Archive for november, 2014

Btw-aftrek ondanks foute toerekening in Vpb-administratie

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, auto
Reacties uitgeschakeld voor Btw-aftrek ondanks foute toerekening in Vpb-administratie

Als een bv in haar administratie voor de vennootschapsbelasting een auto aanmerkt als privé-eigendom van haar dga, kan zij de btw toch aftrekken als voor de rest duidelijk blijkt dat zij de eigenaar is.

Zo had een bv die managementdiensten aanbood het grootste deel van een factuur vanwege de levering van een Volvo betaald. Een deel van het factuurbedrag werd verrekend vanwege een inruil van de privéauto van de dga van de bv. De bv trok de btw over de Volvo af en paste ook correcties toe omdat de dga de auto mede voor privédoeleinden gebruikte. De bv rekende de auto niet toe aan haar ondernemingsvermogen in de administratie voor de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en evenmin voor de loonadministratie. De inspecteur stelde dat de auto niet was geleverd aan de bv maar aan de dga. De fiscus wilde daarom de afgetrokken btw naheffen van de bv. Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde dat de auto wel degelijk was geleverd aan de bv. De factuur stond op naam van de bv, de bv had het grootste deel van de factuur betaald en de auto laten verzekeren. Ook het kenteken van de Volvo stond op naam van de bv. De bv had al met al de macht om als eigenaar te beschikken over de Volvo. Dat dit niet zo was verwerkt in de administratie voor de vennootschaps-, inkomsten- en loonbelasting, deed daar niets aan af. De rechtbank verwierp ook de subsidiaire stelling van de inspecteur dat de bv de auto had doorgeleverd aan haar dga. De rechter vernietigde daarom de naheffingsaanslag.

(Bron; Taxence)

 

Verleent een ondernemer tegen vergoeding toegang tot een online databank aan particulieren? Dan moet hij vanaf volgend jaar rekening houden met de gewijzigde btw-regels en kan hij met toepassing van de mini-one-stop-shop-regeling (MOSS-regeling) administratieve lasten voorkomen.

Per 1 januari 2015 veranderen de btw-regels voor telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten die de ondernemer verricht aan particuliere afnemers. Vanaf 1 januari 2015 zijn deze diensten – net als wanneer deze diensten aan ondernemers worden verricht – belast in het land waar de (niet-belastingplichtige) afnemer woont. U las hierover in het bericht ‘Nieuwe btw-regels elektronische diensten in 2015’. Om te voorkomen dat de ondernemer zich in elke EU-lidstaat waar hij digitale diensten levert moet registreren, is er vanaf 1 januari 2015 de ‘mini-one-stop-shop-regeling’ (MOSS-regeling). Deze regeling biedt de mogelijkheid om btw die de ondernemer over deze diensten moet betalen aan te geven via één land: de lidstaat waar hij hiervoor geregistreerd staat. Hij mag dan – onder voorwaarden – in Nederland aangifte doen voor de belasting die hij in andere EU-lidstaten verschuldigd is. De ondernemer is overigens niet verplicht om gebruik te maken van de MOSS-regeling en na aanmelding kan hij zich ook weer uitschrijven.

 

Voor welke diensten?

Het gaat dus om telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten die een niet-btw-belastingplichtige (vaak de particulier) uit een andere EU-lidstaat afneemt. Voorbeelden van diensten die onder de nieuwe regelgeving kunnen vallen zijn toegang tot of downloaden van software (en software updates), onlineverkeersinformatie en -weerberichten, onlinedagbladen en -tijdschriften, onlinegegevensopslag, gebruik van zoekmachines en onlinespelen, digitale toegang tot muziek, films, spellen enzovoorts, e-learning omgevingen, telecommunicatie zoals telefoon-, sms-, video- en internetdiensten, webhosting en domeinnaamregistratie en uitzending van radio- en televisieprogramma’s.

 

Registreren bij de Belastingdienst

Om gebruik te maken van de MOSS-regeling moet de ondernemer zijn geregistreerd bij de Belastingdienst. Hiervoor kan hij sinds 1 oktober jl. een aanmeldformulier opsturen. Als hij zich voor het einde van het jaar heeft aangemeld (en bevestiging heeft ontvangen), kan hij vanaf 1 januari 2015 gebruik maken van de mini-shop-one-stop. Er zijn twee regelingen: de EU-regeling en de niet-EU-regeling. De EU-regeling geldt als de ondernemer aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • hij heeft een hoofdvestiging in Nederland;
  • zijn hoofdvestiging is buiten de EU gevestigd, maar hij heeft een vaste inrichting in Nederland. Als hij meerdere vaste inrichtingen in de EU heeft en de hoofdvestiging is buiten de EU gevestigd, dan kan de ondernemer zich ook in een andere EU-lidstaat registreren.

De niet-EU-regeling geldt als de ondernemer aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • zijn hoofdvestiging is niet in de EU gevestigd;
  • hij heeft geen vaste inrichting in de EU;
  • hij is niet geregistreerd voor de btw in de EU.

 

Hoe werkt de MOSS-regeling?

Na 1 januari 2015 treedt de MOSS-regeling in werking. De ondernemer stuurt dan ieder kwartaal digitaal via het beveiligde gedeelte van de internetsite van de Belastingdienst de btw-melding (btw-aangifte) in. Het maakt niet uit of er in dat kwartaal telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten zijn geleverd. De btw-melding moet uiterlijk 20 dagen na afloop een tijdvak digitaal zijn ingediend. De inleverdata zijn daarom 20 april, 20 juli, 20 oktober en 20 januari. Na ontvangst stuurt de fiscus de btw-meldingen, samen met de btw die de ondernemer heeft betaald, door naar de desbetreffende lidstaten via een beveiligd communicatienetwerk. Vanaf het moment dat de melding en de betaling zijn doorgestuurd naar de betreffende lidstaten, nemen zij de behandeling van de btw-melding over.

 

Betaling

De ondernemer betaalt de btw in één bedrag aan de Belastingdienst. Dit bedrag is gelijk aan het totale btw-bedrag van de btw-melding. Het is belangrijk dat het bedrag uiterlijk 20 dagen na afloop van het tijdvak moet zijn betaald. De Belastingdienst splitst vervolgens de btw-melding uit naar de betrokken lidstaten en sturen deze gegevens door. Vervolgens verdelen zij het geld over de lidstaten. En let op, voorbelasting kan niet via de btw-melding worden teruggevraagd. Voorbelasting zal via de portaalsite van de Belastingdienst teruggevraagd moeten worden.

 

Administratie

De ondernemer die gebruik maakt van de MOSS-regeling, moet in zijn administratie alle informatie bewaren over digitale diensten die hij (aan particulieren) levert. Denk hierbij aan het soort dienst, de datum van dienstlevering, de btw die verschuldigd is en de lidstaat van verbruik waar de dienst wordt geleverd. Deze gegevens moeten tien jaar worden bewaard na afloop van het jaar waarin de diensten zijn geleverd. Op verzoek van de Nederlandse of een buitenlandse belastingdienst moeten deze gegevens digitaal worden verstrekt. En let op, voor facturen gelden de regels van de lidstaat waar de dienst is geleverd!

(Bron: Taxence)

 

Hebt u zich als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK)? Dan geeft de KvK uw gegevens door aan de Belastingdienst. Nadat de Belastingdienst u heeft geregistreerd, krijgt u automatisch een btw-nummer (ook wel btw-identificatienummer).

Start u een eenmanszaak? Dan krijgt u het btw-nummer meteen bij inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Start u een vennootschap onder firma (vof), commanditaire vennootschap (cv), maatschap of rechtspersoon? Dan krijgt u het btw-nummer meestal binnen 5 werkdagen van de Belastingdienst.

Wat is het btw-nummer?

Het btw-nummer bestaat uit 14 tekens:

De Belastingdienst vermeldt uw btw-nummer op de brieven en formulieren die u ontvangt. Op enkele formulieren gebruikt de Belastingdienst het omzetbelastingnummer. Dat is bijna hetzelfde als het btw-nummer, maar het heeft geen landcode.

U vermeldt uw btw-nummer op uw facturen.

Wanneer wordt uw btw-nummer stopgezet?

Als u uw bedrijf uitschrijft bij de KvK, wordt u automatisch afgemeld bij de Belastingdienst. Uw btw-nummer wordt dan stopgezet. U krijgt hiervan een schriftelijke bevestiging van de Belastingdienst.

Hoe controleert u het btw-nummer van uw klant?

Wilt u de geldigheid van het btw-nummer van een in een EU-land gevestigde zakelijke klant controleren? U kunt dat doen met het VAT Information Exchange System (VIES) van de Europese Commissie. Van de meeste lidstaten kunt u met VIES ook de naam- en adresgegevens van uw klant controleren.

 

A-G Niessen concludeert dat de woning van X een eigen woning is in de zin van de Wet IB 2001. Hieraan doet niet af dat X tijdens zijn uitzending de woning tijdelijk heeft verhuurd.

X is in 2003 door zijn werkgever naar het buitenland gezonden. Van 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 heeft X zijn eigen woning verhuurd. De inspecteur is van mening dat de woning van X, door de verhuur, niet meer kwalificeert als eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001, en legt een IB-navorderingsaanslag op aan X. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de woning van X, ondanks de tijdelijke verhuur, nog steeds als een eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001 heeft te gelden. De rechtbank verwerpt de door de inspecteur bepleite grammaticale interpretatiemethode van art. 3.111 lid 6 Wet IB 2001. Volgens de rechtbank blijkt namelijk uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04685 (V-N 2013/2.16) dat de woning uitsluitend gedurende de verhuurperiode niet als eigen woning kan worden aangemerkt. Na afloop van de verhuurperiode moet de woning volgens de rechtbank dan ook weer als een eigen woning worden aangemerkt. Het gelijk is aan X. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag.

Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat lid 6 van art. 3.111 Wet IB 2001 op twee manieren kan worden geïnterpreteerd. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis merkt de A-G op dat de stelling van de staatssecretaris, dat de woning van een expat na een poos van tijdelijke verhuur niet weer in box 1 zou kunnen worden gesitueerd, onjuist is. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.

(Bron: Taxlive)

 

Kunt u uw schulden niet meer betalen? En bent u eigenaar van een eenmanszaak, maat in een maatschap, vennoot in een vennootschap of vrije beroepsbeoefenaar? Dan bent u persoonlijk aansprakelijk voor de schulden uit uw onderneming. U kunt een beroep doen op schuldsanering bij de gemeente of, als dit niet lukt, bij de rechtbank.

Meer weten of direct aanvragen? Openen

bij uw gemeente, provincie of waterschap

Hoe werkt vrijwillige schuldsanering?

Bij vrijwillige schuldsanering krijgt u hulp van een schuldhulpverlener. Deze is van de Gemeentelijke Kredietbank (GKB), de sociale dienst of een gespecialiseerd bedrijf. Hij helpt u een minnelijk akkoord te sluiten met uw schuldeiser(s). Dit is een vrijwillige betalingsregeling. Uw schuldeisers hoeven hier niet mee akkoord te gaan.

Uw schuldhulpverlener berekent hoeveel u maandelijks kunt aflossen. Na aflossing blijft een bedrag over dat u nodig hebt voor uw levensonderhoud. Dit bedrag ligt iets onder de bijstandsnorm.

Hoe werkt wettelijke schuldsanering?

U mag pas een beroep doen op wettelijke schuldsanering als vrijwillige schuldsanering niet lukt. Gaan 1 of meer schuldeisers niet akkoord met de minnelijke schuldregeling? Bijvoorbeeld omdat u niet genoeg kunt aflossen? Dan kunt u de rechtbank in uw woonplaats vragen om een wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat kan op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). U dient een schriftelijk verzoek in en stuurt een schuldsaneringsverklaring van de gemeente mee. Hiervoor hebt u geen advocaat nodig.

Keurt de rechtbank uw verzoek tot wettelijke schuldsanering goed? Dan stelt de rechtbank een saneringsplan op. Hierin staat het aflossingsbedrag en de duur van het traject. Meestal is dit 3 jaar. Uw schuldeisers zijn verplicht mee te werken aan de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benoemt een bewindvoerder die u helpt in deze periode. Hij voert samen met u het beheer over uw vermogen.

Wijst de rechtbank uw verzoek af? Dan kunt u in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. Hiervoor hebt u wel een advocaat nodig.

Tips voor (ex-)ondernemers

De folder ‘Als u als (ex-)ondernemer problematische schulden heeft’ van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) geeft tips voor (ex-)ondernemers die in de financiële problemen zijn geraakt.

Externe links

(Bron: Overheid)

Werkgevers moeten zich vóór 1 januari 2015 beraden over de aanpassing van de bestaande pensioenregelingen en over de vereiste reparatie- en eventuele compensatiemaatregelen.

In onderstaand overzicht worden de belangrijkste wijzigingen en aandachtspunten bij de aanpassingen van bestaande regelingen per 1 januari 2015 uiteengezet.

Opbouwpercentage pensioen vanaf 1 januari 2015
Bij een pensioenleeftijd van 67 jaar mag bij een eindloonregeling per dienstjaar maximaal 1,657 procent fiscaal worden opgebouwd (nu 1,9 procent) en bij een middelloonregeling 1,875 procent (nu 2,15 procent). Die verlaging komt bovenop de al doorgevoerde verlaging met 0,1 procent per 1 januari 2014 (van 2,25 procent naar 2,15 procent), die als oorzaak had de aanpassing van de pensioenrichtleeftijd van 65 jaar naar 67 jaar.
De opbouwpercentages voor nabestaandenpensioen en wezenpensioen worden per 1-1-2015 evenredig verlaagd. Voor de beschikbare premieregelingen geldt dat de premiestaffels zijn gebaseerd op de pensioenopbouw in middelloon en dus eveneens naar beneden worden aangepast. De premiestaffel zal over de gehele linie een lagere pensioenpremie geven.
AOW-franchise
Voor het middelloonstelsel en beschikbare premieregelingen is de minimale AOW-franchise verlaagd waardoor over een hoger deel van het salaris pensioen kan worden opgebouwd. Echter voor het eindloonstelsel is de minimale AOW-franchise verhoogd waardoor over een lager deel van het salaris pensioen kan worden opgebouwd.
Dit kan complicaties opleveren in situaties waarbij de opbouw van het ouderdomspensioen is gebaseerd op middelloon of beschikbare premie en het nabestaandenpensioen is gebaseerd op eindloon. Een dergelijke pensioentoezegging komt in veel pensioenregelingen voor. Niet iedere pensioenuitvoerder zal bereid zijn om twee AOW-franchises in één pensioenregeling te hanteren.
Aftopping van het pensioengevend salaris
Vanaf 1 januari 2015 kan over het salaris boven 100.000 euro niet meer fiscaal gefaciliteerd pensioen worden opgebouwd. Dit maximale pensioengevend salaris wordt jaarlijks geïndexeerd. Er komt een mogelijkheid voor werknemers om vrijwillig te sparen uit het nettosalaris boven de 100.000 euro. De in te leggen premies worden onttrokken uit het nettosalaris en zijn dus niet aftrekbaar. Het gespaarde saldo is niet belast in box 3, maar mag alleen in de vorm van een lijfrente (periodieke uitkeringen) worden opgenomen. Ook loopt er een wetsvoorstel voor een netto pensioen voor de opbouw boven een salaris van 100.000 euro.
In beide situaties (netto lijfrente en/of netto pensioen) is de opbouw vrijgesteld en zijn de toekomstige uitkeringen (indien de gerechtigde tot de uitkeringen dan nog inwoner is van Nederland) onbelast. De ingelegde premies zijn dus niet meer aftrekbaar en leveren dus geen belastingvoordeel op. Een bijdrage van de werkgever in de premie is niet vrijgesteld, maar belast als loon.
Aftopping nabestaandenpensioen
Belangrijk aandachtspunt is het gevolg van deze aftopping van de opbouw voor het nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen zal flink dalen, zodat bij overlijden van de werknemer met een salaris boven 100.000 euro er een direct nadelig gevolg ontstaat voor de nabestaanden. Momenteel zijn er nog geen verzekeringsproducten ontwikkeld om een dergelijk nadeel op te kunnen vangen, anders dan een reguliere dalende risicoverzekering. Zeker voor werknemers die vanwege hun gezondheid moeilijk of niet verzekerbaar zijn is dit een belangrijk aandachtspunt, aangezien dergelijke werknemers zich in privé niet of niet tegen een reële premie meer aanvullend kunnen verzekeren. Overleg hierover met de huidige of nieuwe pensioenverzekeraar is zinvol.
Aanpassing beschikbare premieregelingen vóór 1 januari 2015
Uiterlijk 1 januari 2015 dienen alle pensioentoezeggingen op basis van een beschikbare premieregeling aangepast te worden van een zogenaamde ‘bruto- premiestaffel’ naar een ‘netto-premiestaffel’. Bij een ‘bruto-premiestaffel’ werden de premies voor de risicoverzekeringen (nabestaandenpensioen vóór pensioeningangsdatum en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid), alsmede de kosten voor de pensioenregeling uit de bruto pensioenpremie gefinancierd.

Netto-premiestaffel
Wat per saldo na onttrekking overbleef, werd in het kapitaal voor het ouderdomspensioen gestort. Vanaf 1 januari 2015 dienen alle beschikbare premieregelingen te zijn voorzien van een zogenaamde ‘netto-premiestaffel’. Dit wil zeggen, dat de risicopremies en kosten separaat van de netto pensioenpremie in rekening worden gebracht. De risicopremies en kosten zijn doorgaans voor rekening van werkgever. Een dergelijke aanpassing laat een verschuiving van pensioenlasten tussen werkgever en werknemer zien en hierdoor is aanpassing of invoering van een eigen bijdrage dus noodzakelijk.

Noodzakelijke wijziging van pensioenregelingen
Het nieuwe wettelijk kader vereist in de meeste gevallen een aanpassing van de bestaande pensioenregeling. Fiscale wetswijzigingen werken niet automatisch door in de civiele pensioenregeling. De werkgever moet in dit geval actie ondernemen.

Vanzelfsprekend kan een wijziging met instemming van de werknemer worden doorgevoerd. Is daar echter geen sprake van, dan is de vraag of in de arbeidsovereenkomst of pensioenregeling een zogenaamd eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen. Bij een beroep op zo’n beding moet sprake zijn van een dusdanig zwaarwichtig belang aan de kant van de werkgever dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het is niet zeker of een zogenaamde fiscale bovenmatigheid – die ontstaat als de pensioenreling niet aan de nieuwe wetgeving wordt aangepast – wel

een voldoende zwaarwichtig belang voor de werkgever met zich meebrengt (NB: een werknemer moet wel beseffen dat een fiscaal bovenmatige pensioenaanspraak direct leidt tot een hoge naheffingsaanslag loonheffingen, vermeerderd met revisierente en boete). Immers in beginsel brengt een fiscale bovenmatigheid van de pensioenregeling geen nadeel voor de werkgever met zich mee. Daarnaast moet de pensioenregeling ook voor de werkgever een mogelijkheid bieden om de pensioenregeling eenzijdig te kunnen wijzigen.

Redelijkheid
Ook wordt voor het kunnen doorvoeren van en eenzijdige wijziging wel een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. De instemming van de Ondernemingsraad is voor rechters ook vaak een indicatie dat terecht een beroep wordt gedaan op een eenzijdige wijziging. Van belang is te onderkennen dat het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad niet automatisch instemming van de werknemer met zich meebrengt. De werknemer kan individueel nog bezwaar aantekenen tegen een eventuele wijziging van de pensioenregeling.

Om het nadeel voor de werknemers te beperken, wordt in de praktijk vaak een compensatie-  of afbouwregeling aangeboden. Daarbij is van belang vast te stellen welk nadeel de werknemer door het wijzigen van de pensioenregeling lijdt. Tot slot is een aanpassing eerder redelijk wanneer de financiële middelen die daardoor vrijvallen, ten goede komen aan de getroffen werknemers.
Akkoord tekenen

Advies aan werkgevers is om hun werknemers, alsmede zijn/haar partner voor akkoord te laten tekenen met de aanpassing van de pensioenregeling. Dit kan op twee manieren plaatsvinden:

Een actieve goedkeuring: de werknemer wordt een akkoordverklaring ter ondertekening aangeboden.
Een passieve goedkeuring: de werkgever stuurt de werknemers een brief met daarin de wijzigingen vermeld, met als uitgangspunt, dat als een werknemer niet binnen een bepaalde periode schriftelijke gemotiveerd bezwaar maakt, hij/zij geacht wordt akkoord te zijn met de aanpassing van de pensioenregeling (een zogenaamde ‘negatieve optie’). Ingeval van een passieve goedkeuring, moet de werkgever erop toezien, dat de communicatie omtrent de inhoudelijke wijzigingen juist en duidelijk plaatsvindt.

 

Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft gereageerd op de vragen van de Tweede Kamer over de werkkostenregeling (WKR). Als onderdeel hiervan heeft hij de conceptuitvoeringsregeling gepubliceerd waarin de nieuwe gerichte vrijstelling voor werkplekvoorzieningen is uitgewerkt.

In het bericht ‘Veel Kamervragen over de werkkostenregeling’ kon u lezen over de vragen die de Tweede Kamer voor staatssecretaris Wiebes had over de geplande aanpassingen aan de werkkostenregeling. Wiebes heeft hier inmiddels in de nota naar aanleiding van verslag Belastingplan 2015 (pdf) op gereageerd. Daarnaast heeft hij ook meteen de conceptaanpassingen (pdf) in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) gepubliceerd.

Geen onderscheid meer tussen vergoedingen en verstrekkingen

De aanpassingen in de URLB 2011 nemen het onderscheid tussen vergoedingen en verstrekkingen weg bij arbovoorzieningen en zakelijke hulpmiddelen die (deels) op de werkplek gebruikt worden. Op dit moment bestaan hier nog nihilwaarderingen voor die alleen gelden bij terbeschikkingstelling. De overige nihilwaarderingen die nu in de URLB 2011 staan (bijvoorbeeld een uniform of huisvesting op een boorplatform) worden in de praktijk meestal niet vergoed, maar (bijna) altijd ter beschikking gesteld. Daarom blijven deze onveranderd.
In de conceptregeling staat expliciet dat de nieuwe gerichte vrijstelling – net als de oude nihilwaardering – ook gaat gelden voor arbovoorzieningen die (ook) op de thuiswerkplek van de werknemer worden gebruikt.

Nieuwe vrijstelling ook voor niet-noodzakelijke apparatuur

Onder de genoemde zakelijke hulpmiddelen vallen onder andere gereedschappen en computers en dergelijke apparatuur. Aangezien deze per 2015 onder het noodzakelijkheidscriterium vallen, worden ze niet specifiek benoemd bij de nieuwe gerichte vrijstelling voor werkplekvoorzieningen.
Dat neemt echter niet weg dat gereedschappen, communicatiemiddelen en computers en dergelijke apparatuur bij voldoende zakelijk gebruik alsnog onder de nieuwe gerichte vrijstelling voor werkplekvoorzieningen kunnen vallen als niet aan de voorwaarden van het noodzakelijkheidscriterium wordt voldaan.

(Bron: HR Rendement)