Archive for juli, 2018

Bij het verwerken van facturen wordt met gevoelige informatie van klanten gewerkt via een website of per e-mail. Deze gegevens worden vaak gedeeld met een partner die de factuurverwerking voor een klant voor zijn rekening neemt. Toch is de beveiliging van die gegevens niet altijd op orde, blijkt uit de resultaten van www.internet.nl.

 

Is het wel kostenefficiënt?

De factuurverwerkingspartner die elektronische verzending en ontvangst van facturen in UBL-formaat mogelijk maakt, kan diverse stappen nemen om de gegevens te beveiligen. Zo zijn er een aantal grote partijen die werken via een beveiligd kanaal en e-mail vermijden. Dat kan op zich de veiligheid verhogen, maar het kan drempels opwerpen die ten koste gaan van het gebruikersgemak. Er zijn ook mogelijkheden om e-mailverbindingen beter te beveiligen. Bovendien wordt het zeer kostbaar om simpele stromen op deze wijze te beveiligen.

 

Een vof heeft een administratieplicht voor onder meer de omzetbelasting en de vennoten zijn als ondernemer administratieplichtig voor hun aangifte IB. Dit is een afzonderlijke administratieplicht. De schuld voor een onjuiste aangifte IB afschuiven naar de vof werkt dus niet.

Een schroothandelaar voerde door de jaren heen in vof-verband een handel in oud ijzer. De administratie van de vof deugde echter niet. Onder meer ontbraken weegbrieven, was er geen (volledige) inkoopadministratie bijgehouden, de omzet niet volledig verantwoord en bevatte de administratie valse of vervalste inkoopbonnen. Ook de aangiften inkomstenbelasting van de schroothandelaar en zijn vennoten over die jaren deugde niet.

De zaak mondt uit in een strafzaak waarbij de schroothandelaar ten laste wordt gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet nakomen van de administratieve verplichtingen van de bv gedurende de jaren 2002-2004 waardoor te weinig omzetbelasting werd geheven. Ook wordt hem verweten willens en wetens onjuiste aangiften inkomstenbelasting te hebben gedaan met betrekking tot die jaren.

Wijzen naar de vof

Wat betreft het doen van opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting, wees de schroothandelaar naar de vof. Hem viel weinig te verwijten. Hij vertrouwde immers op de administratie van de vof. Die administratie had hij laten verzorgen door een administratiekantoor.

Met deze argumenten overtuigt hij de rechters niet. Het hof wijst erop dat de vennoten van een vof als ondernemer belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting en uit dien hoofde afzonderlijk administratieplichtig zijn. Dit betekent dat een gebrekkige administratie van de vof niet zonder meer tot de conclusie leidt dat de vennoten tekort zijn geschoten bij hun administratieve verplichtingen. Het is volgens het hof niet ongebruikelijk dat de administratie van een vennoot afwijkt van de administratie van de vof. Slechts als de afzonderlijke vennoten hun administratie (ook) niet op orde hebben, wordt daardoor mogelijk te weinig inkomstenbelasting afgedragen. In dit geval had de schroothandelaar (en ook de andere vennoten) nagelaten eigen (juiste en volledige) administratie te voeren. Zij hadden hun aangiften inkomstenbelasting gebaseerd op de administratie van de vof, die weer was gebaseerd op onvolledige of onjuiste gegevens die door hen waren aangeleverd aan het administratiekantoor. De rechter acht dus bewezen dat leiding werd gegeven aan het opzettelijk niet voldoen aan de administratieve verplichtingen door de vof en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB. Alleen dat een en ander heeft geleid tot het betalen van te weinig omzetbelasting, werd volgens de rechters niet door het FIOD-onderzoek aangetoond.

Daar de zaak al lang duurde komt de schroothandelaar er vanaf met een geldboete van € 20.000 en drie maanden voorwaardelijk.

(Bron: Taxence)

Het overleg met vertegenwoordigers van zzp’ers, opdrachtgevers en andere veldpartijen over een opvolger van de Wet DBA is uitgesteld.

Eerst vindt nu het overleg met de Kamer plaats en pas daarna kunnen de belangenorganisatie feedback geven.

Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat voor het zomerreces naar de Tweede Kamer een brief met de hoofdlijnen over een opvolger voor de Wet DBA zou worden gestuurd. Voorafgaand aan het sturen van de brief zouden veldpartijen gelegenheid krijgen feedback te geven. Half juni heeft noch dit overleg plaats gevonden, noch is de hoofdlijnenbrief al verstuurd. Het overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opvolger van de Wet DBA staat gepland voor 27 juni.

Inmiddels is duidelijk geworden dat dit overleg met vertegenwoordigers van onder meer opdrachtgevers en opdrachtnemers en bemiddelaars voor het verzenden van de hoofdlijnenbrief en het overleg met de Kamer niet meer haalbaar is. Zipconomy meldde dat dit overleg wordt uitgesteld tot na de zomervakantie, zodat de partijen beter voorbereid aan het overleg kunnen deelnemen. Een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigt dit bericht. Wanneer het veldoverleg wel zal plaatsvinden, kon zij niet zeggen. De uitnodigingen worden na de zomervakantie verstuurd. Het is ook nog niet bekend wanneer de brief naar de Kamer wordt verstuurd. De Kamer heeft gevraagd om de brief voorafgaand aan het overleg met de Kamercommissie.

(Bron: Taxence)

Vaak zal een startende werkgever voor de heffing van de premie werknemersverzekeringen kwalificeren als een kleine werkgever. Toch is het mogelijke dat een bedrijf op grote schaal begint en meteen als grote werkgever kwalificeert.

Premies werkgeversverzekeringen

Werkgevers zijn verplicht de volgende premies voor de werknemersverzekeringen te betalen:

  • premie Werkloosheidswet-Algemeen werkloosheidsfonds;
  • de sectorpremie;
  • premie Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo-premie);
  • basispremie Wet Arbeidsongeschiktheid/Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten/Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WAO/IVA/WGA); en
  • de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk).

 

Gedifferentieerde premie Whk

De gedifferentieerde premie Whk bestaat uit de premiecomponent WGA en de premiecomponent ZW voor flexibele dienstbetrekkingen (ZW-flex). De fiscus stelt de hoogte van de gedifferentieerde premie vast, maar de manier waarop dat gebeurt is afhankelijk van de grootte van de werkgever. Voor de heffing van deze premie worden werkgevers ingedeeld in de categorieën klein, middelgroot en groot.

 

Groottecategorieën

In beginsel bepaalt het premieloon van de werkgever in 2016 de groottecategorie waarin hij valt voor het jaar 2018. Hierbij gelden de volgende grenzen:

  • bij een premieloon tot en met € 328.000 kwalificeert de werkgever als een kleine werkgever;
  • bij een premieloon van meer dan € 328.000 maar niet meer dan € 3.280.000 kwalificeert de werkgever als een middelgrote werkgever; en
  • bij een premieloon van meer dan € 3.280.000 kwalificeert de werkgever als een grote werkgever.

Voor andere jaren geldt in principe dat het premieloon in het tweede kalenderjaar voor het desbetreffende kalenderjaar bepalend is.

 

Te betalen premies

De fiscus stelt de hoogte van de gedifferentieerde premie Whk voor kleine werknemers vast per sector. Kwalificeert de werkgever als middelgroot, dan berekent de fiscus de verschuldigde gedifferentieerde premie Whk als een gewogen gemiddelde van de individueel vastgestelde premiepercentages en de sectorale premiepercentages. Daarbij geldt de volgende formule:

premie = (1-C) x sectoraal premiepercentage + C x individueel premiepercentage.

Hierbij is C:

het premieloon van de werkgever in 2016 -/- de premieloongrens klein/middelgroot

premieloongrens middelgroot/groot -/- premieloongrens klein/middelgroot

 

De Belastingdienst stelt de gedifferentieerde premie Whk individueel vast in het geval van een grote werkgever. Het percentage is per premiecomponent afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico in de desbetreffende onderneming.

 

Grenzen aan de individuele premiepercentages

Bij het vaststellen van de individuele premiepercentages is de Belastingdienst per premiecomponent gebonden aan de volgende grenzen:

  • voor de premiecomponent WGA  geldt een minimumpercentage van 0,18% en een maximumpercentage van 3,00%;
  • voor de premiecomponent ZW-flex geldt een minimumpercentage van 0,10% en een maximumpercentage van 1,64%. Voor sector 52 (Uitzendbedrijven) geldt echter een afwijkend maximumpercentage voor de premiecomponent ZW-flex van 8,03%.

 

Startende werkgever

In het kalenderjaar waarin een bedrijf anders dan in het kader van een overgang werkgever is geworden en in de twee daaropvolgende kalenderjaren kwalificeert de werkgever als een startende werkgever. Voor een startende kleine werkgever is het gedifferentieerde premiepercentage Whk het totaal van zijn sectorale premiepercentages voor de premiecomponenten WGA en ZW-flex. De fiscus stelt het premiepercentage Whk voor een startende middelgrote werkgever op het totaal van de gewogen gemiddelden van de rekenpercentages en de sectorale premiepercentages voor de premiecomponenten WGA en ZW-flex. Voor een startende grote werkgever is het premiepercentage Whk het totaal van de rekenpercentages voor de premiecomponenten WGA en de ZW-flex. In 2018 leidt dit tot een premiepercentage van 1,22%.

 

Altijd startende kleine werkgever?

De Belastingdienst merkt een werkgever die in 2017 of later is gestart altijd aan als startende kleine werkgever. Maar het lijkt erop dat de belastingrechter dit standpunt soms niet honoreert. De Belastingdienst had namelijk in een zaak voor de Hoge Raad een werkgever die in 2014 was begonnen voor dat jaar aangemerkt als kleine werkgever. De Belastingdienst merkte deze B.V. aan als kleine werknemer, omdat zij in 2012 geen premieloon had genoten. De Hoge Raad oordeelt dat vóór 1 januari 2014 een werkgever in een andere groottecategorie was in te delen dan volgens de hoofdregel het geval zou zijn. Inmiddels is de wet- en regelgeving gewijzigd. Maar uit niets blijkt dat de wetgever de mogelijk van afwijking van de hoofdregel heeft willen afschaffen. Daarom moet de speciale regeling voor de indeling van startende werkgevers dezelfde mogelijkheid tot afwijking van de hoofdregel bieden als de oude regelgeving. In dit geval was het verwachte premieplichtig loon van de B.V. meer dan € 4 miljoen. De B.V. kwalificeerde daardoor meteen als een grote werkgever.

(Bron: Taxence)

Voor algemene heffingskorting telt vrijgesteld inkomen niet mee

Categories: Buitenland (specifieke onderwerpen), binnenlands of buitenlands belastingplichtig voor de IB
Reacties uitgeschakeld voor Voor algemene heffingskorting telt vrijgesteld inkomen niet mee

Indien inkomen op grond van een unierechtelijke regel is vrijgesteld van Nederlandse belastingheffing, dan mag dit inkomen volgens Hof Den Haag ook niet worden meegenomen bij de berekening van de algemene heffingskorting voor het overige, wel belaste inkomen. Gebeurt dit wel, dan wordt de betreffende belastingplichtige (indirect) toch getroffen door een nationale (progressieve) heffing.

Een belastingplichtige was in 2015 werkzaam voor een instelling van de EU te Portugal. Het salaris dat hij daarvoor ontving, € 95.331, was op grond van artikel 12 van het Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, C326/1 (het Protocol) vrijgesteld van Nederlandse belastingheffing. Daarnaast beschikte hij nog over inkomsten uit een maatschap, die wel in Nederland waren belast. In zijn aangifte IB over het jaar 2015 deed hij aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.663. De berekende algemene heffingskorting over dat bedrag is € 2.203.

Bij de vaststelling van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij voor de berekening van de algemene heffingskorting rekening gehouden met het vrijgestelde inkomen en de algemene heffingskorting vastgesteld op € 1.342: € 2.203 verminderd met de maximale vermindering van € 861.

Rechtbank Den Haag had eerder dit jaar naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2997) geoordeeld dat voor de berekening van de algemene heffingskorting ook het vrijgestelde inkomen moet worden meegenomen. De Hoge Raad had destijds geoordeeld dat bij een regeling waarbij de draagkracht van belang is, ook het vrijgestelde inkomen moet worden meegenomen. In de casus voor de Hoge Raad ging het om een persoonsgebonden aftrek, die in mindering kwam op de belasting die is verschuldigd over het overige, niet vrijgestelde inkomen

Onverbrekelijk bestanddeel

Hof Den Haag komt in deze zaak echter tot een ander oordeel. Volgens het hof is de algemene heffingskorting een onverbrekelijk bestanddeel van het tarief van de Wet IB 2001. Door rekening te houden met het vrijgestelde inkomen zou de belanghebbende (indirect) getroffen worden door een nationale (progressieve) heffing. Die vermindering van de heffingskorting is dan ook volgens het hof in strijd met het Unierecht. De omstandigheid dat bij de berekening van de algemene heffingskorting rekening wordt gehouden met de draagkracht kan hier geen rechtvaardigingsgrond voor vormen.

(Bron: Taxence)

Staatssecretaris trekt cassatie tegen BTW-aftrek afbouwende apotheker in

Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, omzetbelasting
Reacties uitgeschakeld voor Staatssecretaris trekt cassatie tegen BTW-aftrek afbouwende apotheker in

V.o.f. X exploiteerde een apotheek en was ondernemer voor de BTW. In november 2004 richtten de vennoten van X met vijf huisartsen de Vereniging Gezondheidscentrum op en werd afgesproken dat X de afbouwkosten van het gezondheidscentrum voor haar rekening zou nemen. Vanaf 1 juni 2006 huurde X 250 m2 bedrijfsruimte in een pand waar de huisartsen samen 550 m2 bedrijfsruimte huurden. De verhuurder had de bedrijfsruimten als “casco” ter beschikking gesteld aan de huurders. Vervolgens liet X de zes bedrijfsruimten afbouwen en inrichten voor de uitoefening van de apotheek en de huisartsenpraktijken. De kosten hiervan bedroegen bijna € 1,8 mln. X nam dat bedrag voor haar rekening en bracht de volledige BTW van € 285.619 in aftrek. De inspecteur legde aan X een naheffingsaanslag BTW op voor 43,9% van de afgetrokken voorbelasting, omdat volgens hem voor dat deel van de kosten niet X maar de huisartsen de afnemers van de desbetreffende leveringen en diensten waren. Rechtbank Den Haag vernietigde de naheffingsaanslag, maar Hof Den Haag volgde het standpunt van de inspecteur. X ging in cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van X gegrond en verwees de zaak naar Hof Amsterdam om te onderzoeken wie de afnemer van de prestaties was. Dat Hof besliste dat X de afnemer van de prestaties was. Voor het antwoord op de vraag aan wie de prestaties waren verricht, was volgens het Hof alleen van belang of de werkzaamheden waren verricht ingevolge een rechtsbetrekking met de dienstverrichters. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond. De staatssecretaris heeft in een onderschrift laten weten dat hij zijn beroep in cassatie intrekt omdat hij verwacht dat de Hoge Raad zal beslissen dat de uitspraak van het Hof niet onjuist is. Verder had X gesteld dat zij de kosten voor haar rekening had genomen ter bevordering van haar omzet en met het oog op de afname door derden van haar producten. Al omdat daarmee moest worden aangenomen dat het wezenlijk doel van X niet was gericht op het behalen van belastingvoordeel, kwam de stelling van misbruik van recht volgens de staatssecretaris te ontvallen. Ook was volgens het Hof gesteld noch gebleken dat de facturering aan X schijn was geweest en dat de huisartsen de uiteindelijke betalingen hadden gedaan.

(Bron: FUTD)