All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, personeel

Werknemers met een kwetsbare positie kunnen u veel financieel voordeel opleveren. Of u hier recht op heeft, hoort u jaarlijks uiterlijk 15 maart van UWV. Zorg dat u geen voordeel misloopt: controleer vóór 1 mei of deze instantie in haar voorlopige berekening de juiste werknemers en bedragen in het vizier heeft.

De Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) voorziet in financieel voordeel bij ouderen, arbeidsgehandicapten en -beperkten, jongeren en werknemers met een laag inkomen. U moet hiervoor bij elk van deze doelgroepen aan specifieke voorwaarden voldoen. In zijn voorlopige berekening geeft UWV aan voor welke werknemer(s) u volgens deze instantie recht heeft op een tegemoetkoming. En welk voordeelbedrag hierbij hoort.

Goed en snel controleren

Het is belangrijk om deze informatie en berekeningen goed, maar vooral ook snel te controleren. Klopt er iets niet, dan ontvangt u mogelijk een te lage of zelfs helemaal geen tegemoetkoming. Tegelijkertijd krijgt u maar weinig tijd om correcties door te geven. Dit kan tot uiterlijk 1 mei aanstaande, daarna neemt UWV ze niet meer in behandeling. Vroeger kon u nog tot ruim een jaar na dato met terugwerkende kracht corrigeren, maar in 2017 is deze termijn fors ingeperkt.

 Wtl-check: zo pakt u dat aan Check met behulp van de voorwaarden op uwv.nl of u werknemers in dienst heeft die tot de doelgroep behoren. Benut de voorbeeldspecificatie met toelichting om te zien hoe u de informatie en berekeningen van UWV moet interpreteren. Doe uw voordeel met aandachtspunten en tips van UWV over veelvoorkomende fouten én uw mogelijkheden om ze te corrigeren.

Uiterlijk deze zomer zekerheid

Uiterlijk 31 juli 2019 ontvangt u van de Belastingdienst de definitieve berekening van de tegemoetkoming(en). Uitbetaling volgt binnen 6 weken na de beslissing.

Casus

Op 4 maart deed Hof ’s-Hertogenbosch uitspraak in een zaak waar een uitzendbureau gedurende de zomer van 2014 ruim 200 buitenlandse werknemers te werk liet stellen in de aspergeteelt. Dit gebeurde formeel op basis van een jaarcontract. Door de tewerkstelling te laten plaatsvinden onder een jaarcontract beoogde de uitzender premies te kunnen afdragen op basis van de lage sectorpremie (0,98%) in plaats van de hoge sectorpremie (7,58%).

Het Hof stelde in lijn met een eerdere uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de hoge sectorpremie van toepassing is omdat feitelijk alle werknemers slecht gedurende de zomer werkzaam zijn geweest, en nergens uit blijkt dat de door de uitzender benoemde intentie om de werknemers gedurende een jaar werkzaam te laten zijn op enige manier is geconcretiseerd. Aan het jaarcontract komt daarom geen reële betekenis toe. 

Wettelijk kader

De WW-last wordt nu voor een gedeelte per sector bepaald middels de sectorpremie. Momenteel zijn er ruim 60 sectoren te onderscheiden met elk een eigen premie, waarbij er in de uitzendbranche ook nog eens onderscheid wordt gemaakt tussen een hoge en een lage sectorpremie. De hoge sectorpremie drukt op kortstondige dienstbetrekkingen, terwijl de lage sectorpremie geldt voor dienstbetrekkingen met een duur van tenminste één jaar. Op die manier beoogd de Wetgever langdurige dienstverbanden te stimuleren.

Wijzigingen per 2020 en de gevolgen voor u als werkgever

Het huidige systeem omtrent de sectorpremies is de Wetgever de laatste jaren een doorn in het oog. Al eerder nam de Wetgever maatregelen tegen het ‘sectorhoppen’ van werkgevers die op zoek waren naar gunstigere premiepercentages door een verbod in te stellen op sectorwijzigingen met terugwerkende kracht. Het systeem van sectorindeling voor de WW-last, zal per 2020 echter volledig verdwijnen. 

Vanaf 2020 zal de premie slechts afhankelijk zijn van de contractduur van de arbeidsovereenkomst en de concrete invulling van het arbeidscontract. Het verschil in premielast wordt mogelijk 5 procentpunten. Deze wijziging, noodzaakt u wellicht tot heroverweging van HR-beleid en contractvormen.

(Bron: BDO)

In de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is opgenomen dat bij de aanvraag van een doelgroepverklaring voor de loonkostenvoordelen (LKV’s) door het UWV wordt getoetst of de aanvrager in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking of herplaatsing tot één van de doelgroepen van het LKV behoort. Met ingang van 1 januari 2019 wordt de Wtl op dit punt aangepast.

Ongewenst effect

De voorwaarde van de ‘kalendermaand’ heeft in 2018 in een aantal gevallen geleid tot het onbedoeld afwijzen van een aanvraag voor een doelgroepverklaring. Bijvoorbeeld wanneer een oudere werknemer per 1 maart 2018 een WW-uitkering kreeg en een nieuwe werkgever deze werknemer op 15 maart 2018 in dienst wilde nemen. Omdat de werkzoekende in de maand voorafgaand aan de dienstbetrekking (februari 2018) geen uitkering genoot, kon het UWV de doelgroepverklaring niet verstrekken.

Om dit ongewenste effect tegen te gaan, wordt de voorwaarde ‘kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking of herplaatsing’ aangepast in ‘maand voorafgaand aan de dienstbetrekking of herplaatsing’. Voor het LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden wordt hier nog aan toegevoegd: ‘of op de eerste dag van de dienstbetrekking’.

Het UWV heeft bij aanvragen vanaf 1 oktober 2018 al rekening gehouden met de nieuwe voorwaarden per 1 januari 2019.

Voor welke loonkostenvoordelen geldt dit?

De wetswijziging heeft betrekking op alle loonkostenvoordelen:

  • LKV oudere werknemer
  • LKV arbeidsgehandicapte werknemer
  • LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden
  • LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer

Overzicht subsidies en regelingen

Naast deze LKV’s zijn er nog meer subsidies en regelingen beschikbaar om werkgevers te stimuleren om de stap naar de arbeidsmarkt voor bepaalde groepen werknemers te laten verkleinen door onder bepaalde (fiscale) voorwaarden tegemoetkomingen te bieden. Elke subsidie of regeling kent zijn eigen voorwaarden. Wij kunnen u aan de hand van een handzaam overzicht met stroomschema helpen om de kansen voor u in kaart te brengen.

(Bron: Mazars)

Begin december is de premie Werkhervattingskas (Whk) naar alle werkgevers gestuurd. De Belastingdienst stuurt de beschikking Whk vóór het einde van het jaar naar alle middelgrote en grote organisaties. Hierin staat wat de werkgever het volgende kalenderjaar moet betalen aan premie voor de Whk.

De premie bestaat uit 2 delen:

  • de gedifferentieerde premie voor de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA);
  • de gedifferentieerde premie voor de Ziektewet (ZW).

Werkgevers kunnen tot 50% van alléén de premie WGA verhalen op de werknemers door het in te houden op hun nettoloon.

Bij het vaststellen van de premie gaat nog wel eens wat mis. Binnen 6 weken na dagtekening moet eventueel bezwaar worden ingediend.Voor kleine werkgevers geldt een vaste sectorale premie waartegen geen bezwaar kan worden ingediend.

(Bron: Flynth)

et is weer zover! Vanaf 1 januari 2019 stijgen de brutobedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon. Tevens wordt het minimumjeugdloonvoordeel (jeugd-LIV) gewijzigd. Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten voor werkgevers met werknemers die het minimumjeugdloon verdienen.

 

Wettelijk minimumloon

Het wettelijk minimumloon voor een 22-jarige en ouder bij een volledig dienstverband ziet er in 2019 als volgt uit:

 

Leeftijd Staffel Per maand Per week Per dag
22 jaar en ouder 100% € 1.615,80 € 372,90 € 74,58

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) geldt een afwijkende staffel.

 

Leeftijd Staffel Per maand Staffel BBL Per maand
21 jaar 85% € 1.373,45  85% € 1.373,45
20 jaar 70% € 1.131,05 61,50% € 993,70
19 jaar 55% € 888,70 52,50% € 848,30
18 jaar 47,50% € 767,50 45,50% € 735,20
17 jaar 39,50% € 638,25 39,50% € 638,25
16 jaar 34,50% € 557,45 34,50% € 557,45
15 jaar 30% € 484,75 30% € 484,75

 

Jeugd-LIV

In de leeftijdscategorie van 18 t/m 21-jarigen kunnen werkgevers in aanmerking komen voor het jeugd-LIV. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

–       de werknemer is verzekerd voor de werknemersverzekeringen; en

–       de werknemer ontvangt voor zijn/haar leeftijd een gemiddeld uurloon

dat hoort bij het wettelijk minimumjeugdloon dat hoort bij zijn/haar leeftijd;

–       de werknemer moet op 31 december 2018 18, 19, 20 of 21 jaar oud te zijn.

 

Als werkgever ontvangt u het jeugd-LIV automatisch van de Belastingdienst. U hoeft hier dus helemaal niets voor te doen. Medio 2020 ontvangt u als werkgever het jeugd-LIV. De bedragen zien er als volgt uit:

 

Leeftijd Compensatie per verloond uur Max. compensatie
18 jaar € 0,13 € 270,40
19 jaar € 0,16 € 332,80
20 jaar € 0,59 € 1.227,20
21 jaar € 0,91 € 1.892,80

(Bron: WVDB)

Op de website van UWV staan nieuwe regels voor loonkostenvoordeel (LKV) voor stagiairs. Die moeten ervoor zorgen dat werkgevers geen LKV mislopen doordat ze de regels niet kennen.

Uw organisatie kan bij het aannemen van een stagiair al vanaf het begin van de stage recht hebben op een loonkostenvoordeel (LKV). Dat staat op de website van UWV. Er moet dan wel aan twee eisen worden voldaan:

  • Uw organisatie betaalt de stagiair een vergoeding waar loonheffingen op worden ingehouden. De stagiair is dus opgenomen in de loonaangifte.
  • De stagiair vraagt zelf binnen drie maanden na het begin van zijn stage een doelgroepverklaring LKV aan bij UWV (of machtigt iemand om dat voor hem te regelen).

Looptijd inclusief stageperiode

Komt de stagiair na zijn stage als werknemer bij uw organisatie in dienst, dan kan het LKV gewoon doorlopen. De totale looptijd is (momenteel) maximaal drie jaar, dat is dan inclusief de stageperiode. Als na de stage de doelgroepverklaring pas wordt aangevraagd, zal het meestal te laat zijn, omdat de werknemer tijdens zijn stage al in (fictieve) dienstbetrekking was.

Alsnog LKV na indiensttreding

Kreeg de stagiair geen stagevergoeding waarover uw organisatie loonheffingen moest berekenen? Bijvoorbeeld alleen een onbelaste reiskostenvergoeding? Dan moet hij – als hij aansluitend bij uw organisatie in dienst komt – de doelgroepverklaring LKV binnen drie maanden na indiensttreding regelen om ervoor te zorgen dat uw organisatie alsnog recht krijgt op loonkostenvoordeel. De stageperiode telt dan ook niet mee voor de looptijd van het LKV.

LKV aanvragen via loonaangifte

Om na afloop van 2018 loonkostenvoordeel uitbetaald te krijgen, moet uw organisatie in het werknemersgedeelte van de loonaangiftes over 2018 aangeven voor welk LKV de werknemer in aanmerking komt. Dat mag alleen als er een doelgroepverklaring LKV in de administratie wordt bewaard.

(Bron: Rendement)

Loonheffingskortingen bestaan uit een belastingdeel en een premiedeel. Met ingang van 1 januari 2019 hebben niet-inwoners van Nederland geen recht meer op het belastingdeel van de loonheffingskorting. Zij hebben uitsluitend nog recht op korting op het premiedeel, op voorwaarde dat ze in Nederland verzekerd zijn voor de volksverzekeringen.

Voor het belastingdeel van de arbeidskorting geldt een uitzondering: werknemers die inwoner zijn van een andere lidstaat van de EU, van een EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden hebben nog wel recht op het belastingdeel van de arbeidskorting. Het belastingdeel van de overige heffingskortingen (algemene heffingskorting, jonggehandicaptenkorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting) moet via de aangifte inkomstenbelasting geclaimd worden.

Het gevolg hiervan is dat er met ingang van 1 januari 2019 onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën werknemers:

  • Werknemers die inwoner zijn van Nederland
  • Werknemers die inwoner zijn van een andere lidstaat van de EU, van een EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden
  • Werknemers die inwoner zijn van een land dat niet onder de voorgaande twee categorieën valt

Elke categorie kent volgend jaar eigen loonbelastingtabellen.

Wat betekent dit voor u? 

Naast een wijziging in uw salarisadministratie, zult u van elke werknemer moeten bepalen of hij of zij inwoner van Nederland is. Bij een werknemer die zowel in Nederland als in het buitenland woont of verblijft, is het niet altijd eenvoudig vast te stellen of hij of zij inwoner van Nederland is. Hierbij is onder andere van belang waar het sociale en economische leven van de werknemer zich afspeelt, maar ook wat de intentie van de werknemer is om zich al dan niet langdurig in Nederland te vestigen.

Wat betekent dit voor uw werknemers?

Stel dat u een werknemer in dienst heeft die bruto € 2.000 per 4 weken verdient. Uw werknemer houdt dan vierwekelijks onderstaande bedragen netto over afhankelijk van het land waarvan hij inwoner is:

Inwoner van Nederland: € 1.653,69
Inwoner EU / EER / Zwitserland / BES-eilanden: € 1.616,53 (verschil € 37,16)
Inwoner ander land: € 1.555,61 (verschil € 98,08)

Dit kan voor uw werknemers dus leiden tot honderden euro’s minder aan netto loon op jaarbasis. Deze berekening is gemaakt op basis van de loonheffingsgegevens over 2018. De daadwerkelijke te hanteren bedragen in 2019 kunnen hiervan afwijken.

(Bron: Mazars)

De ‘Private aanvulling op WW-uitkering (PAWW) is bedoeld voor werknemers die werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raken. Wat houdt de PAWW precies in en wanneer krijgt u hiermee te maken? Ontdek meer.

Per 1 januari 2016 zijn de wettelijke WW- en loongerelateerde WGA-premie gewijzigd. Hierbij wordt de maximale duur van de WW-uitkering geleidelijk teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Door de PAWW wordt de maximale periode WW weer verhoogd naar 38 maanden.

Is de PAWW-premie verplicht?

Cao-partijen kunnen vrijwillig besluiten tot deelname aan de PAWW. Zij sluiten zich dan aan bij één van de verzamel-cao’s waar de PAWW is ondergebracht. De werkingssfeer van een verzamel-cao overstijgt het niveau van de werkingssfeer van de gebruikelijke bedrijfstakken en sectoren.

Verzamel-cao

De verzamel-cao is een optelsom van werkingssferen van verschillende reguliere arbeidsvoorwaarden-cao’s (bedrijfstakken en ondernemingen). In de verzamel-cao wordt alleen de afspraak over de private aanvulling WW/WGA ondergebracht. Deze cao komt dan naast de bestaande reguliere arbeidsvoorwaarden-cao van een bedrijf.

Voor elke verzamel-cao zal een algemeen verbindendverklaring worden aangevraagd. Dat betekent dat als uw bedrijf onder de werkingssfeer van deze verzamel-cao valt, de PAWW-regeling gevolgd moet worden. De PAWW geldt dan voor álle werkgevers en werknemers die gebonden zijn aan een verzamel-cao waarin de PAWW is opgenomen. De uitvoering van de afspraken in de verzamel-cao’s wordt ondergebracht bij het landelijk fonds (Stichting PAWW).

Wie betaalt de PAWW-premie?

De PAWW-premie wordt maandelijks door de werkgever ingehouden op het brutoloon van de werknemer en bedraagt 0,2 procent van het brutoloon van de werknemer in 2018.  In de jaren daarna zal dit naar verwachting steeds met 0,1% stijgen met een percentage van 0,6% in 2022.

Hoe wordt een PAWW- uitkering aangevraagd?

Als uw werknemer werkloos wordt en een WW-uitkering ontvangt, dan moet hij een maand voor de beëindiging van zijn WW-uitkering de PAWW-uitkering aanvragen bij Stichting PAWW. De hoogte van de PAWW uitkering komt overeen met de wettelijke WW- en loongerelateerde WGA-premie. Deze uitkering wordt geregeld door stichting PAWW en net als bij de WW-uitkering, gelden voor de PAWW-uitkering dezelfde regels wat betreft (o.a.) de sollicitatieplicht en het opnemen van vakantie.

(Bron: Flynth)

Een van de maatregelen uit het voorstel voor de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is het afschaffen van de sectorindeling in de premieheffing voor de WW in 2020. Ook voor de gedifferentieerde premies voor ZW en WGA wordt de sectorindeling op termijn afgeschaft. Om voor het in werking treden van de WAB een piekbelasting bij de Belastingdienst te voorkomen, past minister Koolmees de regels voor de sectorindeling al per direct aan met drie specifieke maatregelen. De maatregelen zullen terugwerken tot 29 juni 2018 17.00 uur, en worden hieronder verder toegelicht.

Vanaf 1 januari 2020 bepaalt het soort contract (vast of flexibel) de hoogte van de WW-premie. De sectorpremie wordt afgeschaft en op termijn ook de (gedeeltelijke) sectorale differentiatie voor de Werkhervattingskas (ZW en WGA). Dit vloeit voort uit het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB).

Sectorindeling: hoofdpijndossier

De sectorindeling is in de afgelopen jaren een steeds groter hoofdpijndossier geworden voor de Belastingdienst. De problemen worden met name veroorzaakt door de verouderde omschrijvingen van de sectoren, waardoor het vaak moeilijk is om de werkzaamheden van een werkgever aan een sector toe te wijzen, en door het sterk toegenomen ‘shopgedrag’ van werkgevers tussen sectoren om zo laag mogelijke premies af te dragen. Dit heeft geleid tot een sterke toename van het aantal aanvragen tot herindeling.

Maatregelen sectorindeling

Ook is het aantal bezwaar-, beroeps- en cassatiezaken over indelingsbeslissingen sterk gestegen – inmiddels zijn het er ruim duizend per jaar. Dit legt volgens minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onverantwoord groot beslag op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst. Vooruitlopend op de nieuwe wetgeving neemt hij daarom per direct drie maatregelen.

Deze 3 maatregelen zijn per 29 juni 2018 ingegaan:

  • Wijzigingen in de sectorindeling kunnen niet meer met terugwerkende kracht worden aangevraagd en over verstreken periodes kunnen te veel betaalde premies niet meer worden terugontvangen. Een aanpassing van de sectorindeling kan alleen nog maar op een datum in de toekomst ingaan. Er is één uitzondering: als er door een verkeerde indeling te weinig sectorpremie betaald is, dan kan de Belastingdienst de indeling wél met terugwerkende kracht veranderen.
  • Men kan geen gesplitste aansluitingen meer aanvragen. De Belastingdienst behandelt geen verzoeken meer om verschillende delen van de onderneming in verschillende sectoren in te delen.
  • Men kan geen groepsaansluitingen meer aanvragen. De Belastingdienst behandelt geen verzoeken meer om concern, nevenbedrijven en –instellingen in dezelfde sector in te delen.

De maatregelen hebben geen invloed op de huidige indeling. Indien er al een gesplitste aansluiting of een groepsaansluiting is, houdt men deze zolang aan de voorwaarden voldaan wordt.

(Bron: BDO)

Vaak zal een startende werkgever voor de heffing van de premie werknemersverzekeringen kwalificeren als een kleine werkgever. Toch is het mogelijke dat een bedrijf op grote schaal begint en meteen als grote werkgever kwalificeert.

Premies werkgeversverzekeringen

Werkgevers zijn verplicht de volgende premies voor de werknemersverzekeringen te betalen:

  • premie Werkloosheidswet-Algemeen werkloosheidsfonds;
  • de sectorpremie;
  • premie Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo-premie);
  • basispremie Wet Arbeidsongeschiktheid/Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten/Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WAO/IVA/WGA); en
  • de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk).

 

Gedifferentieerde premie Whk

De gedifferentieerde premie Whk bestaat uit de premiecomponent WGA en de premiecomponent ZW voor flexibele dienstbetrekkingen (ZW-flex). De fiscus stelt de hoogte van de gedifferentieerde premie vast, maar de manier waarop dat gebeurt is afhankelijk van de grootte van de werkgever. Voor de heffing van deze premie worden werkgevers ingedeeld in de categorieën klein, middelgroot en groot.

 

Groottecategorieën

In beginsel bepaalt het premieloon van de werkgever in 2016 de groottecategorie waarin hij valt voor het jaar 2018. Hierbij gelden de volgende grenzen:

  • bij een premieloon tot en met € 328.000 kwalificeert de werkgever als een kleine werkgever;
  • bij een premieloon van meer dan € 328.000 maar niet meer dan € 3.280.000 kwalificeert de werkgever als een middelgrote werkgever; en
  • bij een premieloon van meer dan € 3.280.000 kwalificeert de werkgever als een grote werkgever.

Voor andere jaren geldt in principe dat het premieloon in het tweede kalenderjaar voor het desbetreffende kalenderjaar bepalend is.

 

Te betalen premies

De fiscus stelt de hoogte van de gedifferentieerde premie Whk voor kleine werknemers vast per sector. Kwalificeert de werkgever als middelgroot, dan berekent de fiscus de verschuldigde gedifferentieerde premie Whk als een gewogen gemiddelde van de individueel vastgestelde premiepercentages en de sectorale premiepercentages. Daarbij geldt de volgende formule:

premie = (1-C) x sectoraal premiepercentage + C x individueel premiepercentage.

Hierbij is C:

het premieloon van de werkgever in 2016 -/- de premieloongrens klein/middelgroot

premieloongrens middelgroot/groot -/- premieloongrens klein/middelgroot

 

De Belastingdienst stelt de gedifferentieerde premie Whk individueel vast in het geval van een grote werkgever. Het percentage is per premiecomponent afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico in de desbetreffende onderneming.

 

Grenzen aan de individuele premiepercentages

Bij het vaststellen van de individuele premiepercentages is de Belastingdienst per premiecomponent gebonden aan de volgende grenzen:

  • voor de premiecomponent WGA  geldt een minimumpercentage van 0,18% en een maximumpercentage van 3,00%;
  • voor de premiecomponent ZW-flex geldt een minimumpercentage van 0,10% en een maximumpercentage van 1,64%. Voor sector 52 (Uitzendbedrijven) geldt echter een afwijkend maximumpercentage voor de premiecomponent ZW-flex van 8,03%.

 

Startende werkgever

In het kalenderjaar waarin een bedrijf anders dan in het kader van een overgang werkgever is geworden en in de twee daaropvolgende kalenderjaren kwalificeert de werkgever als een startende werkgever. Voor een startende kleine werkgever is het gedifferentieerde premiepercentage Whk het totaal van zijn sectorale premiepercentages voor de premiecomponenten WGA en ZW-flex. De fiscus stelt het premiepercentage Whk voor een startende middelgrote werkgever op het totaal van de gewogen gemiddelden van de rekenpercentages en de sectorale premiepercentages voor de premiecomponenten WGA en ZW-flex. Voor een startende grote werkgever is het premiepercentage Whk het totaal van de rekenpercentages voor de premiecomponenten WGA en de ZW-flex. In 2018 leidt dit tot een premiepercentage van 1,22%.

 

Altijd startende kleine werkgever?

De Belastingdienst merkt een werkgever die in 2017 of later is gestart altijd aan als startende kleine werkgever. Maar het lijkt erop dat de belastingrechter dit standpunt soms niet honoreert. De Belastingdienst had namelijk in een zaak voor de Hoge Raad een werkgever die in 2014 was begonnen voor dat jaar aangemerkt als kleine werkgever. De Belastingdienst merkte deze B.V. aan als kleine werknemer, omdat zij in 2012 geen premieloon had genoten. De Hoge Raad oordeelt dat vóór 1 januari 2014 een werkgever in een andere groottecategorie was in te delen dan volgens de hoofdregel het geval zou zijn. Inmiddels is de wet- en regelgeving gewijzigd. Maar uit niets blijkt dat de wetgever de mogelijk van afwijking van de hoofdregel heeft willen afschaffen. Daarom moet de speciale regeling voor de indeling van startende werkgevers dezelfde mogelijkheid tot afwijking van de hoofdregel bieden als de oude regelgeving. In dit geval was het verwachte premieplichtig loon van de B.V. meer dan € 4 miljoen. De B.V. kwalificeerde daardoor meteen als een grote werkgever.

(Bron: Taxence)