All posts in Kennisbank voor de eenmanszaak of vof, personeelszaken, overige zaken

Het coronavirus zorgt ervoor dat veel medewerkers thuis moeten werken. Wat kunt u hierin als werkgever betekenen? Wat moet u regelen en wat zijn de fiscale gevolgen van het thuiswerken? Op deze pagina houden we u up to date.

Apparatuur thuis ter beschikking stellen 

Als werkgever doet u er goed aan apparatuur voor het thuiswerken beschikbaar te stellen. Denk bijvoorbeeld aan een beeldscherm, toetsenbord en muis. Op die manier zorgt u voor een goede werkplek en voorkomt u dat thuiswerkers lichamelijke klachten krijgen door een verkeerde houding. Het is goed om te weten dat vergoedingen, verstrekken en ter beschikking stellen van deze apparatuur gericht zijn vrijgesteld voor de loonheffingen als deze voldoen aan het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium. De voorwaarden zijn als volgt:

  1. De voorziening is naar het redelijke oordeel van u als werkgever noodzakelijk om het werk behoorlijk uit te kunnen voeren;
  2. U als werkgever betaalt de voorziening volledig en berekent de kosten niet door aan de medewerker;
  3. De medewerker moet de voorziening teruggeven of de restwaarde van deze voorziening aan u betalen als hij deze niet meer nodig heeft voor de dienstbetrekking.

Als de medewerker de voorziening niet teruggeeft of de restwaarde van de voorziening niet aan u betaalt, moet u vanaf het moment dat hij de voorziening niet meer nodig heeft, de restwaarde van de voorziening tot zijn loon rekenen. U mag dit loonbestanddeel ook als eindheffingsloon aanwijzen en opnemen in de vrije ruimte voor de werkkostenregeling.

Arbo-voorzieningen

Het vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen van Arbo-voorzieningen in de werkruimte thuis is gericht vrijgesteld voor de loonheffingen als:

  • die Arbo voorzieningen samenhangen met de verplichtingen van u als werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • de medewerker die voorzieningen (gedeeltelijk) gebruikt in de werkruimte;
  • de medewerker geen eigen bijdrage voor die voorzieningen betaalt (ook niet via uitruil met brutoloon);
  • de inrichting van de werkruimte thuis voldoet aan de volgende eisen van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Het Arbeidsomstandighedenbesluit houdt het volgende in: de werkruimte van een thuiswerker is zodanig ingericht, dat de medewerker zo veel mogelijk zittend en op een ergonomisch verantwoorde manier zijn werk kan doen. De medewerker heeft hiervoor een doelmatige zitgelegenheid en een doelmatig werkblad of een doelmatige werktafel tot zijn beschikking. In de werkruimte zijn de nodige voorzieningen voor een doelmatige kunstverlichting aanwezig.

Stopzetten kostenvergoedingen

Variabele netto vergoedingen voor reiskosten, bijvoorbeeld op basis van daadwerkelijke werkdagen, moet u zodra de medewerker gaat thuiswerken, stopzetten of bruto uitbetalen.

Vaste netto kostenvergoedingen, waaronder reiskosten, moeten normaal gesproken op den duur stopgezet worden als deze kosten hier niet meer tegenover staan. Indien deze vergoedingen doorlopen en de situatie blijft ongewijzigd, dan wordt deze vergoeding op een bepaald moment loon. 

In dit geval heeft de overheid echter voor de reiskosten toestemming gegeven dat een werkgever voor een vaste reiskostenvergoeding geen gevolgen verbindt aan een wijziging in het reispatroon van een werknemer. De werkgever kan deze goedkeuring ook toepassen voor een vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is.

(Bron: HLB)

Het regelmatig beoordelen of u de juiste cao/pensioenfonds toepast is van groot belang. Dit voorkomt claims van uw werknemers en mogelijke financiële gevolgen.

Hoe weet u of u de juiste cao toepast?

Iedere cao kent een eigen werkingssfeer. Vaak staat deze in het begin van de cao tekst. In de werkingssfeer wordt er de ene keer gesproken over bedrijfsactiviteiten, verdeling arbeidsurenverdeling maar er kan ook gesproken worden over omzetverdeling. Het is belangrijk om regelmatig te onderzoeken of u nog steeds de juiste cao toepast.

Waarom is het belangrijk om een cao te volgen?

Werknemers hebben recht op de arbeidsvoorwaarden uit de cao die voor uw bedrijf van toepassing is. Indien de cao niet juist of niet volledig wordt gevolgd kunnen werknemers hun recht op de arbeidsvoorwaarden eisen. Zij kunnen een loonvordering indienen tot vijf jaar terug. Werknemers hebben niet alleen recht op het loon uit de cao conform de loonschaal waar zij in thuis horen voor wat betreft hun werkzaamheden/verantwoordelijkheden. Maar zij hebben ook recht op andere arbeidsvoorwaarden uit de cao zoals bijvoorbeeld vakantiedagen, overwerktoeslagen, feestdagentoeslag en misschien wel een scholingsbudget.

Hoe weet ik of mijn werknemers voldoende loon krijgen conform de cao?

Bijna iedere cao kent een functiewaarderingssysteem. Afhankelijk van de soort functie hoort er een bepaalde loonschaal bij de werkzaamheden/verantwoordlijkheden. Vaak wordt er ook gewerkt met functiejaren. Een werknemer krijgt afhankelijk van een goede beoordeling ieder jaar vaak een functiejaar erbij tot dat het maximum van de loonschaal is bereikt. Van belang is om dit goed in de gaten te houden zodat een loonvordering wordt voorkomen.

Hoe weet u of er een verplicht pensioenfonds voor uw onderneming geldt? 

Net zoals de cao een werkingssfeer kent, heeft ook een pensioenfonds een eigen werkingssfeer/verplichtstelling. In de werkingssfeer wordt net zoals in de cao gesproken over bedrijfsactiviteiten, omzetverdeling en arbeidsurenverdeling. Het kan zijn dat u verplicht bent om een bedrijfstakpensioenfonds te volgen maar géén cao. Beiden kunnen een eigen werkingssfeer hebben. Al zijn de meeste werkingssferen wel aan elkaar gelijk. Ga er dus niet vanuit dat wanneer u een pensioenfonds moet toepassen, u ook gebonden bent aan de cao.

Wat als u niet het juiste pensioenfonds toepast?

Regelmatig sturen pensioenfondsen brieven naar werkgevers met daarin de vraag of de onderneming niet aangesloten moet zijn bij het pensioenfonds. Niets doen is dan geen optie. Er moet een aanmeldformulier ingevuld worden waarin enkele vragen worden gesteld. Aan de hand van het ingevulde formulier beoordeeld het pensioenfonds of u aangesloten had moeten zijn. Wanneer blijkt dat u al eerder aangesloten had moeten zijn kunnen zij premies met terugwerkende kracht op u als werkgever verhalen. De premies worden niet verhaald bij de werknemers en komen voor uw rekening.

Verschoven/gewijzigde bedrijfsactiviteiten?

Het kan zijn dat de bedrijfsactiviteiten van uw onderneming in de loop der jaren zijn gewijzigd en er een andere cao/ pensioenfonds van toepassing is geworden. In dat geval zouden arbeidsvoorwaarden geharmoniseerd moeten worden. Een eventuele wijziging van cao/pensioenfonds kan namelijk ook gevolgen hebben voor de werkgeverslasten. Flynth kan u helpen de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

Fusie of overname?

Bij een fusie of overname krijgt u te maken met arbeidsvoorwaarden van de nieuwe werknemers. Er kan dan plots sprake zijn van twee pakketten. Belangrijk is om voor een overname of fusie te kijken wat u als nieuwe werkgever over gaat nemen voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden zodat u na de fusie of overname niet voor verrassingen komt te staan. Er kan na de fusie of overname namelijk sprake zijn van twee verschillende arbeidsvoorwaardenpakketten. Flynth helpt u bij het doen van een boekenonderzoek of helpt u de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

(Bron: Flynth)

In deze periode ontvangt u als werkgever vaak het verzoek van uw verzekeraar om de gegevens aan te leveren voor de naverrekening van vorig jaar. Waarom naverrekenen? Welke salarisbestanddelen worden verzekerd? Hoe kunt u voorkomen dat u betaalt voor medewerkers waar geen premie voor afgedragen hoeft te worden?

Waarom naverrekenen?
Bij de start van uw verzuim- en/of inkomensverzekeringen (zoals WGA-gat en WIA-excedent) heeft u de benodigde gegevens van uw medewerkers verstrekt aan de verzekeraar. Na het betreffende jaar wordt exact vastgesteld hoeveel medewerkers u in dienst had en wat de loonsom was. Bij groei van het personeelsbestand zult u premie bij moeten betalen en bij krimp zult u premie terug ontvangen van de verzekeraar. De voorschotpremie voor het nieuwe jaar wordt vastgesteld op het actuele personeelsbestand, zodat de premie in lijn ligt met het risico dat er verzekerd wordt.

Naverrekenen en vaststellen uitkering(en)
Naast het definitief vaststellen van de premie wordt tevens de (eventuele) definitieve uitkering bij een verzuimverzekering vastgesteld. De uitkeringen die gedaan zijn, zijn op basis van de vooraf verstrekte gegevens  uitgekeerd. Hier kan gelden dat u nog een extra uitkering ontvangt.

Welke salarisbestanddelen vallen onder de verzekerde loonsom?
De meeste verzuimverzekeringen kennen een maximaal te verzekeren salaris, vaak is dit € 125.000,-. Het deel van het salaris boven het maximum behoort niet tot de verzekerde loonsom. Vaak is het te verzekeren loon, het overeengekomen loon inclusief vakantiegeld en andere structurele toeslagen. Eventuele niet-structurele loonbestanddelen, zoals een bonus, behoren niet in alle gevallen tot het te verzekeren loon. In de polisvoorwaarden is opgenomen wat onder het te verzekeren loon valt. Soms worden, naast de polisvoorwaarden, afwijkende afspraken gemaakt welke niet in polisvoorwaarden opgenomen zijn.

Voorkomen dat u betaalt voor medewerkers die niet verzekerd zijn?
Soms zijn medewerkers uitgesloten voor deelname aan de verzuim- en inkomensverzekeringen. De loonsom van deze medewerkers dient uiteraard NIET meegenomen te worden als onderdeel van de te verzekeren loonsom bij de verzekeraar. Vaak is dit opgenomen in de polisvoorwaarden van de verzekeraar.

Medewerkers welke normaliter NIET onder dekking vallen zijn:

  • Directeur Grootaandeelhouder – die niet verzekerd is voor werknemersverzekeringen;
  • werknemers met een No-riskpolis;
  • werknemers met een AOW-uitkering;
  • gedetacheerden / uitzendkrachten en stagiaires;
  • arbeidsongeschikte medewerkers – IVA, WGA en WAO zonder restverdiencapaciteit of werknemers welke uitgesloten zijn van de verzekering.

De premies die in rekening gebracht worden, worden berekend over de loonsom. Geef derhalve alléén de loonsom van de medewerkers door welke daadwerkelijk verzekerd zijn!

(Bron: Van Oers)

De Belastingdienst heeft een aantal mogelijkheden om derden aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschulden. Ook het ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid kan soms boetes uitdelen bij uitlening. In dit artikel staat de inlenersaansprakelijkheid centraal en de wijze waarop de aansprakelijkstelling kan worden voorkomen of beperkt. Ook de WAADI en het boetebeleid komen aan de orde.

Inlener

Een inlener huurt een werknemer in van een andere ondernemer. Daarbij heeft de inlener de leiding over of het toezicht op de ingehuurde werknemer. De werknemer blijft daarbij echter wel in dienst bij de uitlener.

 

Uitlener

Een uitlener leent een werknemer uit aan een andere ondernemer om onder leiding of toezicht van die andere ondernemer te werken. De werknemer blijft bij de uitlener in dienst.

 

Doel aansprakelijkstelling inleners

In het verleden kwam het vaak voor dat uitleners failleerden of anderszins hun financiële verplichtingen aan de Belastingdienst niet nakwamen, waardoor de fiscus met lege handen kwam te staan. Door de inlenersaansprakelijkheid kan de fiscus de inlener onder voorwaarden aanspreken op onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting van de uitlener.

 

Verwar inlenersaansprakelijkheid niet met aansprakelijkheid bij onderaanneming

Een vergelijkbare regeling als de inlenersaansprakelijkheid betreft de aansprakelijkheid bij onderaanneming. Als bijvoorbeeld een aannemer gebruik maakt van de diensten van een onderaannemer, dan kan de Belastingdienst de aannemer (hoofdaannemer) onder voorwaarden aansprakelijk stellen voor onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen. Een verschil tussen inlening en onderaanneming is dat bij onderaanneming het toezicht op en de leiding over de werknemer bij de onderaannemer blijft. Bij inlening van een werknemer blijft de werknemer in dienst van de uitlener, maar komt hij onder toezicht of leiding van de inlener.

 

Belasting- en premies waar inlener aansprakelijk voor is

De inlener is aansprakelijk voor de verschuldigde omzetbelasting door de inlener en voor de verschuldigde loonheffingen. Deze loonheffingen bestaan uit de loonbelasting, premie volksverzekeringen, premie werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.

 

Welke volgorde bij aansprakelijkstelling door de Belastingdienst?

De Belastingdienst hoeft zijn keuze voor een bepaalde aansprakelijkstelling niet te motiveren. De ontvanger hoeft niet eerst de bestuurder van de uitlener aansprakelijk te stellen, maar hij kan rechtstreeks de inlener aansprakelijk stellen. Dit besliste Rechtbank Zuid-West-Brabant op 15 december 2016.

 

Voorkomen of matigen aansprakelijkstelling

Een inlener kan op verschillende manieren voorkomen dat hij aansprakelijk wordt gesteld voor de onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener.

 

Verklaring betalingsgedrag

Om te controleren of de uitlener zijn belastingen afdraagt aan de Belastingdienst, kan de inlener aan de uitlener een zogeheten ‘verklaring betalingsgedrag’ vragen. De uitlener moet deze verklaring bij de Belastingdienst opvragen en vervolgens op verzoek overleggen aan de inlener. Dit geeft geen absolute zekerheid, maar geeft wel een goede indruk van het beeld van de uitlener. Er zijn twee soorten verklaringen betalingsgedrag. Een schone verklaring en een voorbehoudverklaring.

 

Geblokkeerde rekening

Een inlener kan zijn aansprakelijkheid verder uitsluiten of beperken door het storten van een gedeelte van de overeengekomen prijs op een geblokkeerde (=g-)rekening van de uitlener. Dit is een speciale rekening die de uitlener alleen kan gebruiken voor het betalen van de loonheffingen en btw of voor het doorstorten naar een andere g-rekening.

In de praktijk stort de inlener een gedeelte van het factuurbedrag op de g-rekening van de uitlener. Dit gedeelte komt overeen met het bedrag van de loonheffingen en de btw die de uitlener aan de Belastingdienst moet afdragen. Voor het gebruik van een g-rekening gelden allerlei spelregels die men in acht moet nemen. Zijn deze goed in achtgenomen? Dan is de inlener niet aansprakelijk voor de onbetaald gebleven omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener. Tot die voorwaarden behoort ook de voorwaarde dat de uitlener voldoet aan de NEN 4400-1 of de NEN 4400-2-norm en staat ingeschreven in het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA).

 

Certificering door SNA

Een uitzendbureau kan een certificaat krijgen van de SNA. Daarvoor moeten uitzendbureaus aan strenge voorwaarden voldoen en de uitzendbureaus worden daarop ook jaarlijks meerdere keren gecontroleerd. Maakt een inlener gebruik van een uitzendbureau met een SNA-certificaat, dan is de inlener niet aansprakelijk voor onbetaald gebleven belastingen van het desbetreffende uitzendbureau.

 

Faillissement en g-rekening

Hoewel een g-rekening in beginsel de aansprakelijkheid van de inlener kan beperken of uitsluiten, schuilt er één groot gevaar bij de g-rekening. Dat is het geval bij een faillissement van de uitlener. Als de inlener de vermoedelijk verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting op de g-rekening van de uitlener heeft gestort en deze gaat failliet, dan gaat de g-rekening behoren tot de failliete boedel. Dan kan de inlener alsnog door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld worden voor alle gestorte bedragen op de g-rekening gedaan na het faillissement van de inlener.

Wijziging rechtsvorm en g-rekening

Bij wijziging van de rechtsvorm van de onderneming van de inlener, bijvoorbeeld een eenmanszaak wordt een B.V., moet de g-rekening van de eenmanszaak worden opgeheven en moet voor de B.V. een nieuwe g-rekening worden geopend.

 

Rechtstreekse storting bij Belastingdienst

Sinds enkele jaren kan een inlener niet meer rechtstreeks bij de Belastingdienst de verschuldigde omzetbelasting en loonheffingen van de uitlener overmaken. Dat was vroeger wel mogelijk en bood een betere bescherming aan de inlener bij een faillissement van de uitlener dan een g-rekening.

 

Verplichtingen uitlener voor de WAADI

Een uitlener is verplicht zich als zodanig bij de Kamer van Koophandel in te schrijven op grond van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI). Doet een uitlener dat niet, dan kan hij een boete krijgen. De hoogte van de boetes zijn afhankelijk van de omvang van de uitlener enerzijds en het aantal keer dat de uitlener al eerder de fout in is ingegaan. De boetes waren volgens de Centrale Raad van beroep 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:370 onevenredig hoog. Daarom is het boetebeleid sinds 1 oktober 2018 versoepeld.

 

Check de status van de uitlener bij de Kamer van Koophandel

Ook een inlener kan een boete krijgen als de uitlener niet of niet goed staat geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. De inlener kan een boete voorkomen door vooraf te checken of de uitlener bij de Kamer van Koophandel als zodanig staat geregistreerd. Ga daarvoor naar de site van de Kamer van Koophandel (www.kvk.nl) en type in het zoekvenster de woorden ‘WAADI-check’ in. Vervolgens kan door het invoeren van het registratienummer bij de Kamer van Koophandel worden gecontroleerd of de uitlener aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

(Bron: Taxence)

Bevalt de samenwerking met uw uitzendkracht goed? En bent u van plan om de uitzendkracht zelf in dienst te nemen? Houd dan rekening met een aantal specifieke regels, voordat u een keuze maakt.

Er gelden specifieke regels voor het overnemen van een uitzendkracht. Ga allereerst na of er sprake is van opvolgend werkgeverschap. Dit is van toepassing als de uitzendkracht al een bepaalde periode bij u heeft gewerkt. U bent opvolgend werkgever als:

  • de medewerker dezelfde of soortgelijke werkzaamheden blijft doen als in de periode dat hij als uitzendkracht bij u werkzaam was
  • de periode tussen het werken als uitzendkracht en het in dienst nemen niet langer is dan 6 maanden (de zogeheten keten is dan niet onderbroken)

Bent u opvolgend werkgever? Dan moet u de gewerkte periode aftrekken bij de voor u geldende ketenregeling.

Ketenregeling

De ketenregeling houdt in dat u een werknemer maximaal drie tijdelijke contracten in twee jaar mag aanbieden. Als opvolgend werkgever moet u de periode meetellen waarin de persoon als uitzendkracht heeft gewerkt.

Veel uitzendbureaus maken in de eerste periode (ABU-fase A of NBBU-fase I en II) gebruik van kortdurende contracten. Het maximum van drie tijdelijke contracten is dan snel bereikt.

Geen proeftijd meer

In de periode waarin de werknemer bij u als uitzendkracht vergelijkbare werkzaamheden heeft verricht, heeft u al kunnen beoordelen of dit bevalt. Een proeftijd is bij deze medewerker daarom niet meer mogelijk.

Veranderingen in arbeidsvoorwaarden

Wilt u de medewerker vergelijkbare of betere arbeidsvoorwaarden bieden dan het uitzendbureau? Vergelijk deze verschillende voorwaarden voordat u een aanbod doet.

Bijvoorbeeld: het uitzendbureau moest al een groot deel van uw arbeidsvoorwaarden toepassen (de inlenersbeloning). Ook verhogen veel uitzendbureaus het uurloon ter compensatie van eventuele adv-dagen. En vergelijk: wat gaat er veranderen voor het aantal vakantiedagen, de vakantiebijslag en pensioen?

Belemmeringsverbod

Het uitzendbureau mag u geen belemmeringen opleggen om de uitzendkracht in dienst te nemen. Wat wel mag: u om een vergoeding vragen voor gemaakte kosten en geleverde diensten. Het gaat om kosten die na een korte periode nog niet terugverdiend zijn.

Hiervoor mag het uitzendbureau een redelijke vergoeding afspreken. Vaak geldt dat u een uitzendkracht na 1040 gewerkte uren (half jaar fulltime) mag overnemen zonder vergoeding.

Tip: neem de inleenovereenkomst en de leveringsvoorwaarden van het uitzendbureau goed door.

Arbeidscontract beëindigen

Neemt u de medewerker in dienst, maar wilt u later toch het arbeidscontract beëindigen? Houd dan rekening met een mogelijke (hogere) transitievergoeding en een langere opzegtermijn. Ook hier telt de periode mee dat de medewerker via het uitzendbureau bij u heeft gewerkt.

(Bron: Flynth)

Bij werknemers die extra uren maken bovenop de uren die ze volgens hun arbeidsovereenkomst werken, is er sprake van overwerk. Of van meerwerk. Of van allebei. Waar zit het verschil?

In veel organisaties is het nodig of mogelijk dat werknemers af en toe meer uren werken dan in de arbeidsovereenkomst is afgesproken. Het is belangrijk om te weten of er dan sprake is van meerwerk of van overwerk, want de regels kunnen verschillen. Van meerwerk is sprake als een parttime werknemer meer dan zijn contracturen werkt, maar niet meer dan de fulltime arbeidsduur die in de organisatie geldt. Bij overwerk wordt die fulltime arbeidsduur overschreden.

Toeslag bij overwerk, niet bij meerwerk

Dit onderscheid kan belangrijk zijn omdat in de cao of arbeidsvoorwaardenregeling kan staan dat de werknemer bij overwerk bovenop zijn normale loon recht heeft op een toeslag. In de praktijk wordt er eigenlijk nooit een toeslag afgesproken bij meerwerk. De beloning bij meerwerk en overwerk is momenteel veel in het nieuws omdat er per 2018 strengere regels voor gelden.

Meeruren moeten wel beloond worden

Een voorbeeld van het onderscheid tussen overwerk en meerwerk: een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week werkt in een bepaalde week 44 uur. In de organisatie is een volledige werkweek 36 uur. Dit betekent dat hij (36 − 32 =) 4 meeruren heeft gemaakt en ook nog (44 − 36 =) 8 overuren. In de cao die voor de organisatie geldt, staat dat werknemers voor ieder uur overwerk een vergoeding van anderhalf uur krijgen. Deze 150% van zijn loon krijgt de werknemer dus over zijn acht overuren. Over de vier meeruren heeft hij alleen recht op zijn normale loon. Zou hij voor de meeruren niet beloond worden, dan is er sprake van ongelijke behandeling van werknemers op grond van arbeidsduur.

MEERWERK: uren die een parttime werknemer extra werkt ten opzichte van zijn contracturen, tot aan de fulltime arbeidsomvang in de organisatie

OVERWERK: uren die een parttime of fulltime werknemer extra werkt ten opzichte van zijn contracturen die boven de omvang van een volledige werkweek uitkomen

(Bron: Rendement)

Wilt u een lagere kostprijs?
Precies een jaar geleden schreef ik mijn artikel ‘Indeling in vaksector serieus alternatief voor sector 52?’. De conclusie was dat het al snel een forse besparing op de loonsom oplevert, mits je bereid bent je aan een aantal spelregels te houden.
Sindsdien is er echter veel veranderd in de samenstelling van de werkgeverspremies en de vraag die regelmatig wordt gesteld, is of het nog steeds lonend is. Die vraag kan ik zeker met ‘ja’ beantwoorden. De percentages die bespaard kunnen worden, zijn over de hele linie wel iets lager geworden, maar liggen nog steeds tussen de 2 en meer dan 6 procent. In dit artikel laat ik dat met enkele rekenvoorbeelden zien.

Wat is sectorverloning ook alweer?
Sectorverloning betekent dat de intermediair niet meer alle flexkrachten verloont in sector 52, Uitzendbedrijven, maar waar mogelijk in een vaksector. Daarvoor gelden een aantal spelregels. De belangrijkste daarvan is dat het uitzendbeding niet meer mag worden gebruikt. Een andere is dat de intermediair het alleen mag toepassen op kandidaten die nu nog in fase A, 1 of 2 zitten.

Is het een schijnconstructie?
Sectorverloning is géén schijnconstructie. Het gaat uit van de gedachte dat uitzendkrachten die een bepaald vak verrichten, hetzelfde risico lopen als ‘gewone’ werknemers die dat soort werkzaamheden uitvoeren. Een logische gedachte.
Dat sectorverloning soms toch op één hoop wordt geveegd met schijnconstructies, heeft te maken met het feit dat sommige intermediairs het combineren met week- of zelfs dagcontracten. Maar dat doen diezelfde partijen ook in sector 52. En daar heb ik al eerder stelling tegen genomen.

Wel of niet in een nieuwe BV?
Vaak wordt gedacht en ook geadviseerd dat het opzetten van een nieuwe BV de beste/enige oplossing is om sectorverloning toe te passen. Ook bij de Belastingdienst is dat nog een gebruikelijke reactie. Maar een nieuwe BV betekent veel extra kosten die ook nog eens steeds terugkeren, zoals certificeringen, accountantsverklaringen en jaarrekeningen.
Een nieuwe BV betekent ook een veel grotere kans dat niet de uitzendcao en StiPP gebruikt mogen worden, maar dat een bedrijfstakcao en vooral een bedrijfstakpensioenfonds van toepassing worden verklaard. En dat is meestal niet gewenst. Om dat risico uit te sluiten, wordt vaak maar één vaksector geadviseerd: Zakelijke Dienstverlening.

Hoewel dat vaak ook al tot een behoorlijke besparing leidt, werd mij enkele jaren geleden gevraagd of er nog meer mogelijkheden zouden kunnen zijn. En die bleken er te zijn.
Vanuit de praktijk heb ik een methodiek ontwikkeld die binnen de bestaande BV wél de mogelijkheden biedt voor sectorverloning én het risico op verplichtstelling van andere cao’s en pensioenfondsen uitsluit. Voor veel intermediairs en inleners is dat het beste van twee werelden: de vrijheid van de uitzendcao én een lagere kostprijs.

Wel of niet voor eigenrisicodragers?
Sinds dit jaar is de premie Ziektewet (ZW) onderdeel van de Werkhervattingskas (Whk) en niet meer van de premie Sectorfonds. Het vreemde – wellicht onbedoelde gevolg – is, dat daarmee het onderscheid in premie ZW voor overeenkomsten met en zonder uitzendbeding is verdwenen. Die is voor alle soorten overeenkomsten hetzelfde geworden.
Bij overeenkomsten zonder uitzendbeding komt de loondoorbetaling bij ziekte daar dus bovenop. Er wordt als het ware twee keer betaald voor de zieke uitzendkracht. Dat geldt ook in de vaksector, alleen is het aandeel premie ZW in de Whk daar vaak nog geen 10% van de premie in sector 52.

Dat laatste zorgt ervoor dat het voordeel van sectorverloning in het algemeen groter is voor intermediairs die voor de ZW in het publieke stelsel zitten dan voor intermediairs die eigenrisicodrager zijn. En door de manier waarop de uitvoerders daarvan de premie berekenen, maakt het vaak ook nog uit of de intermediair al in 2013 eigenrisicodrager was of het in 2014 pas is geworden.

Wat levert het op?
De mogelijke besparingen zijn te definiëren als het verschil tussen de huidige premie sectorfonds plus de huidige premie werkhervattingskas en dezelfde premies die horen bij de beoogde vaksector.
In onderstaande voorbeelden gaan we uit van drie verschillende intermediairs in het publieke stelsel. Eén kleine werkgever (Flexiklein, loonsom € 300.000,-) en twee grote (loonsom € 4.000.000,-). De ene grote (Flexigoed) had in 2012 zijn verzuimbeleid perfect op orde en betaalt de minimale premie Whk. De andere grote (Flexipech) had in 2012 heel veel pech met zijn uitzendkrachten (of besteedde toen nog te weinig aandacht aan verzuimbegeleiding) en betaalt daarom de maximale premie Whk. Alle drie de intermediairs hebben alleen uitzendkrachten in fase A met uitzendbeding.

Vanuit een analyse is gebleken dat bij alle drie de bureaus 25% van de loonsom is toe te wijzen aan Zakelijke Dienstverlening en 18% aan logistieke werkzaamheden. Van het restant van de loonsom valt de helft in premiegroep IA en de andere helft in IIA.

Deze uitgangspunten geven de volgende resultaten:

Flexiklein:
Huidige situatie: Alles wordt verloond in sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 36.382,-
Nieuwe situatie: Inrichting vaksectoren in combinatie met sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 26.042,-
Besparing: € 10.340,- dat is bijna 30% minder dan in de huidige situatie en 3,45% besparing op de totale loonsom.

Flexigoed:
Huidige situatie: Alles wordt verloond in sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 265.260,-
Nieuwe situatie: Inrichting vaksectoren in combinatie met sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 213.400,-
Besparing: € 51.860,- dat is bijna 20% minder dan in de huidige situatie en 1,30% besparing op de totale loonsom.

Flexipech:
Huidige situatie: Alles wordt verloond in sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 769.660,-
Nieuwe situatie: Inrichting vaksectoren in combinatie met sector 52. Totale premie Sectorfonds en Whk is € 500.908,-
Besparing: € 268.752,- dat is bijna 35% minder dan in de huidige situatie en 6,72% besparing op de totale loonsom.

Er zijn wel twee belangrijke opmerkingen te maken. De eerste is een waarschuwing dat uit deze besparing wel de verzuimbegeleiding en loondoorbetaling bij ziekte moet worden betaald. Want omdat de intermediair het uitzendbeding niet mag gebruiken, is hij daar zelf voor verantwoordelijk. De tweede opmerking is dat de besparingen ook veel hoger uit kunnen vallen, omdat binnen de vaksector niet per se elke werknemer feitelijk in die vaksector werkzaam hoeft te zijn. De grenzen die de belastingdienst hieraan stelt zijn behoorlijk ruim. Wij weten exact hoe die grenzen zijn en hoe u deze mag benutten. Uiteraard staat voor ons een 100% juiste toepassing van alle regels wel voorop.

En nu?
Sectorverloning past niet bij iedere intermediair. Het niet meer mogen gebruiken van het uitzendbeding is de belangrijkste reden. Dat betekent dat de intermediair zelf verantwoordelijk wordt voor het verzuimbeleid en de begeleiding. Dat moet hij willen en kunnen. Gaat hij daar niet als ‘goed werkgever’ mee om, dan kunnen de besparingen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Ook moeten de grenzen goed geborgd worden in de interne processen. En last but not least: in de praktijk blijken veel belastinginspecteurs deze toepassing van de wetgeving niet (goed) te kennen en zijn ze nog wel eens geneigd in eerste instantie een aanvraag af te wijzen. Om al deze redenen vraagt zowel de analyse, maar zeker een succesvolle implementatie van sectorverloning om goede begeleiding.

(Bron: Flexnieuws)

Ja, want dat voorkomt dat iemand doorstroomt naar een uitkering. Een aangepaste werkplek kan de re-integratie bevorderen van een medewerker die door een handicap moeilijk te plaatsen is. Daarbij moet natuurlijk wel worden gekeken naar de veiligheidsaspecten bij de inrichting van de werkplek. Er moet wel ‘formeel’ zijn vastgesteld dat er sprake is van een structurele functionele beperking. Dat moet het UWV WERKbedrijf, de Arbodienst of de bedrijfsarts doen. In dat geval kunnen werkgevers in aanmerking komen voor een subsidie voor de kosten van de aanpassing of de aanschaf van hulpmiddelen, mits de werknemer minimaal zes maanden in dienst is.

(Bron: Arboportaal)

 

 

Werkgevers investeren vaak in werknemers op het gebied van kennis en vaardigheden. De werkgevers die dat doen willen werknemers uiteraard aan zich kunnen binden, hoewel de werknemer in beginsel is vrij om zijn kennis, ervaring en vaardigheden mee te nemen. De werkgever kan met de werknemer een opleidingskostenbeding overeenkomen, maar hoe zat het ook al weer met de vereisten waaraan een dergelijk beding moet voldoen, wil een werkgever daar met succes een beroep op kunnen doen?

Wat is een studiekostenbeding?
Een opleidings- of studiekostenbeding is een beding waarbij de werkgever en de werknemer overeenkomen dat de werknemer (meestal) bij het einde van de arbeidsovereenkomst studiekosten aan de werkgever terugbetaalt. Vaak verplicht de werknemer zich om alleen onder bepaalde voorwaarden terug te betalen, bijvoorbeeld wanneer de werknemer de arbeidsovereenkomst opzegt (al dan niet binnen een bepaalde periode na het afronden van de opleiding), wanneer de werknemer de werkgever een dringende reden voor het eindigen van zijn arbeidsovereenkomst heeft gegeven, of wanneer de werknemer de opleiding niet met goed gevolg afsluit. De omvang van de terugbetalingsplicht varieert, van studiekosten ‘in enge zin’ zoals studiemateriaal, inschrijf- en examenkosten tot ‘alle’ studiekosten, waaronder loon voor de periode waarin de opleiding is genoten en de werkzaamheden niet zijn verricht.

Wettelijk kader
Wettelijke regels – los van het algemeen verbintenissenrecht- zijn niet van toepassing op het studiekostenbeding en partijen zijn in beginsel vrij overeen te komen wat zij willen. In de praktijk blijkt dat rechters in het kader van ‘goed werkgeverschap’ of de ‘redelijk en billijkheid’ veelal de bedingen matigen of tenietdoen. In een klassiek arrest heeft de Hoge Raad voorwaarden gesteld waaraan het studiekostenbeding zou moeten voldoen.

Voorwaarden studiekostenbeding
De Hoge Raad heeft in het arrest Muller Zeesleepdienst/Van namelijk bepaald dat het systeem van de wet zich niet zonder meer verzet tegen bedingen die de werknemer verplichten alle studiekosten terug te betalen. De Hoge Raad stelt wel voorwaarden, zowel voorwaarden aan het beding zelf als bijkomende voorwaarden. Die voorwaarden zijn:

1. De werkgever geeft aan gedurende welke periode hij verwacht baat te hebben van de door de opleiding opgedane kennis en vaardigheden;
2. Met een werknemer moet uitdrukkelijk worden overeengekomen gedurende welke periode en onder welke omstandigheden hij is gehouden tot terugbetaling van studiekosten;
3. De gevolgen van het beding moeten voor de werknemer helder zijn. Er dient derhalve te worden omschreven welke kosten van de werknemer zullen worden teruggevorderd;
4. De terugbetalingsverplichting moet tijdens de vastgestelde periode evenredig afnemen (een glijdende schaal);
5. Het initiatief voor ontslag ligt niet bij de werkgever.

Daarnaast is het van belang een studiekostenbeding altijd helder te formuleren. Eventuele onduidelijkheden in de bewoording van een studiekostenbeding worden veelal aan de maker van het beding (de werkgever) tegengeworpen. De Hoge Raad begrenst het studiekostenbeding verder door nog een aantal randvoorwaarden te stellen (zoals bijvoorbeeld het feit dat bijzondere wettelijke regels grenzen kunnen stellen aan hetgeen partijen overeen komen).

Conclusie
Het is dus niet zo eenvoudig om als werkgever de gemaakte studiekosten terug te vorderen. Bij het opstellen van een opleidings- of studiekostenbeding is zorgvuldigheid geboden en er dient aan de voorwaarden uit Muller/Van Opzeeland worden voldaan. Vooral aan de periode waarbinnen de werknemer studiekosten moet terugbetalen en aan de duidelijke formulering van het beding dient aandacht te worden geschonken. Als de werknemer niet weet waartoe hij zich verplicht, zal een vordering tot terugbetaling snel stranden. Het verdient dan ook de voorkeur per opleiding een op maat gesneden studiekostenbeding overeen te komen.

(Bron: Pellicaan)

Nederland kent verschillende verplichte en niet-verplichte pensioenfondsen. Pensioenfondsen kunnen ingesteld zijn voor een bedrijfstak of beroepsgroep, of speciaal voor een grote onderneming. De Pensioenfederatie is het samenwerkingsverband van de koepels voor ondernemings-, beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen.

Wat is een bedrijfstakpensioenfonds?

Bent u werkgever in bijvoorbeeld de bouw of afwerking? Dan moet u verplicht deelnemen aan het bedrijfstakpensioenfonds (bpf). Dat geldt ook als u als zelfstandige (zzp’er) of freelancer in deze sectoren werkt. Bent u als werkgever verplicht aangesloten? Dan brengt u het pensioen van uw werknemers ook bij dit pensioenfonds onder.

Met de tool Waar zit ik? van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen kunt u nagaan welk fonds uw pensioen regelt.

Wat is een beroepspensioenfonds?

Voor bepaalde beroepsgroepen (notarissen, beroepen in de gezondheidszorg en de haven) bestaan er beroepspensioenfondsen. Werkt u in een van deze sectoren? Dan zijn u en uw werknemers verplicht aangesloten bij dit fonds.

Vrijstelling deelname aan (bedrijfstak)pensioenfonds

Is deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds verplicht? Dan kunt u in sommige gevallen vrijstelling krijgen van verplichte deelname. Hiervoor dient u een verzoek in bij het bestuur van uw bedrijfstakpensioenfonds. Bij een geschil hierover kunt u de bemiddelaar bedrijfstakpensioenfondsen van de Sociaal-Economische Raad (SER) inschakelen.

Valt u niet onder een verplicht pensioenfonds?

Dan mag u uw werknemers een individuele voorziening aanbieden. Dit doet u bijvoorbeeld via een verzekeringsmaatschappij. U en uw werknemer storten daar maandelijks een bedrag. u kunt uw bedrijf ook vrijwillig aansluiten bij een pensioenfonds.

Register voor pensioenfondsen

Alle pensioenfondsen moeten zich na oprichting melden bij De Nederlandsche Bank (DNB). De pensioenfondsen staan in het register voor pensioenfondsen.

(Bron: Antwoord voor bedrijven)