pensioenfonds. Zo voorkomt u aansprakelijkheid.

(Bron: Dijkstra Voermans)