Archive for juni, 2015

Bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) kunt u een merk registreren. Door deze registratie krijgt u het exclusieve recht op het gebruik van het merk voor bepaalde producten en diensten binnen de Benelux. De inschrijving is in eerste instantie 10 jaar geldig, maar deze kunt u na 10 jaar verlengen. U dient wel zelf uw merk actief in stand te houden in de markt. Een merk is overdraagbaar, wat is daarvoor nodig?

Een merk kan worden overgedragen middels een onderhandse akte. Wil de overnemende partij er voor zorgen, dat hij ook dezelfde bescherming geniet als de overdragende partij, dan dient dit ook geregeld te worden bij het BBIE. Hiertoe kan een standaardformulier worden ingevuld, welke te downloaden is op de website van het BBIE.

In de onderhandse akte kunnen afspraken gemaakt worden inzake een vergoeding voor de overdracht. Als het om een groot bedrag gaat, is het mogelijk om dit via een derdengeldenrekening van een IT-notaris te laten lopen. In dat geval maakt de koper het bedrag over op deze derdengeldenrekening en stort de IT-notaris dit bedrag op de rekening van de verkoper, zodra het register van het BBIE is aangepast. De IT-notaris heeft hiervoor een speciaal protocol opgesteld.

Ook kunnen er in de onderhandse akte afspraken gemaakt worden inzake gerelateerde rechten, zoals auteursrechten en domeinnamen, die mogelijk betrekking hebben op het merk. Indien de overdragende partij nog wel het merk mag blijven gebruiken, is het mogelijk om in deze akte een licentierecht te verstrekken.

Daarnaast is het goed om afspraken te maken inzake garanties, vrijwaringen en eventueel een boetebepaling, in geval de overdragende partij na overdracht onrechtmatig gebruik maakt van het merk.

U kunt ten slotte overwegen om uw merk over te dragen aan een afzonderlijke IE-holding, om te voorkomen dat bedrijfsrisico’s in de werkmaatschappij er voor zorgen, dat merkenrechten in een failliete boedel terechtkomen.

(www.it-jurist.nl)

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de terbeschikkingstelling door X uitgegroeid tot een onderneming. Over de stille reserves hoeft niet te worden afgerekend.

Belanghebbende, X, verpacht onroerend goed aan haar man, die dit in maatschapsverband voor een landbouwbedrijf gebruikt. Het resultaat valt onder de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.91 Wet IB 2001. In het jaar 2010 wordt de maatschap omgezet in een vof en het gebruik van het onroerend goed wordt ingebracht. De pacht blijft onveranderd doorlopen. X treedt toe tot de vof en wordt ondernemer in de zin van de inkomstenbelasting. De inspecteur stelt dat sprake is van staking van de tbs-werkzaamheid. Gevolg is de correctie van het belastbaar inkomen van X met een stakingswinst van € 280.800. X komt in beroep. Zij stelt dat de doorschuifregeling van artikel 3.99 Wet IB 2001 (overgang werkzaamheid in onderneming) van toepassing is. Volgens X zijn haar werkzaamheden niet gestaakt maar zijn deze door de inbreng in de vof uitgegroeid tot een onderneming. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt voorop dat onder het begrip werkzaamheid in artikel 3.91 Wet IB 2001 ook het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de onderneming van een verbonden persoon valt. Volgens de rechtbank is er geen reden om het begrip werkzaamheid in artikel 3.99 Wet IB 2001 beperkter uit te leggen. De ter beschikking stelling door X is uitgegroeid tot een onderneming. Artikel 3.99 Wet IB 2001 is van toepassing en de winst op het onroerend goed mag onbelast worden doorgeschoven naar de onderneming. Deze uitleg past volgens de rechtbank ook in de ratio van die bepaling, namelijk het voorkomen dat moet worden afgerekend over stille reserves, indien die feitelijk bezien niet gerealiseerd worden. Het beroep van X is gegrond.

(Bron: Taxlive)

Biedt u een combinatie van goederen en diensten aan tegen 1 vergoeding? Dan kunnen hiervoor verschillende btw-tarieven gelden. Daarom is het belangrijk om te weten of u de combinatie van goederen en diensten mag behandelen als 1 goed of dienst. Hierbij geldt dat u diensten en leveringen van goederen niet kunstmatig mag splitsen of samenvoegen.

Wanneer combinatie van goederen en diensten?

Levert u een combinatie van goederen en/of diensten, dan is die combinatie 1 goed of dienst als:

  • de gemiddelde consument de combinatie ziet als 1 geheel
  • u een dienst levert waarbij u ook materialen gebruikt
    De materialen maken deel uit van de dienst, als zij ondergeschikt zijn aan de dienst. Bijvoorbeeld: u bent fietsenmaker en u gebruikt plakmateriaal bij het repareren van een lekke band.
  • u goederen levert waaraan u ook diensten verricht
    Uw diensten maken deel uit van de levering van goederen, als zij ondergeschikt zijn aan de levering van goederen. Bijvoorbeeld: u verkoopt een zonnescherm en u monteert dit.

Wanneer afzonderlijke goederen en diensten?

Er is geen sprake van een combinatie van goederen en diensten als de gezamenlijk geleverde goederen en diensten hun zelfstandigheid behouden. Bijvoorbeeld: u hebt een reisbureau en u verkoopt naast de reis (belast met btw) ook een reis- en annuleringsverzekering (vrijgesteld van btw). Deze verzekeringen blijven dan vrijgesteld van btw, omdat zij geen vast onderdeel zijn van de reis. Uw klant kan deze verzekeringen namelijk ook apart of bij een andere ondernemer afnemen.

Gevolgen btw-tarief

Als u meerdere goederen en diensten als 1 geheel aanbiedt, kan dit gevolgen hebben voor de btw die u moet betalen over uw vergoeding:

  • Biedt u een combinatie van goederen en diensten terecht aan als 1 goed of dienst? Dan berekent u hierbij het btw-tarief dat geldt voor het hoofdbestanddeel van de gecombineerde goederen of diensten.
  • Biedt u meerdere goederen en diensten voor 1 prijs aan, maar moet u die als afzonderlijke goederen of diensten behandelen? Dan moet u de vergoeding splitsen als voor de afzonderlijke delen een verschillend btw-tarief geldt. U splitst de vergoeding op basis van de gangbare prijzen die gelden voor de goederen en diensten die u voor 1 prijs hebt aangeboden. Geeft een splitsing op basis van de kosten van de goederen en diensten een beter beeld van de samenstelling? Dan mag u de splitsing daarop baseren als u dat kunt aantonen in uw administratie.

(Bron: belastingdienst)

Fiscale reserves zijn bedragen die u opzij legt (reserveert) en die u mag aftrekken van de winst. De 3 belangrijkste fiscale reserves zijn de herinvesteringsreserve bij verkoop van een bedrijfsmiddel, de egalisatiereserve voor hoge periodieke uitgaven, en de oudedagsreserve voor ondernemers in de inkomstenbelasting.

Herinvesteringsreserve

De herinvesteringsreserve stelt u in staat de opbrengst van de verkoop van een bedrijfsmiddel opnieuw te investeren in een ander bedrijfsmiddel. De belastingheffing over de behaalde boekwinst bij de verkoop van het bedrijfsmiddel wordt hierdoor uitgesteld. Om gebruik te maken van deze reserve moet u aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Egalisatiereserve

De egalisatiereserve is bedoeld voor de kosten die eens in de zoveel jaar moeten worden gemaakt voor periodiek onderhoud van de bedrijfsmiddelen, zoals voor het onderhoud van uw bedrijfspand. Dit zijn vaak hoge kosten. U kunt deze reserve ook aanleggen voor toekomstige uitgaven, zoals een milieuverontreiniging. U mag geen egalisatiereserve vormen voor jaarlijks terugkerende uitgaven of voor de aanschaf van bedrijfsmiddelen.

Oudedagsreserve

Als u ondernemer bent voor de inkomstenbelasting mag u jaarlijks een deel van de winst reserveren voor uw oudedagsvoorziening. Dat gereserveerde deel heet de oudedagsreserve. Het vormen van een oudedagsreserve betekent niet dat u daadwerkelijk geld opzij zet. Het is een boekhoudkundige reservering van een deel van de winst. Deze reservering zorgt voor uitstel van belastingheffing over dat deel van de winst. Dit levert u dus op de korte termijn een voordeel op.

Let op!

De oudedagsreserve geldt niet voor belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting.

(Bron: Belastingdienst)

A exploiteerde een apotheek in een pand dat haar eigendom was en dat zij volledig tot haar ondernemingsvermogen had gerekend. In 2006 startte zij met de verplaatsing van de apotheek naar een ander, gehuurd pand. Vanaf 8 januari 2007 stond het eerste pand leeg en te koop. In mei 2007 bracht A haar onderneming met ingang van 1 januari 2007 in BV X in en droeg zij de activa en passiva, met uitzondering van het te koop staande pand, over aan BV Y met toepassing van de bedrijfsfusiefaciliteit. Op 30 januari 2009 verkocht BV X het pand en vormde zij voor de behaalde winst een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur ging daar niet mee akkoord, omdat het pand volgens hem niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad moest worden aangemerkt. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat BV X vanaf haar oprichting beschikte over het pand dat leeg en te koop stond, terwijl de onderneming in BV Y was ondergebracht en vanuit het gehuurde pand werd gedreven. Het pand kon volgens het Hof niet als een bedrijfsmiddel worden aangemerkt omdat door de doorgevoerde herstructurering het pand niet meer (duurzaam) ter beschikking van de onderneming van BV X stond. Het Hof verwierp het beroep van BV X op een arrest van 6 juni 2008, waarin de Hoge Raad had beslist dat een zaak die de functie van bedrijfsmiddel had, haar functie pas verloor als zij was verkocht of was aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit waarin die zaak fungeerde als voor de omzet bestemde voorraad. In de in het arrest beschreven situatie was sprake van één onderneming waarbinnen een bedrijfsmiddel de functie van bedrijfsmiddel verloor als zij was verkocht of aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit. Daarvan was volgens het Hof in dit geval geen sprake, aangezien de onderneming en het pand door de herstructurering van elkaar waren gescheiden.

(Bron: FUTD)

Vallen auto’s die voor algemeen gebruik beschikbaar zijn nu wel of niet onder de bijtellingsregels? Daarover heeft de Hoge Raad op 29 mei 2015 een belangrijk arrest gewezen.

De procedure gaat over een hotel op één van de Waddeneilanden. Dat hotel beschikte over een 8-persoons Landrover Defender en een Smart Fortwo. De Landrover Defender werd gebruikt voor het vervoer van hotelgasten van de veerpont naar het hotel en terug, en ook voor het verzorgen van ritten met hotelgasten over het eiland. De Smart werd vooral ingezet voor de verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten. Er was geen sluitende rittenregistratie bijgehouden.
De vraag is echter of zo’n rittenregistratie wel vereist is. Die dient immers als tegenbewijs tegen de bijtelling. Dan moet wel eerst duidelijk zijn dat het om auto’s gaat die ‘ter beschikking’ staan in de zin van de bijtelling.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in hoger beroep dat terbeschikkingstelling van een auto minimaal inhoudt dat de werknemer niet alleen de mogelijkheid heeft om de auto te besturen, maar ook kan bepalen voor welk doel hij de auto gebruikt. Het gaat er dus om dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. De staatssecretaris van Financiën heeft cassatie tegen dit oordeel aangetekend. De Advocaat-Generaal was begin dit jaar in zijn Conclusie (een advies aan de Hoge Raad) van mening dat er veel sneller sprake is van terbeschikkingstelling van een auto. Namelijk als de werkgever het mogelijk maakt dat de werknemer voor kortere of langere tijd bestuurder van de auto is. Dat kan volgens hem ook het geval zijn als het alleen om zakelijke ritten gaat.

De Hoge Raad gaat daar niet in mee: Niet in elk geval waarin een werknemer een auto van zijn werkgever heeft bestuurd, kan volgens de Hoge Raad worden gezegd dat die auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld in de zin van de bijtellingswetgeving. De Hoge Raad oordeelde dat van terbeschikkingstelling geen sprake is in een geval waarin een of meer werknemers die auto slechts besturen ter uitvoering van bepaalde opdrachten van de werkgever om in diens belang personen of goederen te vervoeren, zodat de feitelijke beschikkingsmacht bij de werkgever blijft berusten

(Bron: autoenfiscus)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat Stichting X geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd en niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht, die zodanig ernstig is dat de inspecteur rechtsgelding  de informatiebeschikking heeft vastgesteld.

Belanghebbende, stichting X, exploiteert een winkel en webwinkel waarin schaalmodellen van onder andere vrachtauto’s worden verkocht. Bestuurders zijn A en zijn echtgenote B. Bij een boekenonderzoek stelt de inspecteur vast dat een groot deel van de kopen en verkopen contant wordt betaald en dat via een privé-bankrekening ook ontvangsten binnen komen, bestemd voor de stichting. De inspecteur concludeert dat X niet aan haar administratieve verplichtingen voldoet en legt X een informatiebeschikking op over de jaren 2007-20111, die X bestrijdt.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat stichting X een rechtspersoon is en derhalve een administratief lichaam in de zin van de AWR, ten name waarvan een informatiebeschikking kan worden opgesteld. Het hof oordeelt dat X geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd en niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht, die zodanig ernstig is dat het de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt en een informatiebeschikking evenzo. Het hoger beroep van X is ongegrond. Het hof stelt geen nieuwe termijn vast omdat de schending van de administratieve plicht zich niet leent voor herstel. Dit omdat een adequate kascontrole niet meer mogelijk is.

(Bron: Taxlive)

Werknemers met een auto van de zaak kunnen proberen om uit te komen onder de dure bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde auto. Het is echter wel oppassen geblazen want soms is er geen ontkomen aan.

Wie geen bijtelling voor zijn auto van de zaak wil, moet de fiscus een sluitende km-administratie kunnen geven waaruit blijkt dat hij met de auto van de baas niet meer dan 500 km per jaar aan privéritten heeft gemaakt. Over de vraag of de rittenregistratie sluitend is, wordt aan de lopende band geprocedeerd. Daarbij gaat het vooral om ritten die als zakelijke ritten zijn gepresenteerd maar volgens de Belastingdienst privéritten zijn. Dat is wel duidelijk voor een rit naar de tandarts of naar een popconcert, maar de kwalificatie kan lastig zijn bij ritten met een gemengd karakter, zoals een bezoek aan een klant met tussendoor een rit naar een kennis of een uitstapje naar een pretpark met een bezoek aan een leverancier. Voor deze gemengde ritten geldt nog steeds de oude Mandarijnformule van de Hoge Raad. Als een rit zowel een zakelijk als een privédoel heeft en niet kan worden gezegd dat een van beide het hoofddoel is, is de rit alleen zakelijk, als hij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de belastingplichtige vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet – althans niet in dezelfde omvang – zou zijn gemaakt. Nou is dat niet alleen een mond vol, maar het is ook een lastig criterium voor de leaseautorijder zelf, voor de ambtenaren die de rittenstaten moeten controleren en voor de rechters die er uiteindelijk over moeten oordelen. Een directeur-grootaandeelhouder die met de auto van zijn BV zijn golfvaardigheidsbewijs had gehaald, lukte het om de belastingrechter ervan te overtuigen dat hij alleen uit zakelijke overwegingen had deelgenomen aan de cursus die door de brancheorganisatie van zijn bedrijf was georganiseerd. Maar een andere directeur die met zijn Porsche rijvaardigheidstrainingen in Finland en Duitsland had gevolgd, kreeg het lid op de neus. Die trainingen dienden volgens de Hoge Raad niet voor een behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking omdat geen bijzonder hoge eisen werden gesteld aan de rijvaardigheid als werknemer. De daaraan bestede kilometers waren dus privékilometers. De directeur kon 25% over de cataloguswaarde van de Porsche aftikken, omdat hij door die testritten door de 500 km-grens ging. Tussentijdse ritten op eenzelfde dag van het werk naar de woning en weer terug naar het werk behoren volgens de Hoge Raad wél tot het zakelijke woon-werkverkeer. Dat geldt ook voor een tijdelijke onderbreking van een (privé)vakantie voor een zakelijke ontmoeting. Het Gerechtshof in Den Haag vond zowel de heen- als de terugreis van het vakantieadres naar de zakelijke afspraak een zakelijke rit. Dat gold volgens het Hof ook voor de rit tussen het vakantieadres en het huisadres om te douchen en een net pak aan te trekken om de klant te ontmoeten. Alleen de terugreis van het vakantieadres naar het huisadres was een privérit. De directeur verliet de rechtzaal als een gelukkig mens want die rit kwam uit op 426 km. De kwalificatie van een rit hangt dus af van het verhaal achter de rit maar vooral van de geloofwaardigheid van dat verhaal.

Wie geen zin heeft in het gedoe met het vastleggen van alle ritten of de leaseauto gewoon lekker vaak en veel privé wil gebruiken, kan de fiscale schade ook beperken door te kiezen voor een auto met een lage(re) bijtelling. Dan moet het om een “schone” auto gaan. Voor (semi-)elektrische auto’s geldt namelijk een bijtelling van maar 7% of 14% afhankelijk van de CO2-uitstoot. Fabrikanten van deze plug-in-hybrides hebben de CO2-uitstoot – op papier – weten te drukken tot nét onder de grens die geldt voor een bijtelling van 7%. Degenen die zo’n stekkerauto rijden, zijn spekkoper: ze hoeven geen meter elektrisch te rijden maar kunnen steeds plankgas op normale brandstof zakelijke en privéritten maken. Die ritten worden door de werkgever betaald en de fiscale stimuleringssubsidie komt uit de schatkist, per saldo dus win-win voor de “schone” leasebakrijder. Zijn voordeeltje staat overigens wel op de tocht. Er zijn plannen om deze bijtelling vanaf 2016 te verhogen naar 15%, maar welke reparaties staatssecretaris Wiebes precies zal uitvoeren op het terrein van de autobelastingen zal moeten blijken uit de Autobrief die hij ons heeft beloofd voor juni 2015.

(Bron: FUTD)

Staatssecretaris Wiebes (Financiën) heeft een alternatief gepresenteerd voor het eerdere voorstel voor de BGL ter vervanging van de huidige Verklaring arbeidsrelatie (VAR).

Wiebes (Financiën) heeft in een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL) aan de Tweede Kamer zijn alternatief toegelicht.

Het alternatief houdt in dat opdrachtgevers en opdrachtnemers (zzp’ers) gaan werken met de door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomsten, waardoor vooraf duidelijkheid is over de arbeidsrelatie.

(Voorbeeld)overeenkomsten
Volgens Wiebes kunnen werkgevers en zzp’ers ervoor kiezen zelf een eigen (bestaande) overeenkomst voor te leggen aan de Belastingdienst of gebruik te maken van (sectorale) voorbeeldovereenkomsten die door de Belastingdienst vooraf zijn beoordeeld en via de site van de Belastingdienst beschikbaar wordt gesteld.
Indien volgens een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst wordt gewerkt, is het niet meer nodig om daarnaast ook nog te bewijzen dat er geen sprake is van werknemerschap of werkgeverschap. Het werken volgens de afgesloten beoordeelde overeenkomst is voldoende voor het verkrijgen van zekerheid omtrent de loonheffingen, zo verzekert Wiebes in zijn brief aan de Tweede Kamer.

Beoordeling overeenkomsten
Er is een aantal factoren van invloed is op de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, zonder dat deze factoren op zichzelf van doorslaggevende invloed zijn. Deze factoren (uit de jurisprudentie) zullen door de Belastingdienst worden gewogen bij het beoordelen van de voorgelegde overeenkomsten:

  • De opdrachtnemer mag zich niet of alleen met toestemming van zijn opdrachtgever laten vervangen
  • De opdrachtnemer mag zich alleen laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever zelf ook inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent
  • Er is een verplichting tot het betalen van loon
  • De opdrachtgever geeft leiding en houdt toezicht op het werk van de opdrachtnemer
  • De opdrachtgever geeft aanwijzingen aan de opdrachtnemer over bijvoorbeeld representativiteit, omgang met klanten, werktijden, kenbaarheid door middel van bedrijfskleding, logo’s op vervoermiddelen en visitekaartjes
  • De opdrachtgever neemt klachten in behandeling over (het werk van) de opdrachtnemer
  • De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht vormen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever
  • De opdrachtnemer mag niet voor verschillende opdrachtgevers tegelijk werken
  • De opdrachtnemer krijgt doorbetaald bij ziekte of vakantie
  • De opdrachtnemer hoeft het werk niet gratis opnieuw te doen of gratis aan te passen als het niet voldoet aan de overeenkomst
  • De opdrachtgever bepaalt de hoogte van de beloning voor de werkzaamheden
  • De opdrachtgever is aansprakelijk voor de schade die een opdrachtnemer veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden
  • De opdrachtnemer heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering
  • De opdrachtgever zorgt voor gereedschappen, hulpmiddelen en materialen

Wiebes stelt voor dat als volgens de beoordeelde overeenkomst wordt gewerkt, de  vrijwaring zou kunnen gelden voor een periode van vijf jaar.
Naheffingsaanslag loonheffingen
Als de Belastingdienst na controle de arbeidsverhouding kwalificeert als een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, is er geen vrijwaring voor de loonheffingen. In dat geval zal de Belastingdienst aan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag voor de loonheffingen opleggen.

(Bron: Overheid)