Archive for augustus, 2019

Per 2020 wordt de gemoderniseerde nieuwe kleine ondernemersregeling (KOR) ingevoerd. Deze nieuwe KOR biedt kansen voor u als uw “Nederlandse” omzet per kalenderjaar onder de € 20.000 blijft. U hoeft dan geen btw te betalen over de omzet. Het jaarlijks voordeel wat u kunt behalen is daarmee maximaal € 4.200.

Nieuwe kleine ondernemersregeling

De nieuwe KOR is gerelateerd aan de hoogte van uw omzet. Er gelden specifiek regels voor de berekening van de nieuwe “KOR-omzet.” De “KOR-omzet” kan dus afwijken van de jaaromzet op uw btw-aangifte. Uw “KOR-omzet” mag niet boven de € 20.000 uitkomen. Als u voldoet aan de voorwaarden, betaalt u geen btw over uw omzet. Daarentegen kunt u dan ook geen btw op uw kosten meer aftrekken. Blijft uw omzet onder de € 20.000 dan blijft u gebruikmaken van deze regeling. Komt uw omzet in een jaar boven de € 20.000 dan mag u drie jaar lang niet meer mee doen. Voor bepaalde incidentele verkopen geldt een uitzondering.

Complexe kleine ondernemersregeling

De regeling is complex omdat niet alle omzet meetelt voor de grens van € 20.000. Daarnaast moet u rekening houden met (on)roerende goederen die eerder zijn aangeschaft en de btw die u daarover heeft betaald. Soms kan de Belastingdienst namelijk naheffen doordat (on)roerende goederen niet (meer) worden gebruik voor belaste prestaties: de afgetrokken btw wordt dan herzien. Er geldt wel een ‘herzieningsdrempel’ van € 500 aan btw per jaar. Stel dat de betaalde btw bij aanschaf van een zakelijke auto € 2.000 bedroeg. De herzieningstermijn van een auto is ‘vijf jaren’. De herzieningsbtw per jaar is dan 1/5 x € 2.000 = € 400. U blijft daarmee onder de grens van € 500 zodat geen btw wordt herzien onder de nieuwe KOR.

Ook eigenaren van geïnstalleerde zonnepanelen moeten opletten dat ze mogelijk alsnog btw moeten terugbetalen. Let dus op dat u niet ‘te veel’ zonnepanelen op uw dak laat leggen, want de Belastingdienst legt u anders een naheffingsaanslag op. De grens ligt ongeveer op € 12.000 ex. btw.

Wanneer is de nieuwe KOR gunstig?

De regeling is vaak niet interessant als u klanten heeft die btw kunnen aftrekken. Het kan u wel administratieve handelingen en de kosten voor het indienen van btw-aangiften besparen. De nieuwe KOR kan met name zeer interessant zijn als u veel particuliere klanten heeft of klanten die door u gefactureerde btw niet (of deels) kunnen aftrekken. Dit geldt als uw klanten vrijgestelde handelingen verrichten, bijvoorbeeld in de sectoren onderwijs, zorg, sport, cultuur en de sociale sector. Of als uw klanten ondernemers zijn met een margeomzet van minder dan € 20.000. De btw die u normaal gesproken had moeten afdragen, houdt u onder de nieuwe KOR in uw eigen zak, omdat u dan geen btw in rekening brengt aan uw klanten.

Belangrijke punten bij toepassing nieuwe KOR

  • U mag geen btw vermelden op uw facturen
  • U kunt geen btw meer op kosten aftrekken
  • De KOR geldt in principe voor drie jaar, tenzij de omzet boven de € 20.000 komt
  • U mag pas na drie jaar ‘afkoeling’ weer aanmelden voor de nieuwe KOR

Actie vereist

De vraag is of u uw onderneming moet aanmelden voor de nieuwe KOR of juist niet. Heeft u te maken met de volgende situaties, dan adviseren wij u te (laten) beoordelen of de nieuwe KOR u kansen biedt.

  • U maakt al gebruik van de huidige KOR.
  • U heeft voornamelijk particulieren en/of ondernemers als klant die de btw niet kunnen aftrekken en uw jaarlijkse “KOR-omzet” is minder dan € 20.000.
  • Uw onderneming is ontheven van de administratieve verplichtingen. Let op: uw onderneming gaat automatisch over op de nieuwe KOR.
  • U heeft voor meer dan € 12.000 ex. btw aan zonnepanelen op uw privéwoning geplaatst.
  • U schaft in 2020 zonnepanelen aan of een tweede/derde set aan zonnepanelen voor plaatsing op uw privéwoning.

(Bron: Abab)

Een erflater verkoopt een woning aan de toekomstige erfgenamen. Vervolgens blijft hij er zelf in wonen. Toch kunnen de erfgenamen bij zijn overlijden alsnog erfbelasting verschuldigd zijn over de waarde van de woning, ook al behoort deze niet tot de nalatenschap. Hoe zit dit? En is dit te voorkomen?

Moeder en dochter woonden gezamenlijk in een woning die eigendom was van moeder. Eind 2014 verkoopt moeder de woning aan dochter voor 155.000 euro. De WOZ-waarde was op dat moment 204.000 euro. De volledige koopsom wordt vervolgens kwijtgescholden. Deze schenking is voor een bedrag van 100.000 euro vrijgesteld op grond van de verhoogde vrijstelling voor een eigenwoningschenking, de zogenaamde ‘jubelton’. Het resterende bedrag is belast en dochter betaalt 5.500 euro aan schenkbelasting.  Moeder en dochter blijven de woning samen bewonen. Binnen 180 dagen na de eigendomsoverdracht komt moeder te overlijden.

Fictieve verkrijging

Na het overlijden van moeder wordt er aangifte erfbelasting gedaan. De woning wordt niet in de aangifte opgenomen omdat deze niet meer haar eigendom is. De inspecteur ziet dit anders. Op grond van een bepaling in de Successiewet wordt de woning aangemerkt als een fictieve verkrijging door de dochter. Het woongenot van moeder heeft immers voortgeduurd tot aan haar overlijden.   

De zaak komt voor de rechter. De rechtbank stelt de inspecteur in het ongelijk: “Noch uit de akte van levering noch uit de aangifte blijkt dat de woning is verkocht onder het voorbehoud van gebruik en bewoning, zodat geen sprake is van een in juridische zin gevestigd vruchtgebruik.” Er is slechts sprake van een persoonlijk gebruiksrecht.

Beperkt uitleg vruchtgebruik

Vervolgens komt de vraag in hoger beroep terecht bij Hof Den Haag. Het Hof oordeelt dat de woning – fictief – wel tot de nalatenschap van moeder behoort. Vast staat dat moeder na de verkoop tot haar overlijden in de woning is blijven wonen. Daardoor had zij het genot van de woning. De rechtbank heeft een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip ‘vruchtgebruik’. Dit is ook van toepassing wanneer er sprake is van een beperkt genot: “Een beetje genot is ook genot.” De woning wordt belast tegen de WOZ-waarde. De koopsom van 155.000 euro mag niet in aftrek worden gebracht, omdat deze geheel is kwijtgescholden.  

Hoe dit te voorkomen?

De heffing van erfbelasting had gemakkelijk kunnen worden voorkomen als moeder een vergoeding (huur) aan dochter had betaald. Die vergoeding moet ten minste 6% van de WOZ-waarde van de woning bedragen. Voor de erfbelasting wordt de waarde van een woning gesteld op de WOZ-waarde. Door het betalen van 12.240 euro aan huur per jaar aan dochter had deze tot maximaal 35.300 euro aan erfbelasting kunnen besparen.

Verder is er ook geen sprake van een fictieve verkrijging wanneer het genot uiterlijk 180 dagen voor overlijden eindigt.

(Bron: Alfa)

Deponeringsverplichting stichtingen in aantocht

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor Deponeringsverplichting stichtingen in aantocht

Op 30 juni jl. is de brief van de ministers van Financiën en Veiligheid, waarin ingrijpende wijzigingen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (wwft) en aanverwante regelgeving staan, bekend gemaakt. Deze wijzigingen kunnen voor stichtingen lastenverzwaring met zich meebrengen.

Verplicht de balans bij het handelsregister deponeren

Stichtingen zijn in het algemeen niet verplicht jaarlijks een financiële verantwoording bij het handelsregister te deponeren, tenzij sprake is van commerciële stichtingen. Een aantal jaren geleden is voorgesteld om hier verandering in te brengen, maar uiteindelijk zijn de veranderingen toen beperkt gebleven tot Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s ). Om voor fiscale faciliteiten in aanmerking te komen dienen ANBI’s aan bepaalde eisen te voldoen, onder andere publicatie van de financiële gegevens.

Het kabinet heeft recent aangekondigd dat alle stichtingen verplicht zullen zijn de balans en de staat van baten en lasten bij het handelsregister te deponeren. De veronderstelling van het kabinet is dat daarmee misbruik van financieel-economische aard kan worden tegen gegaan. Dit voorjaar is al een conceptwetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties geconsulteerd, waarin een dergelijk voorstel was opgenomen. Het wetsvoorstel wordt na de zomer verwacht.

Ons advies

Wij adviseren not-for-profit organisaties de ontwikkelingen goed te volgen en mede met het oog op de lastenverzwaring die dit voorstel met zich mee kan brengen tijdig richting de politiek te reageren.

(Bron: Mazars)

Er is een akkoord bereikt over een vernieuwde geharmoniseerde cao voor uitzendkrachten. De verschillen tussen de twee huidige uitzend-cao’s, de ABU-cao en de NBBU-cao, zijn gelijkgetrokken. Al blijven er weliswaar twee cao’s bestaan, de inhoud wordt vanaf 30 december 2019 gelijkluidend. De harmonisatie heeft een aantal wijzigingen tot gevolg.

Werkingssfeerbepaling

Aan de werkingssfeerbepaling wordt een lid toegevoegd dat relevant is voor uitzendondernemingen die hoofdzakelijk uitzenden in de bouw. Dit lid bepaalt dat de uitzend-cao niet meer van toepassing is op uitzendondernemingen die niet lid zijn van de ABU of de NBBU en geen dispensatie hebben én voor meer dan de helft van de totale loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers in de zin van de cao Bouw & Infra.

Rechtspositie

Partijen hebben afspraken gemaakt over de minimale contractduur van uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd in fase A. Als binnen een maand na afloop van een eerdere uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding voor bepaalde tijd een nieuwe uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding voor bepaalde tijd wordt aangegaan bij dezelfde uitzendonderneming en dezelfde opdrachtgever, dan bedraagt de contractduur minimaal vier weken.

Verder is overeengekomen dat de telling van de fasen doorloopt als een uitzendkracht overgaat naar en in dienst treedt bij een andere uitzendonderneming binnen hetzelfde concern, tenzij de nieuwe uitzendonderneming aan de hand van de inschrijving, sollicitatie of andere feiten en omstandigheden laat zien dat dit op initiatief van de uitzendkracht is gebeurd. Wanneer een uitzendkracht overgaat naar een andere uitzendonderneming om zijn werkzaamheden bij dezelfde opdrachtgever te kunnen voortzetten, is zijn rechtspositie gelijk aan de rechtspositie bij de vorige uitzendonderneming en wordt bij inschaling rekening gehouden met eerder toegekende en / of nog toe te kennen periodieken. Let op: deze wijziging gaat in per 1 september 2019.

Inlenersbeloning

De inlenersbeloning wordt uitgebreid met toeslagen voor het werken onder fysiek belastende omstandigheden samenhangend met de aard van het werk (waaronder werken onder lage of hoge temperaturen, werken met gevaarlijke stoffen of vuil werk) en de regeling voor de vergoeding van reisuren en –tijd zoals deze bij de opdrachtgever geldt. Let op: deze wijziging gaat in per 2 september 2019.

Indien er voor wisselende opdrachtgevers wordt gewerkt in functies die (nagenoeg) hetzelfde zijn, dient er bij de toekenning van periodieken aan de uitzendkracht rekening gehouden te worden met al deze vergelijkbare uitzendingen. Let op: deze wijziging gaat in per 1 september 2019.

Vaststelling uurloon en / of ADV-compensatie

Op grond van de nieuwe cao krijgt de uitzendonderneming een ruimere onderzoeksplicht naar de vaststelling van de juiste beloning. De informatie zoals bevestigd of verstrekt door de opdrachtgever blijft leidend, maar indien nodig dienen andere bronnen geraadpleegd te worden om tot een juiste vaststelling van het uurloon en / of de ADV-compensatie te komen.

Compensatie-uren

In de geharmoniseerde cao geldt dat enkel de toeslag voor onregelmatige werktijden en / of overuren kan worden omgezet in tijd die de uitzendkracht als verlof kan opnemen. Overuren kunnen niet meer worden opgespaard als compensatie-uren.

Vakantiebijslag, vakantiedagen en feestdagen

De vakantiebijslag wordt verhoogd van 8,00% naar 8,33% van het feitelijk loon. Voor zowel de ABU- als de NBBU-cao wordt het aantal vakantiedagen vastgesteld op 25 dagen per jaar. De vervaltermijn voor wettelijke vakantiedagen in fase A en B / 1, 2 en 3 bedraagt één jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. De bovenwettelijke vakantiedagen en de wettelijke vakantiedagen in fase C verjaren na vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Bovendien wordt Bevrijdingsdag in lustrumjaren aangemerkt als feestdag. Op verzoek van de uitzendkracht kan worden overeengekomen dat de reserveringen voor bovenwettelijke vakantiedagen, kort verzuim / bijzonder verlof, feestdagen en vakantiebijslag periodiek worden uitgekeerd. .

  2019 2020
  NBBU-cao ABU-cao Nieuwe cao
Reservering Vakantiedagen 10,39 % 10,87 % 10,87%
  waarvan wettelijke vakantiedagen 8,66 % 8,70 % 8,70 %
  waarvan bovenwettelijke vakantiedagen 1,73 % 2,17 % 2,17 %
Reservering feestdagen 2,60 % 2,61 % 3,04 %
Reservering kort verzuim 0,60 % 0,60 % 0,60 %

Regeling voor extraterritoriale kosten

De ET-regeling blijft behouden. Wel is er een belangrijke wijziging aangebracht in de nieuwe cao-tekst. Met ingang van 30 december 2019 vindt de pensioenopbouw plaats over het loon voor uitruil.

Loon bij ziekte

De uitzendkracht heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op 90% van het vastgestelde uitkeringsdagloon. Gedurende het tweede jaar heeft de werknemer recht op 80% van het vastgestelde uitkeringsdagloon.

CAO en AVV

De ABU- en de NBBU-cao kenden een looptijd tot 1 juni 2019. Aangezien de cao’s niet zijn opgezegd, zijn deze stilzwijgend met een jaar verlengd. De AVV (Algemeen verbindendverklaring) van de ABU-cao is ook verlengd met ingang van 1 juni 2019 en vervalt met ingang van 1 september 2019. Naar verwachting zal er voor de periode van 1 september 2019 tot 30 december 2019 geen nieuw verzoek tot verlenging van de algemeen verbindend verklaring worden ingediend. Dit betekent dat de ABU-cao in deze maanden niet algemeen verbindend zal zijn. Wilt u weten welke gevolgen dit voor u heeft, neem dan contact met ons op.

(Bron: Mazars)

Vanaf 1 januari 2020 wijzigt de wachtgeldpremie (WW). Vanaf dan betaalt u als werkgever een hoge WW-premie bij een tijdelijk dienstverband en een lage premie bij een vast dienstverband. Het verschil tussen het hoge en lage tarief zal 5% zijn. Ontdek hoe u in aanmerking kunt komen voor het lage tarief.

De wijziging in de WW-premie maakt onderdeel uit van de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB). De overheid wil zo het aanbieden van vaste arbeidscontracten aantrekkelijker maken.

Wilt u voor het lage WW-tarief in aanmerking komen? Zorg er dan voor dat:

  • arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden afgesloten,
  • deze arbeidsovereenkomsten zwart-op-wit staan, én
  • er vaste uren in de arbeidsovereenkomst staan (dus geen flexwerk).

Dus heeft uw medewerker een contract voor bepaalde tijd, een flexcontract en/of heeft u geen arbeidsovereenkomst zwart-op-wit? Dan geldt voor u het hoge tarief. Dit kost u 5% extra over het salaris van de medewerker, dus dit zorgt voor een flinke kostenpost.

Wel in vaste dienst, geen schriftelijke arbeidsovereenkomst?

Heeft u een medewerker in vaste dienst, maar is er geen arbeidsovereenkomst op papier vastgelegd? Dat kan bijvoorbeeld ontstaan doordat diegene na meerdere tijdelijke contracten in vaste dienst is gekomen. Zorg er dan voor dat u deze overeenkomst alsnog opstelt, vóór 1 januari 2020.

Het is raadzaam om hierover het gesprek aan te gaan met uw medewerker. Voor hem kan dit een belangrijk en spannend moment zijn. U kunt samen elkaars rechten en plichten vastleggen. En wie weet wilt u in het contract ook eventuele onderlinge afspraken opnemen, zoals over vrije uren en flexibel werken.

Een medewerker met min-maxcontract?

Heeft u een medewerker in dienst met nu nog een min-maxcontract? Ook dan kunt u ervoor zorgen dat u in 2020 in aanmerking komt voor het lagere tarief. Denk er bijvoorbeeld eens aan om uw medewerker dit jaar een vaste arbeidsovereenkomst aan te bieden, met het minimale aantal uren dat hij of zij werkt.

Hierbij geldt het lage tarief. Dit biedt u als werkgever financieel voordeel én uw medewerker meer vastigheid. U kunt daarbij een tweede contract opstellen: een flexcontract. Hierin staan de overige, flexibele uren. Voor dit contract geldt het hoge tarief.

(Bron: Accon AVM

Het regelmatig beoordelen of u de juiste cao/pensioenfonds toepast is van groot belang. Dit voorkomt claims van uw werknemers en mogelijke financiële gevolgen.

Hoe weet u of u de juiste cao toepast?

Iedere cao kent een eigen werkingssfeer. Vaak staat deze in het begin van de cao tekst. In de werkingssfeer wordt er de ene keer gesproken over bedrijfsactiviteiten, verdeling arbeidsurenverdeling maar er kan ook gesproken worden over omzetverdeling. Het is belangrijk om regelmatig te onderzoeken of u nog steeds de juiste cao toepast.

Waarom is het belangrijk om een cao te volgen?

Werknemers hebben recht op de arbeidsvoorwaarden uit de cao die voor uw bedrijf van toepassing is. Indien de cao niet juist of niet volledig wordt gevolgd kunnen werknemers hun recht op de arbeidsvoorwaarden eisen. Zij kunnen een loonvordering indienen tot vijf jaar terug. Werknemers hebben niet alleen recht op het loon uit de cao conform de loonschaal waar zij in thuis horen voor wat betreft hun werkzaamheden/verantwoordelijkheden. Maar zij hebben ook recht op andere arbeidsvoorwaarden uit de cao zoals bijvoorbeeld vakantiedagen, overwerktoeslagen, feestdagentoeslag en misschien wel een scholingsbudget.

Hoe weet ik of mijn werknemers voldoende loon krijgen conform de cao?

Bijna iedere cao kent een functiewaarderingssysteem. Afhankelijk van de soort functie hoort er een bepaalde loonschaal bij de werkzaamheden/verantwoordlijkheden. Vaak wordt er ook gewerkt met functiejaren. Een werknemer krijgt afhankelijk van een goede beoordeling ieder jaar vaak een functiejaar erbij tot dat het maximum van de loonschaal is bereikt. Van belang is om dit goed in de gaten te houden zodat een loonvordering wordt voorkomen.

Hoe weet u of er een verplicht pensioenfonds voor uw onderneming geldt? 

Net zoals de cao een werkingssfeer kent, heeft ook een pensioenfonds een eigen werkingssfeer/verplichtstelling. In de werkingssfeer wordt net zoals in de cao gesproken over bedrijfsactiviteiten, omzetverdeling en arbeidsurenverdeling. Het kan zijn dat u verplicht bent om een bedrijfstakpensioenfonds te volgen maar géén cao. Beiden kunnen een eigen werkingssfeer hebben. Al zijn de meeste werkingssferen wel aan elkaar gelijk. Ga er dus niet vanuit dat wanneer u een pensioenfonds moet toepassen, u ook gebonden bent aan de cao.

Wat als u niet het juiste pensioenfonds toepast?

Regelmatig sturen pensioenfondsen brieven naar werkgevers met daarin de vraag of de onderneming niet aangesloten moet zijn bij het pensioenfonds. Niets doen is dan geen optie. Er moet een aanmeldformulier ingevuld worden waarin enkele vragen worden gesteld. Aan de hand van het ingevulde formulier beoordeeld het pensioenfonds of u aangesloten had moeten zijn. Wanneer blijkt dat u al eerder aangesloten had moeten zijn kunnen zij premies met terugwerkende kracht op u als werkgever verhalen. De premies worden niet verhaald bij de werknemers en komen voor uw rekening.

Verschoven/gewijzigde bedrijfsactiviteiten?

Het kan zijn dat de bedrijfsactiviteiten van uw onderneming in de loop der jaren zijn gewijzigd en er een andere cao/ pensioenfonds van toepassing is geworden. In dat geval zouden arbeidsvoorwaarden geharmoniseerd moeten worden. Een eventuele wijziging van cao/pensioenfonds kan namelijk ook gevolgen hebben voor de werkgeverslasten. Flynth kan u helpen de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

Fusie of overname?

Bij een fusie of overname krijgt u te maken met arbeidsvoorwaarden van de nieuwe werknemers. Er kan dan plots sprake zijn van twee pakketten. Belangrijk is om voor een overname of fusie te kijken wat u als nieuwe werkgever over gaat nemen voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden zodat u na de fusie of overname niet voor verrassingen komt te staan. Er kan na de fusie of overname namelijk sprake zijn van twee verschillende arbeidsvoorwaardenpakketten. Flynth helpt u bij het doen van een boekenonderzoek of helpt u de arbeidsvoorwaarden samen te voegen tot één passend pakket.

(Bron: Flynth)

De vermogensrechtelijke verhouding tussen echtgenoten en geregistreerd partners wordt in het Burgerlijk Wetboek nauwgezet vastgelegd. Maar deze verhouding tussen ongehuwde samenwoners laat de wetgever grotendeels ongeregeld.

Aantrekkelijk, natuurlijk, voor wie niet veel opheeft met regels en wetten. Toch laat een recente uitspraak van de Hoge Raad zien dat het ontbreken van een samenlevingscontract niet (meer) betekent dat er geen aanspraken ontstaan van de ene partner op de ander.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad betrof een man en vrouw die een periode ongehuwd met elkaar samenwoonden, zonder samenlevingscontract. Tijdens de relatie financierde de vrouw uit eigen vermogen een verbouwing van de woning. De woning was echter eigendom van de man. Hierover maakten zij geen bijzondere afspraken. Na het verbreken van de relatie wilde de vrouw de kosten die zij had gemaakt voor de verbouwing, terugkrijgen. Tussen echtgenoten zou in dit geval meestal een vergoedingsrecht ontstaan: de vrouw zou een recht hebben gehad op een bepaalde vergoeding van de man. De waarde van de investering kwam immers alleen hem, als eigenaar van de woning, ten goede. De Hoge Raad maakte in deze uitspraak echter duidelijk dat de wettelijke regelingen die gelden voor echtgenoten, niet vanzelfsprekend ook gelden voor ongehuwde samenwoners. De vrouw kreeg geen recht op vergoeding.

Ongerechtvaardigde verrijking

Dit betekent niet dat een partner die geld steekt in bijvoorbeeld de woning van de andere partner, per definitie met lege handen staat. Als de man in de eerdergenoemde situatie verrijkt was door de verbouwing zónder rechtvaardiging, had de vrouw mogelijk wel op een vergoeding kunnen rekenen. Hiervoor is volgens de Hoge Raad vereist dat, als de vrouw niet had betaald, de man de verbouwing zelf zou hebben betaald. Maar de man in kwestie had de verbouwing zelf nooit kunnen betalen. Dus ook een beroep op ongerechtvaardigde verrijking hielp de vrouw niet verder.

Redelijkheid en billijkheid

De uitspraak opende echter wel de deur voor een vergoedingsrecht op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. ‘Tussen “informeel samenlevenden” bestaat een rechtsverhouding die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt bepaald,’ aldus de Hoge Raad. Ook als de partijen er bewust voor hebben gekozen geen afspraken te maken over hun samenleving, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht doen ontstaan. De vrouw in deze casus voerde hier echter niets over aan, waardoor de Hoge Raad haar hierin niet tegemoet kon komen. Maar wie in een ander, vergelijkbaar geval meent een vergoedingsrecht te hebben, doet er dus goed aan te betogen dat in zijn of haar specifieke omstandigheden sprake is van een vergoedingsrecht op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid.

De makkelijkste oplossing

De beste optie blijft uiteraard om zelf het roer in handen te houden en uitdrukkelijke afspraken te maken met de partner. Dit kan bijvoorbeeld door een samenlevingscontract op te stellen, maar ook het simpelweg vastleggen van enkele afspraken kan al veel onzekerheid en onduidelijkheid voorkomen.

(Bron: Flynth)

Box 3-heffing schendt eigendomsrecht: HR grijpt niet in

Categories: Geen categorie
Reacties uitgeschakeld voor Box 3-heffing schendt eigendomsrecht: HR grijpt niet in

Op 14 juni 2019 oordeelde de Hoge Raad in een reeks uitspraken dat voor de jaren 2013 en 2014 het nominale rendement van 4% in box 3 op stelselniveau niet langer haalbaar was voor belastingplichtingen. Althans, niet zonder dat zij daar veel risico voor moesten nemen. Wat houdt dit in? Wij bespreken de belangrijkste uitspraak.

De belanghebbende in deze procedure was van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving en naar haar aard, in strijd is met art. 1 EP EVRM. Dit bezwaar werd aangewezen als massaal bezwaar. De Bond van Belastingbetalers selecteerde deze zaak in overleg met het ministerie van Financiën voor behandeling.

Oordeel gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In eerste instantie oordeelde gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de box-3 heffing niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Volgens het Hof kan het feit dat het rendement van een bepaalde bezitting structureel beneden de 4% van het daarin geïnvesteerde vermogen blijft, op regelniveau namelijk  niet worden aangenomen als inbreuk op art. 1 EP EVRM. De belanghebbende maakte het bovendien niet aannemelijk dat een rendement van 4% voor het totale box 3-vermogen voor particuliere beleggers onhaalbaar is.

Oordeel beroep in cassatie

Op het beroep in cassatie oordeelde de Hoge Raad echter dat het nominale rendement van 4% voor 2013 en 2014 niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder dat zij daar veel risico voor moesten nemen. De Hoge Raad wees erop dat dit rendement vanaf 2009 niet meer te realiseren is op Nederlandse staatsobligaties en vanaf 2001 niet meer op spaarrekeningen. Voor termijndeposito’s geldt dat dit rendement sinds 2010 niet meer realiseerbaar is.

Hoge Raad: box 3-heffing schendt art. 1 EP EVRM

De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat de box 3-heffing – mede gelet op het toepasselijke tarief – op stelselniveau art. 1 EP EVRM schendt als het nominaal zonder veel risico’s gemiddeld haalbare rendement voor 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. De Hoge Raad grijpt echter niet feitelijk in. Een dergelijke schending op stelselniveau gaat namelijk gepaard met een rechtstekort. In dit rechtstekort kan niet worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken, die onvoldoende duidelijk uit het stelsel van de wet zijn af te leiden. Volgens de Hoge Raad past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau. De procedure is daarom beperkt tot de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau een schending van art. 1 EP EVRM vormt. Maar dit leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, omdat de belanghebbende niet het standpunt innam dat er sprake was van een individuele buitensporige last. De Hoge Raad hoefde zich hierover dus ook niet uit te laten.

Wat betekent deze uitspraak?

Deze procedures hadden betrekking op 2013 en 2014. Inmiddels zijn nieuwe massaal bezwaarprocedures gestart over de jaren 2017 en 2018. Hoewel de motivering van de Hoge Raad weinig hoop op een positieve uitkomst in deze nieuwe zaken biedt, is het toch mogelijk dat de Hoge Raad ditmaal wél ingrijpt. De regeling van box 3 is immers al jarenlang op stelselniveau in strijd met art. 1 EP EVRM. De wetgever was hiervan op de hoogte en heeft hier niet of nauwelijks maatregelen voor getroffen. De tijd zal leren of de Hoge Raad niet alleen blaft, maar ook bijt. Het laatste geval zou de schatkist miljarden kunnen kosten.

Individuele buitensporige last

De uitspraken van de Hoge Raad bieden wel de ruimte om in voorkomende gevallen het standpunt in te nemen dat er sprake is van een individuele, buitensporige last ten aanzien van de box 3-heffing. De bewijslast ligt echter wel bij de belastingplichtige en in de praktijk is er slechts in weinig gevallen daadwerkelijk sprake van een individuele buitensporige last

(Bron: Flynth)

Heeft u jongeren, studenten of scholieren in dienst? Let dan op. Naast een verhoging van het wettelijk minimumloon wordt de leeftijd voor het wettelijk minimumloon (WML) opnieuw aangepast. Ditmaal van 22 naar 21 jaar. Tegelijk gaat het minimumjeugdloon voor jongeren opnieuw omhoog. Een kort overzicht van de wijzigingen van het wettelijk minimumloon per 1 juli

Op 1 juli 2017 trad de eerste wijziging in het wettelijk minimumloon in werking. Per 1 juli 2019 volgt de reeds eerder aangekondigde tweede wijziging.

Een kort overzicht

1)         Leeftijd minimumloon naar 21

De leeftijd voor het wettelijk minimumloon gaat van 22 naar 21 jaar. Al uw medewerkers vanaf 21 jaar  hebben dan recht op het wettelijk minimumloon.

2)         Verhoging minimumjeugdloon

Het minimumjeugdloon voor 18-,19- 20-jarigen wordt verhoogd met een staffel in procenten.      

           huidige percentage *      vanaf 1 juli 2019

18        47.5 %                         50 %

19        55 %                            60 %

20        70 %                            80 %

21        85 %                            100 %

*   Percentage van het wml 22 jaar

De uitzondering voor de leerwerkplekken in verband met een beroepsbegeleidende leerweg ( BBL ) geldt nog steeds, voor leerlingen van 18, 19 en 20 geldt het verhoogde WML niet

(Bron: Flynth)

De Hoge Raad heeft arrest gewezen in de procedure over de vraag of de toekenning van (bonus)aandelen als eindheffingsbestanddeel voor de werkkostenregeling mag worden aangewezen. Hierbij geeft de Hoge Raad ook zijn visie op de € 2.400 vuistregel van de Belastingdienst.

Casus

Nog even ter herinnering de casus: een groep werknemers neemt deel aan een aandelenplan. Onder voorwaarden krijgen de werknemer om niet aandelen toegekend. Al voor de invoering van de werkkostenregeling kwamen de verschuldigde loonheffingen over de toegekende aandelen voor rekening van de werkgever. Ook ná invoering van de werkkostenregeling komen de verschuldigde loonheffingen voor rekening van de werkgever. De werkgever besluit dan namelijk om het voordeel dat voortvloeit uit de toekenning van de bonusaandelen als eindheffingsbestanddeel voor de werkkostenregeling aan te wijzen en ten laste van de vrije ruimte te brengen. De inspecteur stelt zich echter op het standpunt dat de aanwijzing van dit voordeel de zogenoemde gebruikelijkheidstoets niet doorstaat, met name vanwege de hoogte van de verstrekking.

Rechtbank Noord-Holland stelt werkgever in het gelijk

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in het geheel niet duidelijk heeft kunnen maken waarmee hij de onderhavige situatie heeft vergeleken. Dat een doelmatigheidsgrens van € 2.400 in het Handboek Loonheffingen is opgenomen en dat de meeste inhoudingsplichtigen deze grens accepteren, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de inspecteur daarmee het van hem gevraagde bewijs heeft geleverd. Er is derhalve niet komen vast te staan dat belanghebbende de door haar verrichte verstrekkingen niet mocht aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. De Belastingdienst moet aantonen dat iets ongebruikelijk is en heeft dat in de onderhavige casus nagelaten.

Gerechtshof Amsterdam

Gerechtshof Amsterdam is een tegengestelde mening toegedaan. Het Hof stelt dat dat bij het aanwijzen als eindheffingsbestanddeel rekening moet worden gehouden met “naar algemene maatschappelijke opvatting gebruikelijke normen”. Het Hof oordeelt dat de toekenning van hoge bonussen, te weten de bonusaandelen aan een beperkte groep van werknemers, naar algemene maatschappelijke opvatting ongebruikelijk is. Om die reden kan het beloningsvoordeel niet als eindheffingsbestanddeel voor de werkkostenregeling worden aangewezen.

Hoge Raad legt bewijslast ongebruikelijkheid aanwijzing eindheffingsloon bij inspecteur neer

De Hoge Raad maakt korte metten met het standpunt van het Hof en stelt dat is uitgegaan van een onjuiste uitleg van de wettekst. Een redelijke bewijslastverdeling brengt met zich mee dat de inspecteur feiten en omstandigheden dient te stellen die het standpunt kunnen dragen dat niet aan het gebruikelijkheidsvereiste wordt voldaan. De bewijslast dat het aanwijzen van een beloningsvoordeel als eindheffingsbestanddeel voor de werkkostenregeling ongebruikelijk is, komt hiermee bij de inspecteur te liggen. Daarnaast stelt de Hoge Raad dat gelet op de tekst en totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling aan deze stelplicht niet worden voldaan door uitsluitend te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van € 2.400 per werknemer per jaar. De doelmatigheidstoets van de Belastingdienst strandt hiermee.

Bewijslast

De Hoge Raad stelt voorts dat, buiten de omstandigheid dat de gebruikelijkheidstoets er in algemene zin op is gericht om oneigenlijk gebruik van de werkkostenregeling als eindheffing te beperken en extreme situaties te voorkomen, de totstandkomingsgeschiedenis van de werkkostenregeling nauwelijks aanknopingspunten biedt over de wijze waarop aan de genoemde stelplicht kan worden voldaan. Hierover is dan naar onze mening kennelijk bij de invoering van de werkkostenregeling niet voldoende nagedacht. De Hoge Raad poogt nog handvatten mee te geven voor de wijze waarop aan de bewijsplicht kan worden voldaan, maar die zijn naar onze mening nog weinig zeggend. Verwijzing van de zaak naar het Hof volgt voor een nieuwe behandeling van de vraag of aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan.

(Bron: BDO)