All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)

Op het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst is een nieuw vraag-en-antwoordbesluit gepubliceerd. Dit besluit stelt dat een partner met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule als zijn partner, een dga, overlijdt na 2015 zodat de aanspraak op het partnerpensioen in eigen beheer flink is gestegen.

In beginsel wordt de korting die de dga krijgt als hij zijn pensioen in eigen beheer (PEB) afkoopt, berekend over de balanswaarde van de pensioenverplichting over het moment van afkoop. Is de balanswaarde van de pensioenverplichting op de eindbalans van het boekjaar dat in 2015 eindigt lager, dan vormt deze lagere waarde de grondslag voor de afkoopkorting. Deze bepaling is bedoeld om te voorkomen dat nog snel wat extra stortingen plaatsvinden. Maar stel nu dat de dga een partnerpensioen heeft opgebouwd en hij na 2015 overlijdt. En stel dat zijn partner het ingegane partnerpensioen wil afkopen. De waarde van dat pensioen op de eindbalans in 2015 zal in zo’n situatie veel lager zijn dan de balanswaarde bij afkoop. In dat geval vloeit de waardestijging van de partnerpensioenaanspraak voort uit het overlijden van de dga, wat geen misbruik is. De fiscus erkent dat het handhaven van de wettelijke berekening van de afkoopkorting in zo’n geval te hard uitpakt. In deze situatie kan de partner het ministerie van Financiën verzoeken om toepassing van het hardheidsclausulebeleid. Bij dit verzoek moet men in ieder geval berekeningen overleggen van de afkoopwaarde van het partnerpensioen en de fiscale balanswaarde van de verplichting voor het partnerpensioen ultimo het boekjaar 2015 zonder en met herrekening. De herrekening gaat uit van de fictieve situatie waarin de DGA al ultimo het boekjaar 2015 was overleden.

(Bron: Taxence)

Artikel: Hoge Raad beslist over het prijsgeven van pensioen in eigen beheer

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV)
Reacties uitgeschakeld voor Artikel: Hoge Raad beslist over het prijsgeven van pensioen in eigen beheer

Een DGA heeft in het verleden pensioen opgebouwd bij zijn personal holding. Per 1 mei 2013 had hij jaarlijks recht op een uitkering van € 57.327. Er is in 2013 geen pensioen uitgekeerd door de personal holding. De inspecteur heeft daarop een pro rata deel van de uitkering nagevorderd via de inkomstenbelasting. Daarbij heeft de inspecteur tevens aangegeven dat het pensioen is prijsgegeven nu de DGA stilzwijgend heeft geaccepteerd dat er geen pensioen is uitgekeerd. Dit zou tot gevolg hebben dat de volledige waarde van de pensioenaanspraak (het bedrag dat nodig is om het pensioen te herverzekeren bij een verzekeraar), in één keer belast zou moeten worden.

De DGA is het hier niet mee eens en is van mening dat voor het prijsgeven van pensioen een actieve handeling nodig is. De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat de DGA zijn pensioen in 2013 niet heeft prijsgegeven door dit niet actief op te eisen van de pensioentermijnen in 2013.

DGA’s met pensioen in eigen beheer

Een groot deel van de DGA’s met pensioen in eigen beheer heeft dit afgekocht. Voor hen is voorgaande niet direct van belang. Toch zijn er nog altijd een behoorlijk aantal DGA’s die nog wel pensioen in eigen beheer hebben. Wij zien in de praktijk dan ook meer dan eens voorkomen dat de Belastingdienst ‘dreigt’ te stellen dat het pensioen in eigen beheer is prijsgegeven indien dit niet is uitgekeerd vanaf de oorspronkelijke ingangsdatum. Met dit arrest van de Hoge Raad is duidelijk dat dit minder snel het geval is. Wel kan een rechter mogelijk tot een andere conclusie komen indien er een langere periode zit tussen de oorspronkelijke ingangsdatum en de periode dat geen pensioen is uitgekeerd.

Oudedagsverplichting

Voor DGA’s die hun pensioen hebben omgezet in een oudedagsverplichting, geldt het risico van het prijsgeven ook. De regels die op dit punt voor pensioen in eigen beheer gelden, gelden ook voor oudedagsverplichtingen.

Flexibiliteit

In veel pensioenbrieven, zo ook die door BDO zijn gehanteerd, is de mogelijkheid opgenomen om de pensioeningangsdatum uit te stellen. Ook is het doorgaans mogelijk om tijdelijk te kiezen voor een hogere of lagere uitkering. Wel zijn daarbij voorwaarden van toepassing en is het van belang dat deze keuzes tijdig (voor de oorspronkelijke ingangsdatum) worden gemaakt én geformaliseerd. Wordt tijdig van deze mogelijkheden gebruik gemaakt, dan wordt voorkomen dat de Belastingdienst bij een controle kan stellen dat het pensioen is prijsgegeven.

(Bron: BDO)

A-G Niessen concludeert dat er bij een fictieve afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule geen sprake is van loon waarop de verzekeraar loonheffing moet inhouden.

De zaak verloopt als volgt. Een man sluit in 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Op deze lijfrenteverzekering zijn de fiscale regels van vóór 1 januari 1992 van toepassing (oud regime). Het lijfrentekapitaal bedraagt op de expiratiedatum 29 december 2012 € 65.345. Als gevolg van het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op 31 december 2013 is er sprake van een fictieve afkoop.

De verzekeraar keert in 2015 een bedrag van € 32.936 uit aan de man en houdt € 33.979 in als loonheffing, maar draagt dit niet af aan de Belastingdienst. De inspecteur corrigeert de aangifte over 2013 en rekent de (fictieve) afkoopsom tot het inkomen. De man is van mening dat de door de verzekeraar in 2015 ingehouden loonheffing ter grootte van € 33.979 verrekend dient te worden bij de aanslag inkomstenbelasting over 2013.

Advocaat-generaal Niessen is van mening dat alleen ‘echte’ afkoopsommen van lijfrenten oud regime onderworpen zijn aan de heffing van loonbelasting. Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een fictieve afkoop is er geen sprake van loon en hoeft de inspecteur geen rekening te houden met de door de verzekeraar (onterecht) ingehouden loonheffing. Het is wachten op het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad.

Belang voor de praktijk

In geval van overschrijding van de wettelijke beslistermijn dient de uitvoerder in de maand januari volgend op het jaar waarin de fictieve afkoop plaatsvindt een renseigneringsopgave te doen aan de Belastingdienst. De rechthebbende dient de waarde in het belastingjaar van de fictieve afkoop op te nemen in de aangifte inkomstenbelasting. Dit betekent dat in box 1 belasting verschuldigd is over de waarde op de datum van fictieve afkoop (minus een eventueel onbelast saldo) zonder dat sprake is geweest van een daadwerkelijk uitkering. Op het moment dat de wettelijke termijn is overschreden, verhuist de lijfrente van box 1 naar box 3. Na overschrijding van de wettelijke termijn zijn er twee mogelijkheden:

  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen
  • de rechthebbende wil het kapitaal alsnog gebruiken voor een al dan niet uitgesteld lijfrenterecht bij een bank of verzekeraar.

De rechthebbende wil het kapitaal alsnog in contanten laten uitbetalen

De uitkering kan zonder inhouding loonheffing worden overgemaakt omdat er sprake is van een uitkering uit een box 3 lijfrente. De uitvoerder is niet aansprakelijk voor de over 2013 verschuldigde inkomstenbelasting en mag ervan uitgaan dat de rechthebbende het lijfrentekapitaal in het jaar van overschrijding bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft opgegeven.

Voor lijfrenten waarop de fiscale regels van de Wet IB 2001 van toepassing zijn is de bank of verzekeraar bij een fictieve afkoop wel aansprakelijk voor de verschuldigde inkomstenbelasting en revisierente. Dientengevolge zal de bank of verzekeraar dan ook een bedrag reserveren dat overeenkomt met de verschuldigde belasting. Dit bedrag wordt uitbetaald als aangetoond wordt dat aan alle fiscale verplichtingen in verband met de fictieve afkoop is voldaan. Als sprake is van een echte afkoop van een box 1-lijfrente moet de uitvoerder loonheffing inhouden en afdragen. Aansprakelijkheid voor verschuldigde inkomstenbelasting en/of revisierente is in dat geval niet aan de orde.

De rechthebbende wil alsnog een lijfrenteverzekering sluiten of lijfrenterekening openen

Na overschrijding van de wettelijke beslistermijn zal een uitvoerder slechts meewerken aan het alsnog realiseren van een direct ingaande of uitgestelde lijfrente nadat de Belastingdienst goedkeuring heeft verleend.

(Bron: Taxlive)

De Hoge Raad oordeelt dat een directeur-grootaandeelhouder die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen actie onderneemt om pensioentermijnen te ontvangen, zijn pensioenaanspraak daarmee nog niet heeft prijsgegeven.

De zaak verloopt als volgt. Een directeur-grootaandeelhouder (dga) bouwt pensioen op bij zijn eigen bv. Hij bereikt op 1 mei 2013 de pensioengerechtigde leeftijd. De bv keert in 2013 echter geen pensioentermijnen aan de dga uit. In zijn aangifte inkomstenbelasting geeft de dga al evenmin pensioen aan. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting neemt de inspecteur een pensioeninkomen van € 38.218 mee. Dat is het totaalbedrag van de pensioenuitkeringen waarop hij in 2013 recht heeft. De dga is het hier niet mee eens.

Hof Amsterdam heeft in hoger beroep geoordeeld dat deze stilzittende dga zijn pensioenaanspraak heeft prijsgegeven. In de procedure voor de Hoge Raad komt de advocaat-generaal tot eenzelfde conclusie. Bij een dergelijk prijsgeven wordt de waarde van de pensioenaanspraak in de heffing betrokken. De dga heeft zogezegd dus eigenlijk geluk dat de inspecteur alleen de pensioentermijnen waar de dga in 2013 recht op heeft in de heffing betrokken.

De Hoge Raad oordeelt echter anders. Dat de dga geen actie heeft ondernomen, betekent niet dat hij de hele pensioenaanspraak heeft prijsgegeven. Het oordeel van het hof is volgens de Hoge Raad dus onjuist. De dga schiet daar echter niets mee op. De Hoge Raad vindt namelijk dat de inspecteur terecht de niet-uitgekeerde pensioentermijnen belast. De vervallen termijnen zijn namelijk vorderbaar en inbaar.

Belang voor de praktijk

De fiscale sanctie bij prijsgeven van pensioen liegt er niet om. De waarde van de aanspraak wordt in dat geval progressief belast. Daarbovenop is 20% revisierente verschuldigd. Deze sanctie geldt echter alleen bij het prijsgeven van pensioen in eigen beheer. Dezelfde sanctie geldt overigens als het pensioen in eigen beheer is omgezet in een oudedagsverplichting (ODV) en deze ODV wordt prijsgegeven. Ook bij het prijsgeven van een lijfrente in eigen beheer is de fiscale sanctie materieel hetzelfde. Alleen als het gaat om een oud artikel 19- of artikel 44j-stamrecht is er bij prijsgeven geen fiscale sanctie. Wel wordt in dat geval de vrijgevallen verplichting als winst van de vennootschap belast (= vennootschapsbelasting). Zie hierover ook de uitspraak van Hoge Raad 18 februari 1998, nr. 32055, BNB 1998/177. Gaat het om een goudenhanddrukstamrecht in eigen beheer, dan wordt bij het prijsgeven de waarde van de aanspraak bij de gerechtigde belast, maar in dat geval is er geen revisierente verschuldigd.

Het enkele stilzitten van de dga is onvoldoende om aan te nemen dat hij de pensioenaanspraak heeft prijsgegeven, aldus de Hoge Raad. Daar is dus meer voor nodig. Maar hoeveel meer? Die vraag wordt door de Hoge Raad in dit arrest niet beantwoord.

(Bron: Taxlive)

2Veel ondernemers die hun bedrijf nu via een bv uitoefenen zijn in het verleden gestart als ondernemer in de inkomstenbelasting, zoals een eenmanszaak, v.o.f. of maatschap. Bij de overgang naar een bv is daarbij vaak de wens geweest om de daarbij te betalen belastingen uit te stellen naar een later moment. Dit kan onder meer bereikt worden door gebruik te maken van een stakingswinstlijfrente bij de overnemer van de onderneming in de op te richten bv.

Overdracht (stakingswinst)lijfrente

Over het algemeen dient men rond de pensioendatum de uitkeringen van een (stakingswinst)lijfrente te starten. Echter, dat is ook vaak de leeftijd dat men de onderneming wenst te verkopen of over te dragen aan de volgende generatie. Hierbij kan er een wens ontstaan om de (stakingswinst)lijfrente over te dragen aan een andere bv.

Andere-verzekeraarsanctie

Een van de voorwaarden van een (stakingswinst)lijfrente is echter dat deze niet aan een andere (niet-professionele) verzekeraar kan worden overgedragen. Indien je dit toch doet, treedt de zogenaamde ‘andere-verzekeraarsanctie’ in werking, waarbij de lijfrente wordt geacht ineens tot uitkering te zijn gekomen, tegen de werkelijke waarde van de verplichting op dat moment.

Ontheffing van sanctie door inspecteur

Onder voorwaarden heeft de Staatssecretaris van Financiën echter gemeend om geen onnodige belemmeringen voor de overdracht van een onderneming op te moeten werpen en ontheffing van voornoemde sanctie te laten verlenen door de inspecteur. Van ontheffing kan ook sprake zijn indien er sprake is van een juridische splitsing of fusie. In dat geval kunnen er aanvullende voorwaarden of goedkeuringen gelden. Het voert te ver om deze ook in dit artikel te beschrijven.

Voorwaarden

De voorwaarden om een (stakingswinst)lijfrente zonder sanctie over te dragen aan een andere (niet-professionele) verzekeraar zijn als volgt.

  1. De overdracht vindt plaats op zakelijke basis, ter beoordeling van de inspecteur.
  2. Geen gelijktijdige wijziging van de lijfrente zelf, buiten wettelijk mogelijke wijzigingen.
  3. De overdracht kan enkel plaatsvinden samen met de overdracht van de onderneming.
  4. Binnen twee maanden verklaart de overnemer verzekeraar te zijn geworden.
  5. De overnemer voldoet aan de overige wettelijke eisen van een (niet-professionele) verzekeraar.

Bent u voornemens uw (stakingswinst)lijfrente in eigen beheer over te dragen aan een andere (niet-professionele) verzekeraar en/of heeft u over dit artikel nog vragen, neem dan contact op

(Bron: Van Oers)

In de tijd dat uw BV een pensioenverplichting had (dus voor de omzetting naar de oudedagsverplichting) was duidelijk naar wie de uitkering ging indien u onverhoopt zou komen te overlijden. Er zou dan sprake zijn van een partner- en eventueel een wezenpensioen.

Uitkering

De oudedagsverplichting kent echter geen nabestaandendekking. Zodra de uitkeringsreeks eenmaal is aangevangen gaat deze gedurende 20 jaar onverminderd door. Zou u komen te overlijden dan behoren de uitkeringen tot de nalatenschap en volgen dan ook het erfrecht. Indien de uitkeringsreeks nog niet is ingegaan gaat het saldo van de oudedagsverplichting over op de erfgenamen en dienen zij binnen 12 maanden dit saldo aan te wenden voor de aanschaf van een uitkering.

Testament

Heeft u een testament opgesteld, dan volgen de uitkeringen hetgeen in het testament is bepaald. Het is dan ook van belang dat u aandacht besteedt aan wat u wilt dat er met de oudedagsverplichting gebeurt indien u komt te overlijden en nagaat of dat ook daadwerkelijk zo gaat.

Strafheffing

Bedeelt u onverhoopt de uitkering toe aan iemand die niet formeel  erfgenaam is, dan is dit in strijd met de regels en wordt het gehele saldo ineens progressief met inkomstenbelasting belast en beboet met de heffing van revisierente. Deze heffing kan oplopen tot 72%!

(Bron: Koen en Co)

De Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen maakt het mogelijk dat een pensioen in eigen beheer fiscaal gefaciliteerd wordt beëindigd. Voor deze fiscaal gefaciliteerde beëindiging is onder meer vereist dat tijdig een juist en ingevuld informatieformulier naar de Belastingdienst wordt gestuurd. In de praktijk is de tijd om het informatieformulier in te dienen vaak te kort.

Tot 1 januari 2020 kunnen dga’s hun in eigen beheer opgebouwd (premievrij) pensioen fiscaal gefaciliteerd afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Bij een dergelijke afkoop of omzetting kan het pensioen in eigen beheer (PEB) fiscaal geruisloos worden prijsgegeven als de waarde in het economische verkeer van die aanspraak op het moment van prijsgeven hoger is dan de fiscale balanswaarde van die pensioenverplichting bij het eigenbeheerlichaam. Daarbij moet de dga het PEB volledig afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting en is geen revisierente verschuldigd. Bij afkoop geldt bovendien nog een korting van 25% (2018) op het bedrag dat tot het loon uit vroegere dienstbetrekking behoort.

 

Wettelijke termijn van één maand is te kort

In de praktijk is de termijn van één maand voor het inleveren van het informatieformulier na afkoop of omzetting van het PEB tekort gebleken. Daarom komt de staatssecretaris nu met een aantal goedkeuringen.

 

Goedkeuring: uitstel termijn indienen informatieformulier

Een informatieformulier dat binnen een jaar na afkoop of omzetting van het PEB wordt ingediend, geldt als tijdig ingediend. Heeft de afkoop of omzetting meer dan 46 weken geleden plaatsgevonden, dan krijgt de dga zes weken na 31 oktober 2018 de tijd om het formulier in te dienen. Om van deze goedkeuring gebruik te kunnen maken, moet aan alle overige voorwaarden voor afkoop of omzetting van het PEB zijn voldaan. Bij afkoop van het PEB moet daarbij ook zijn voldaan aan de aangifteverplichtingen en afdracht voor de vanwege de afkoop verschuldigde loonheffingen.

 

Goedkeuring: extra uitstel om medeondertekening (gewezen) partner te krijgen

Als de inspecteur constateert dat een medeondertekening ontbreekt op het informatieformulier door een (gewezen) partner, krijgt de dga nog een periode van zes weken om dit te herstellen en de handtekening te krijgen van zijn (gewezen) partner. Deze herstelmogelijkheid gaat ook gelden voor informatieformulieren die binnen de hierboven verlengde termijn zijn of worden aangeleverd.

(Bron: Taxence)

Het prijsgeven van een pensioenaanspraak leidt er in de regel toe dat de waarde van de pensioenaanspraak tot het loon wordt gerekend. Kenmerkend voor prijsgeven is dat een aanspraak komt te vervallen. Zijn partijen nog in onderhandeling, waarbij de hoogte van de aanspraak nog nadrukkelijk een geschilpunt is, dan kan men nog niet zeggen dat van een prijsgeven van de aanspraak sprake is.

Een vennootschap heeft aan haar directeur pensioenafspraken toegekend. Het pensioen, opgebouwd in de jaren 1970 tot 2000, het jaar waarin de directeur uit dienst trad, was ondergebracht bij een beheer-B.V. Tot eind 2002 was de (gewezen) directeur aandeelhouder van die beheer-B.V. Nadien zijn de aandelen overgenomen door andere vennootschappen binnen het concern. In de pensioenbrief van december 1989 was aan de directeur een pensioentoezegging gedaan voor een ouderdomspensioen ingaande op 62-jarige leeftijd, met de toezegging het pensioen zoveel mogelijk worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Vanaf april 2011, toen hij 62 jaar werd, tot november 2011 kreeg de directeur in ruste die inmiddels was verhuisd naar de Verenigde Arabische Emiraten pensioen uitgekeerd van beheer-B.V. Op zijn verzoek werden de bij beheer-B.V ondergebrachte pensioenverplichting overgedragen aan een beleggings-B.V, waarvan hij 100%-aandeelhouder is. Bij die overdracht, die uiteindelijk in april 2012 plaatsvond, werd een waarde overgedragen van ruim € 390.000. Bij het vaststellen van die som was geen rekening gehouden met indexatie. Eind juli 2015 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffing 2011 opgelegd op basis van een overdrachtswaarde van ruim € 560.000. Volgens de inspecteur was er sprake van een prijsgeven dan wel niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van aanspraken. Zo’n situatie leidt tot belastingheffing.

 

Aanspraak nog niet prijsgegeven

In hoger beroep gaat het om de vraag of de ex-directeur had afgezien van indexatie of niet. Uit hetgeen wordt gesteld blijkt volgens Hof Den Haag geenszins dat door de ex-directeur werd afgezien van indexatie. Uit het relaas van de onderhandeling rondom de waardeoverdracht blijkt dat hij aanspraak maakte op een hogere overdrachtswaarde waarbij rekening zou worden gehouden met na-indexatie van het pensioen. Ten tijde van het stopzetten van de uitkeringen op 1 november 2011 was derhalve geenszins komen vast te staan dat hij de aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. De omstandigheid dat bij de reeds gedane uitkeringen (nog) geen rekening met na-indexatie was gehouden, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor hetgeen in 2011 na het stopzetten van de uitkeringen is gebeurd. Ook uit de onderhandelingen eind 2011 tussen de ex-directeur en de inspecteur over de waardeoverdracht blijkt nog niet dat hij toen zijn aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. Pas met de overdracht van de aanspraken in 2012 is komen vast te staan dat de aanspraak op na-indexatie is vervallen. De inspecteur had dus niet aannemelijk gemaakt dat al in 2011 reeds sprake was van het prijsgeven dan wel het niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van pensioenaanspraken.

(Bron: Taxence)

Op 1 april 2017 introduceerde de wetgever de oudedagsverplichting (ODV) als alternatief voor het pensioen in eigen beheer. Onlangs is het beleid bij overlijden verder verduidelijkt. In de praktijk is voorts ook belangrijk dat het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst vorig jaar haar visie heeft gegeven over manier waarop de oprenting van de ODV moet plaatsvinden.

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft een aantal vragen beantwoord en goedkeuringen gegeven in de Handreiking ODV-aanspraken en overlijden op 13 oktober 2017. Op 4 april 2018 is deze Handreiking herzien. Waarna deze Handreiking amper een maand nadien, op 8 mei 2018, opnieuw is herzien. Op dit moment lijkt het voor de meeste testamentvormen wel duidelijk wat de dga moet regelen voor vererving van zijn ODV.

 

De (quasi-)wettelijke verdeling en ouderlijke boedelverdeling

Bij overlijden van een dga die een partner en kinderen heeft, geldt het volgende voor vererving van de ODV. Door de wettelijke verdeling krijgt de langstlevende partner van rechtswege de ODV en de termijnen hieruit toebedeeld. Hiervoor hoeft de dga niets te regelen. Hetzelfde geldt bij toepassing van een quasi-wettelijke verdeling waarbij de langstlevende partner de ODV-aanspraak aan zichzelf kan toebedelen en de kinderen een vordering op deze langstlevende partner verkrijgen. Ook bij toepassing van de ouderlijke boedelverdeling in testamenten van voor 1 januari 2003 kan de langstlevende de termijnen uit de ODV toebedeeld krijgen, zonder dat dit leidt tot een onzuivere ODV.

 

Kunnen erfgenamen onderling besluiten over de ODV?

Wanneer er meerdere erfgenamen zijn, dan komt de aanspraak op de ODV-termijnen toe aan ieder van de erfgenamen op basis van hun erfdeel. Is de evenredige verdeling van de ODV-aanspraak niet wenselijk? Dan kan de dga de aanspraak uit de ODV in een testament legateren aan één van de erfgenamen. Legateren van de ODV is alleen dan mogelijk in geval dat de ODV toekomt aan een erfgenaam. Afwijkende verdelingen door erfgenamen onderling maken de ODV-verplichting onzuiver, tenzij in het testament voor een bepaalde erfgenaam, bijvoorbeeld de partner, een verdelingsbevoegdheid is opgenomen. Ook als de dga in zijn testament een keuzelegaat heeft opgenomen en de langstlevende kiest ervoor om de ODV-aanspraak aan zichzelf te legateren, gaat het goed.

 

Oppassen met vruchtgebruiktestament

In de praktijk komt het regelmatig voor dat de dga in zijn testament zijn kinderen tot wettelijke erfgenamen benoemt en de langstlevende partner het vruchtgebruik van de nalatenschap krijgt gelegateerd. De langstlevende krijgt op basis van dit testament de uitkeringen (vruchten) uit de ODV en de kinderen de blote eigendom hiervan, zolang als de langstlevende blijft leven. Hier gaat het fout. Als de kinderen de erfgenamen zijn, moeten zij de termijnen krijgen. Hier krijgt de langstlevende de termijnen, maar deze is op grond van het testament geen erfgenaam. Een vruchtgebruiktestament kan dus tot een onzuivere ODV-aanspraak leiden. Alleen als ook de vruchtgebruiker een erfgenaam zou zijn, gaat het goed.

 

Andere testamentvormen of verdelingen

Bij meerdere erfgenamen moet de verhouding in de gerechtigdheid die volgt uit het testament ook daadwerkelijk worden gevolgd. Bij bijvoorbeeld een toedeling van de aanspraak aan drie erfgenamen moet aan iedere erfgenaam 1/3e gedeelte van de termijnen toekomen. Afwijkende verdelingen door de erfgenamen onderling zijn niet toegestaan en leiden daarom tot een onzuivere ODV. Afwijkende verdelingen zijn alleen dan toegestaan als de dga in het testament een verdelingsbevoegdheid heeft opgenomen.

 

Rekenrente ODV

Voor toepassing van het te hanteren oprentingspercentage geldt V&A-17-027. In dit besluit zijn voor een aantal situaties cijfervoorbeelden uitgewerkt, waarnaar wij verwijzen.

 

Ten aanzien van de oprenting van een ODV geldt over het algemeen het volgende:

  • De ODV wordt jaarlijks verhoogd met de marktrente opgenomen in Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB).
  • Zolang de uitkeringen nog niet zijn ingegaan wordt de ODV steeds nadat een jaar is verstreken opgerent.
  • Het is zolang de uitkeringen nog niet zijn ingegaan ook mogelijk steeds aan het eind van het boekjaar van het eigenbeheerlichaam op te renten.
  • Indien de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak in de loop van het boekjaar wordt omgezet in een ODV-aanspraak, zal bij oprenting van de ODV aan het eind van het boekjaar van het eigenbeheerlichaam de eerste oprentingsperiode korter zijn dan twaalf maanden;
  • Wanneer de oprentingsperiode in twee kalenderjaren valt, wordt het oprentingspercentage bepaald op het gewogen gemiddelde van de percentages in de URLB voor de betreffende kalenderjaren;
  • In het jaar waarin de ODV-termijnen ingaan, wordt de ODV, voorafgaand aan de vaststelling van de omvang van de eerste termijn, tot de ingangsdatum opgerent;
  • Nadat de ODV-termijnen zijn ingegaan, wordt de ODV steeds na verloop van één jaar opgerent. De grondslag voor oprenting is het bedrag van de ODV nadat daarop de vervallen termijn (en) in mindering is (zijn) gebracht.

 

De AOW-franchise 2018 alsmede het maximaal pensioengevend salaris zijn door de overheid bekend gemaakt:

2017 was 2018 wordt
AOW-franchise middelloon € 13.123 € 13.344
AOW-franchise eindloon € 14.850 € 15.099
AOW-franchise middelloon DGA € 19.191 € 19.518
AOW-franchise eindloon DGA € 21.716 € 22.085
Maximaal pensioengevend salaris € 103.317 € 105.075 (voorlopig)

AOW-franchise middelloon 2018

In de meeste pensioenregelingen geldt voor de premie voor het ouderdomspensioen de AOW-franchise middelloon. Deze wordt in de praktijk door de verzekeraar per 1 januari 2018 automatisch aangepast. Voor het berekenen van de eigen bijdrage van de werknemers in de pensioenregeling dient u zich aan te sluiten bij de AOW-franchise die door de verzekeraar toegepast wordt.

DGA franchise

De (verhoogde) DGA franchise blijft ook na het afschaffen van pensioen eigen beheer van kracht voor DGA’s die extern (een gedeelte) van hun pensioen hebben verzekerd en de komende jaren niet kiezen voor afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Die DGA’s moeten bij extern eigen beheer met de verhoogde franchise rekening te houden.

(Bron: GT)