Archive for februari, 2017

Een 66-jarige belastingadviseur uit Utrecht blijkt circa 2500 allochtone Nederlanders ernstig te hebben benadeeld bij het invullen van hun aangiften. Daarvoor heeft de rechtbank in Amsterdam hem dinsdag bestraft met veertien maanden gevangenisstraf, waarvan vier voorwaardelijk. Hij mag drie jaar niet werken als belastingconsulent.

De Belastingdienst liep door de fraude ruim 470.000 euro mis. De cliënten van de man, die vrijwel zonder uitzondering de Nederlandse taal niet machtig waren, wisten niets van de fraude af.
Uit het vonnis blijkt dat de man willekeurig niet-bestaande aftrekposten opvoerde, zoals zorgkosten die niet waren gemaakt. Ook vulde hij hogere bedragen aan aftrekposten in.
Doordat zijn cliënten minder belasting hoefden te betalen, had de man aan klanten geen gebrek: aldus de rechtbank. Hij gebruikte slechts tien tot vijftien minuten per aangifte. Op die manier verdiende hij circa 50.000 euro per jaar. De klanten zijn nog steeds bezig de ten onrechte ontvangen bedragen terug te betalen aan de Belastingdienst.
(Bron: Taxlive_

BV X leverde bedrijfssoftware voor dienstverlenende organisaties. Zij bood onder meer een door een derde ontwikkeld fiscaal softwarepakket aan ter ondersteuning van aangifte- en advieswerkzaamheden voor accountants en administratiekantoren. Het softwarepakket was een Cloud-applicatie, de gebruiker had overal ter wereld toegang tot zijn gegevens. BV X huurde daarvoor een deel van een server van Amazon in Ierland. In november 2016 werd BV X door de FIOD benaderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer A, die werd verdacht van het systematisch onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. A maakte gebruik van het softwarepakket van BV X. De FIOD vorderde – met een machtiging van de officier van justitie – op grond van artikel 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de gegevens van A over 2011 tot en met 2016, waaronder de door A voor derden ingediende aangiften en onderliggende aantekeningen. BV X verstrekte aan de FIOD een bestand met gegevens en diende vervolgens bij de Rechtbank een klaagschrift in over de kennisneming en het gebruik van de gegevens. De strafkamer van Rechtbank Overijssel besliste dat BV X kon worden aangemerkt als een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126la, onder a, Sv, zodat de officier van justitie op juiste gronden de vordering ex artikel 126ng Sv aan BV X had gedaan. BV X faciliteerde voor haar klanten de mogelijkheid om bij de cloud te komen waar de klanten toegang hadden tot de door hen opgeslagen gegevens. Het toegang hebben tot die gegevens en het invoeren van de gegevens kon alleen via telecommunicatiestructuren en het faciliteren van de mogelijkheid om klanten toegang te geven tot de cloud, was volgens de Rechtbank dan ook een vorm van telecommunicatie. De Rechtbank verwierp de stelling van BV X dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waren geschonden. Bij de beoordeling van de vordering waren andere alternatieven overwogen, maar die waren niet afdoende gebleken. Het was niet uitgesloten dat er verschil bestond tussen de fiscale gegevens van een klant in de cloud en de gegevens die waren doorgegeven aan de Belastingdienst. Een doorzoeking van de computers van A die vele uren in beslag zou nemen of het in beslag nemen van de server van Amazon, was volgens de Rechtbank beduidend ingrijpender. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Er zijn de nodige aanpassingen op komst in het minimumloon. Per 1 juli 2017 gaat de leeftijd voor het volwassenminimumloon stapsgewijs omlaag en het minimumloon voor jongeren stapsgewijs omhoog. Verder worden de regels voor het betalen van stukloon en voor meerwerk aangepast.

Op dinsdag 24 januari 2017 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een herziening van het minimumloon. De herziening bestaat uit drie onderdelen.

1. Verlaging en verhoging

De leeftijd waarop iemand recht heeft op het wettelijk volwassenminimumloon gaat in twee stappen omlaag van 23 jaar naar 21 jaar. Per 1 juli 2017 gaat de leeftijd omlaag van 23 jaar naar 22 jaar. Tegelijkertijd gaat het minimumloon voor jongeren van 18 tot en met 21 jaar (minimumjeugdloon) in stappen omhoog. Concreet betekent dit dat uw werknemers van 18 tot en met 22 jaar per 1 juli aanstaande een hoger wettelijk minimumloon ontvangen.

Let op! Op de gebruikelijke halfjaarlijkse verhoging na, wijzigt het minimumloon voor werknemers in de leeftijdscategorie 15 tot en met 17 jaar niet.

Compensatieregeling

Door de stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumloon voor de leeftijd van 18 tot en met 21 jaar, krijgen werkgevers te maken met hogere loonkosten. Met een compensatieregeling kunnen werkgevers rekenen op een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming wordt uitgedrukt in een vast bedrag per verloond uur en is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 31 december van het voorafgaande jaar en het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar. De compensatie wordt na afloop van een kalenderjaar automatisch vastgesteld en uitbetaald aan werkgevers die daar recht op hebben.

Let op! De compensatieregeling treedt in werking op 1 januari 2018. Omdat de verhoging van het minimumjeugdloon al ingaat per 1 juli 2017, wordt de compensatie voor het jaar 2018 vermenigvuldigd met 1,5.

2. Minimumloon bij stukloon

Ook de regels voor het betalen van stukloon worden per 1 juli 2017 aangepast. De huidige norm waarbij de tijd die redelijkerwijs met de verrichte arbeid gemoeid is als arbeidsduur voor het minimumloon wordt aangemerkt, komt te vervallen. Bepalend wordt de werkelijke tijd die een werknemer heeft besteed aan de uitvoering van de verrichte arbeid. Betalen op basis van stukloon blijft mogelijk, maar u moet wel minimaal het wettelijk minimumloon per daadwerkelijk gewerkt uur betalen.

Let op! Bepaalde bedrijfstakken kunnen voor specifieke werkzaamheden worden uitgezonderd van de nieuwe regels. Voor de uitbetaling van stukloon zal dan niet de werkelijk bestede tijd bepalend zijn, maar, net als nu, de tijd die redelijkerwijs met de verrichte arbeid is gemoeid.

3. Minimumloon bij meerwerk

Tot slot worden ook de regels voor het betalen van meerwerk per 1 juli 2017 aangepast. Verricht uw werknemer langer arbeid dan de normale arbeidsduur, dan wordt het minimumloon naar evenredigheid verhoogd.

Let op! Voor de nieuwe regels bij meerwerk wordt de normale arbeidsduur gemaximeerd op 40 uur per week. Verdient uw werknemer het wettelijk minimumloon en geldt in uw bedrijf een 36- of 38-urige werkweek, dan bent u per 1 juli mogelijk meer kwijt als deze werknemer overwerkt.

Het blijft ook met de nieuwe regels voor meerwerk onder voorwaarden mogelijk om het meerwerk niet uit te betalen maar te compenseren door betaalde vrije tijd. Deze mogelijkheid moet dan wel zijn opgenomen in de cao.

(Koenen en Co)

BV X begeleidde mensen vanuit een uitkeringssituatie naar een reguliere arbeidssituatie. In de jaren 2009 tot en met 2013 plaatste een gemeente langdurig werklozen bij BV X. Zij paste voor hen de afdrachtvermindering onderwijs startkwalificatie toe. Toen de inspecteur constateerde dat BV X niet aan de voorwaarden voldeed, legde hij naheffingsaanslagen loonheffingen op met vergrijpboeten van 25%. Hof Den Haag besliste dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het Hof handhaafde ook de boete. Volgens het Hof had BV X zich op de hoogte moeten stellen van de betrekkelijk eenvoudige voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering. BV X ging in cassatie. De Hoge Raad besliste dat het Hof terecht had beslist dat BV X geen recht had op de afdrachtvermindering, maar de beslissing over de boete was onjuist. De Hoge Raad zag geen reden om af te wijken van zijn arrest van 13 februari 2009 waarin was beslist dat een belastingplichtige zich niet in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen hoefde te verdiepen, als die zich liet bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak voor de boete naar Hof Amsterdam.

(Bron: FUTD)

Echtscheiding en de BV: Afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), pensioen, pensioen
Reacties uitgeschakeld voor Echtscheiding en de BV: Afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder

Het Wetsvoorstel Uitfasering Pensioen in Eigen Beheer houdt de gemoederen al geruime tijd bezig. Hoewel het wetsvoorstel zal leiden tot (in de meeste gevallen) afschaffen van pensioen in eigen beheer, spelen er momenteel nog altijd veel discussies en procedures over de afstortingsverplichting van de directeur-grootaandeelhouder als de scheiding nu reeds speelt, of al langere tijd geleden heeft gespeeld.

Met haar arrest d.d. 9 februari 2007 heeft de Hoge Raad hiervoor de basis gelegd. In principe rust op de directeur-grootaandeelhouder een afstortingsverplichting, tenzij de continuïteit van de onderneming als gevolg van die afstorting in gevaar komt. Gerechtshof Den Haag heeft daarbij ook nog de stelling opgeworpen dat de daling van de rekenrente en de daarmee aanzienlijk gestegen afstortingsverplichting niet volledig voor rekening van de directeur-grootaandeelhouder mag komen.

Twee recente uitspraken laten zien, dan ondanks deze kapstokken de rechtspraak toch nog verschillend denkt over het al dan niet aanwezig zijn van een afstortingsverplichting voor de directeur-grootaandeelhouder.
Zo oordeelde allereerst Rechtbank Den Haag op 19 december 2016 over de al dan niet aanwezigheid van een afstortingsverplichting. Wat was er in deze kwestie aan de hand. Partijen liggen in scheiding en zijn er het over eens dat de commerciële waarde van de pensioentoezegging van de man € 115.088,- bedraagt. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de helft van deze waarde en dat deze waarde afgestort moet worden in een door haar aan te wijzen pensioenfonds. De man stelt zich op het standpunt dat de afstorting er niet toe mag leiden dat de ondernemingen de verplichtingen jegens de man niet meer kan nakomen en dat is wel het geval. Dit onderbouwt de man met een rapport van zijn belastingadviseur. De man beroept zich dus niet op de continuïteit van de onderneming. De Rechtbank stelt zich op het standpunt dat niet in het geding is wat de commerciële waarde is en dat de man in principe de helft hiervan moet afstorten. De Rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat genoemde afstorting niet kan plaatsvinden zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. Er zijn voldoende liquide middelen om de afstorting uit te voeren. De belangen van de man gaan niet voor op de belangen van de vrouw. De man wordt derhalve veroordeeld tot afstorting van de helft van de commerciële waarde. Een aantal zaken valt op. Zo heeft de vrouw geen recht op de helft van de commerciële waarde, maar heeft ze recht op afstorting van haar pensioenaanspraken, wat niet overeenkomt met de helft van de commerciële waarde. Ook valt op dat de man, blijkbaar, niet als verweer heeft gevoerd dat door de afstorting de daling van de rekenrente volledig voor zijn rekening c.q. die van de onderneming komt. Desalniettemin komt de Rechtbank tot een afstortingsverplichting (volledig) voor de man.

 

Rechtbank Noord-Holland kwam tevens in een echtscheidingsprocedure op 24 augustus 2016 (maar pas recent gepubliceerd) tot een ander oordeel. Ook daar vorderde de vrouw afstorting van een nog nader te bepalen bedrag verhoogd met 4% vanaf de datum van scheiding tot de datum van storting. Ook hier valt weer op dat niet de afstorting van de aan de vrouw toekomende aanspraken wordt gevorderd. De man stelt zich op het standpunt dat afstorting niet mogelijk is, zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De Rechtbank volgt de man hierin. De liquide middelen zijn summier en de overige activa bestaan voornamelijk uit een vordering van de b.v. op de man (rekening-courant en lening voor de woning). Deze kunnen niet ingelost worden en om die reden zijn de middelen van de man onvoldoende om tot afstorting over te gaan.  Gezien de financiële positie sec is dat een begrijpelijk oordeel, echter deze positie is wel mede veroorzaakt door de man zelf. Een persoonlijke aansprakelijkheid had dan ook wellicht tot de mogelijkheden behoord.

Bovenstaande uitspraken laten zien dat er nog altijd verschillend wordt gedacht over de afstorting van pensioen in eigen beheer na scheiding en dat de feitelijke situatie tot verschillende uitkomsten kan leiden. Dit neemt niet weg, dat ook scherp alle (on)mogelijkheden in een dergelijke procedure in de gaten gehouden moeten worden, want in beide kwesties lijken niet alle mogelijkheden van partijen te zijn benut.

(Bron: Pensioenweblog)

Hoewel de Wet Werk en Zekerheid (hierna: WWZ) alweer (bijna) twee jaar is ingevoerd, maken werkgevers nog steeds fouten in arbeidsovereenkomsten. Het gevolg: ongeldige arbeidsvoorwaarden. Tijd voor een top 5 van de meest gemaakte fouten in arbeidsovereenkomsten.

1. Concurrentiebeding bij contracten voor bepaalde tijd

Sinds 1 januari 2015 is het werkgevers niet toegestaan om een concurrentiebeding op te nemen in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Dit is slechts anders als er sprake is van een zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang, hetgeen schriftelijk moet worden gemotiveerd in de arbeidsovereenkomst. Als de motivering ontbreekt of er geen sprake is van een zwaarwichtig bedrijfs- of dienstbelang, is het concurrentiebeding niet rechtsgeldig.

Ondanks het voorgaande zien wij in de praktijk toch dat werkgevers het zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang ‘vergeten’ te motiveren c.q. op te nemen, met alle gevolgen van dien.

2. Aanzegging bij bepaalde tijd contracten

Bij een bepaalde tijd contract moet de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor afloop van de arbeidsovereenkomst schriftelijk informeren of de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, en als dat het geval is, onder welke voorwaarden de voortzetting plaatsvindt (ook wel: de aanzegging). De aanzegging is niet vereist bij arbeidsovereenkomsten die korter dan zes maanden duren.

In de praktijk vergeten werkgevers om de aanzegging (tijdig) te doen. Dit heeft financiële consequenties; de werkgever is dan gehouden om een vergoeding aan de werknemer te betalen ter hoogte van het maandloon.

3. Proeftijd bij arbeidsovereenkomsten korter dan zes maanden

Door de inwerkingtreding van de WWZ zijn ook de regels voor het overeenkomen van proeftijden aangescherpt. Zo mag er geen proeftijdbeding worden overeengekomen bij een arbeidsovereenkomst korter dan zes maanden. Ook dit wordt in de praktijk nogal eens vergeten.

4. De transitievergoeding

Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst kan de werkgever een transitievergoeding verschuldigd zijn aan de werknemer. Dit is het geval als de arbeidsovereenkomst tenminste twee jaar heeft geduurd en op initiatief van de werkgever is beëindigd door opzegging na toestemming van het UWV of ontbinding door de kantonrechter.

Verder is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd als een tijdelijke arbeidsovereenkomst minimaal twee jaar heeft geduurd en op initiatief van de werkgever niet wordt verlengd nadat deze van rechtswege is geëindigd.

Werkgevers blijken zich er niet altijd bewust van te zijn dat zij in dergelijke gevallen een transitievergoeding moeten betalen aan de werknemer. Als ook de werknemer zich juridisch niet laat bijstaan, komen werkgevers hier wel mee weg.

5. Ontbreken correct geformuleerde studiekostenbeding

Al in 1983 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bevoegdheid van de werkgever om een studiekostenbeding te overeenkomen niet onbeperkt is en wordt begrensd door de wettelijke bepalingen, de eisen van goed werkgeverschap en de norm van redelijkheid en billijkheid. Daarom kan men een terugbetalingsregeling van studiekosten overeenkomen, mits de regeling:

  1. de tijdspanne vaststelt gedurende welke de werkgever geacht wordt baat te hebben bij de studiewerkzaamheden van de werknemer;
  2. (uitdrukkelijk) bepaalt dat de werknemer, indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over die periode aan de werkgever moet terugbetalen;
  3. deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de onder 1. bedoelde tijdspanne.

Hoewel de uitspraak van de Hoge Raad ziet op een terugbetaling van loon, wordt aangenomen dat dezelfde regels gelden als het gaat om het terugbetalen van studiekosten. Verder heeft de Hoge Raad een aantal aanvullende voorwaarden gesteld, zoals de voorwaarde dat dat er geen strijd mag ontstaan met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de voorwaarde dat de terugbetalingsregeling met haar consequenties duidelijk moet zijn geweest voor de werknemer. Dit laatste betekent dat duidelijk moet worden omschreven welke kosten van de werknemer onder welke omstandigheden worden teruggevorderd.

(Bron: Accountant.nl)

Nadat eind december de afschaffing van het pensioen in eigen beheer werd uitgesteld, staat deze nu weer op de rails. De indexatiekwestie die aanleiding was voor dit uitstel, is opgelost. Als alles parlementair meezit, is per 1 april aanstaande de afschaffing alsnog een feit. U heeft vanaf die datum dan nog drie maanden de tijd, dus tot 1 juli, om met uw pensioenopbouw te stoppen.

Even was er onzekerheid over de vraag of (toekomstige) indexeringslasten van de in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken bij afkoop van het pensioen in eigen beheer of bij omzetting in een oudedagsverplichting, direct ten laste van de fiscale winst kunnen worden gebracht. Die onzekerheid is nu weggenomen. Indexeringskosten en lasten zijn alleen aftrekbaar als deze op de fiscale balans zijn geactiveerd.

Let op! Een dergelijke actiefpost doet zich vrijwel alleen voor bij extern pensioen in eigen beheer. De pensioenverplichting van de dga is dan ondergebracht in een aparte bv.

Er is nu aangegeven hoe bij afkoop of bij omzetting van het pensioen in eigen beheer moet worden omgegaan met deze op de fiscale balans geactiveerde kosten en lasten voor de toekomstige indexatie. Wordt het pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd afgekocht, dan mogen deze indexatiekosten en lasten op het moment van afkoop in één keer worden afgetrokken van de winst. Wordt het pensioen in eigen beheer omgezet in een oudedagsverplichting, dan mogen de geactiveerde indexatiekosten en lasten in gelijke jaarlijkse delen in aftrek worden gebracht.

Let op! Aftrek (in één keer bij afkoop en in termijnen bij omzetting) is alleen mogelijk als er in de aangifte vennootschapsbelasting van vóór 20 september 2016 een actiefpost is opgenomen voor toekomstige indexatie.

Voortgang
Nu er duidelijkheid is over de fiscale behandeling van (toekomstige) indexeringslasten, staat de afschaffing van het pensioen in eigen beheer weer op de rails. De Tweede Kamer is nu eerst aan zet. Na een schriftelijke behandeling volgt op dinsdag 7 februari de plenaire behandeling en zal er worden gestemd op donderdag 9 februari. Stemming in de Eerste Kamer is voorzien uiterlijk 7 maart aanstaande. Als alles meezit, is de afschaffing van het pensioen in eigen beheer alsnog een feit per 1 april 2017.

(Bron: Schipper Groep)

Retentierecht en hypotheekrecht. Wat gaat voor?

Categories: Bouw
Reacties uitgeschakeld voor Retentierecht en hypotheekrecht. Wat gaat voor?
Stel dat een projectontwikkelaar een aannemer de opdracht geeft om acht woningen te bouwen. Zij sluiten hiervoor in de maand februari een aannemingsovereenkomst. In maart start de aannemer met zijn werkzaamheden en plaatst hij een hekwerk rondom het bouwterrein. In mei wordt er een hypotheekrecht gevestigd op een van de woningen ten gunste van een derde en in november roept de aannemer zijn retentierecht in door een extra hekwerk om het bouwterrein te plaatsen met de mededeling dat het retentierecht wordt uitgeoefend. De projectontwikkelaar gaat failliet en de woning wordt verkocht. Wie kan zich op de opbrengst van de verkoop van de woning verhalen: de aannemer of de hypotheekhouder?

Deze casus lag voor bij het Gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:1179). Het antwoord op deze vraag hangt ervan af of het hypotheekrecht jonger of ouder is dan het retentierecht.

Rechtsregel

Is het hypotheekrecht later ontstaan dan het retentierecht, dan bepaalt artikel 3:291 lid 1 BW dat het retentierecht tegen de hypotheekhouder kan worden ingeroepen, als de retentor (in casu de aannemer) de feitelijke macht op een voor de hypotheekhouder voldoende kenbare wijze uitoefent.
Is het hypotheekrecht eerder ontstaan dan het retentierecht), dan kan het retentierecht tegen de hypotheekhouder worden ingeroepen als de hypotheekhouder uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met het aangaan van de overeenkomst waaruit het retentierecht is voortgevloeid, of de retentor geen reden had om aan die instemming te twijfelen (artikel 3:291 lid 2 BW).

Uitspraak Gerechtshof Den Bosch

Het Gerechtshof stelde eerst vast dat het hypotheekrecht jonger is dan het retentierecht, aangezien de aannemer in maart de feitelijke macht verkreeg over het bouwterrein. Vervolgens moest worden beoordeeld of de aannemer de feitelijke macht op een voor de hypotheekhouder voldoende kenbare wijze uitoefende. Dit wordt ook wel het kenbaarheidsvereiste genoemd. Het Gerechtshof oordeelt dat hieraan is voldaan, ook al was het retentierecht in maart nog niet kenbaar gemaakt. Voor het uitoefenen van het retentierecht was in maart nog geen aanleiding. De aannemer heeft het retentierecht wel gelijk kenbaar gemaakt toen hij dit in november inriep. Bovendien kon de hypotheekhouder op een potentieel retentierecht bedacht zijn, omdat de aannemer al sinds maart de feitelijke macht over het bouwterrein had.

Voor de volledigheid merkt het Gerechtshof op dat ook in het geval het hypotheekrecht ouder zou zijn, aan de vereisten van lid 2 is voldaan. Ook in die situatie gaat het retentierecht van de aannemer voor het hypotheekrecht van de derde.

Conclusie

Aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan wanneer de aannemer feitelijke macht over de bouwplaats heeft. Dit moet naar buiten toe duidelijk zijn. In bovenstaande casus had de aannemer bijvoorbeeld een hek met een slot om de bouwplaats heen gezet met daarop de bedrijfsnaam en de mededeling ‘verboden voor onbevoegden’. Hoewel op dat moment nog geen aanleiding bestond om het retentierecht in te roepen en dit daarom niet kenbaar was gemaakt, moet de hypotheekhouder hier wel op bedacht zijn. Dit maakt het retentierecht een nog machtiger wapen voor de aannemer.

(Bron: Damste)

Ook onder de Wet IB 2001 geldt dat alleen kosten voor opleidingen om de eigen vakkennis op peil te houden aftrekbaar zijn van de winst of het resultaat uit overige werkzaamheden. Voor andere studiekosten is men aangewezen op de persoonsgebonden aftrek.

Wie als zelfstandig ondernemer of resultaatgenieter inkomsten uit zijn werkzaamheden in de aangifte inkomstenbelasting opvoert als winst respectievelijk resultaat uit overige werkzaamheden vindt het misschien niet meer dan logisch om scholingskosten in mindering te brengen op die inkomsten. Maar net als onder de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 geldt ook onder de Wet IB 2001 dat eerst moet worden vastgesteld dat de betreffende opleiding tot doel heeft eerder opgedane vakkennis op peil te houden.

Nieuwe kennis valt onder persoonsgebonden aftrek

Als het volgen van een opleiding ertoe leidt dat iemand meer geld kan vragen voor zijn diensten doordat hij nieuwe vakkennis opdoet, en daarmee zijn vakbekwaamheid uitbreidt, zijn de scholingskosten alleen als persoonsgebonden aftrekpost op te voeren.

Het huidige kabinet wil echter de persoonsgebonden aftrekpost voor scholingsuitgaven per 1 januari 2018 vervangen door scholingsvouchers die bestemd zijn voor diegenen voor wie het maatschappelijk belang van deelname aan scholing groot wordt gevonden. Daarmee zou voor zelfstandige ondernemers alleen het op peil houden van de eerder opgedane vakkennis en vaardigheden nog aftrekbaar blijven. De stemming over het betreffende wetsvoorstel is overigens na zware kritiek uit de Tweede Kamer opgeschort. Of deze aftrekpost toekomst heeft valt op dit moment niet te zeggen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

btw volledige bouw vooraf factureren?

Categories: Bouw
Reacties uitgeschakeld voor btw volledige bouw vooraf factureren?
Voldoet een ‘bescheid’ waarop een aanneemsom voor de bouw van een bedrijfspand en een bedrag aan omzetbelasting staat vermeld aan de eisen om als factuur te worden aangemerkt? Gerechtshof Den Bosch oordeelde onlangs dat dit het geval is.

X heeft een bedrijfspand laten bouwen en is een betalingsregeling overeengekomen die verbonden is aan de voortgang van de bouw. Nog voor aanvang van de bouw heeft hij op 20 oktober 2008 een bescheid ontvangen waarop de volle aanneemsom van € 685.000 in rekening is gebracht plus € 130.150 omzetbelasting. Alhoewel deze factuur niet bedoeld is voor betalingen (er volgen deelfacturen naar mate de bouw vordert), heeft X in het kwartaal waarin de factuur is uitgeschreven de daarin vermelde voorbelasting afgetrokken en niet de omzetbelasting die op de deelfacturen in rekening is gebracht.

Na verwijzing door de Hoge Raad (13/03775, ECLI:NL:HR:2015:1084) moet Hof Den Bosch onderzoeken of het bescheid van 20 oktober 2008 is aan te merken als een factuur, en X over het vierde kwartaal in 2008 recht heeft op aftrek van voorbelasting.

Gegeven het feit dat op het bescheid de term ‘Factuur’ is vermeld, alsmede ‘Factuurnummer: 607’ en dat aan (vrijwel) alle voorwaarden die in artikel 35a, lid 1, Wet OB 1968 zijn gesteld aan een factuur wordt voldaan, komt het Hof tot de conclusie dat het bescheid kan worden beschouwd als een factuur in de zin van de wet. Dat op het bescheid per abuis 6% in plaats van 19% is vermeld en dat ten onrechte een betalingstermijn van 14 dagen is vermeld, maakt dit niet anders.

Het beroep dat de Inspecteur nog doet op de toepassing van artikel 29, lid 2, Wet OB 1968 wordt door het Hof verworpen. X heeft terecht de omzetbelasting, zoals vermeld op de factuur in het vierde kwartaal van 2008 als voorbelasting in aftrek gebracht.

(Bron: Accountantweek)