Archive for april, 2015

In Nederland is iedere ondernemer verplicht zijn administratie te bewaren. Dit wordt ook wel de fiscale bewaarplicht genoemd. Wettelijk is bepaald dat u uw administratie 7 jaar dient te bewaren. Echter zijn er bestaan uitzonderingen waarbij u sommige gegevens wel tot 10 jaar moet bewaren.

De basisgegevens, de gegevens op basis waarvan uw belastingplicht moet kunnen worden afgeleid, dient u 7 jaar te bewaren. Onder deze gegevens vallen ieder geval:

  • Kasadministratie
  • Grootboekadministratie
  • Voorraadadministratie
  • Loonadministratie
  • Urenadministratie
  • Debiteurenadministratie
  • Crediteurenadministratie
  • Inkoopadministratie
  • Verkoopadministratie

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van gegevens die bewaard moeten worden. Deze lijst is echter niet compleet. Dit komt onder andere doordat per branche en per vakgroep bepaalde eisen gesteld kunnen worden aan de essentiële informatie die een onderneming moet kunnen verstrekken aan belastingdienst.

De belastingdienst kan uw administratie controleren en wanneer nodig om nadere gegevens vragen. Wanneer u deze gegevens niet heeft en/of niet verstrekt kan dit verstrekkende gevolgen hebben. De belastingdienst kan in dit geval de bewijslast omkeren en verzwaren. Dat wil zeggen dat de belastingdienst een redelijk onderbouwde schatting zal maken van uw omzet (welke in de praktijk altijd hoog zal zijn) en op basis hiervan een aanslag zal opleggen. Vervolgens verkeert de belastingplichtige onderneming in de zeer lastige positie om bewijs te leveren dat de schatting van de belastingdienst onjuist is en dus de aanslag te hoog is. In de praktijk is dit een lastige en weinig benijdenswaardige positie. Vaak zijn met deze zaken grote bedragen gemoeid.

Reden genoeg om u bij te laten staan door een specialist, een advocaat-belastingkundige. Twijfel niet en neem (vrijblijvend) contact op met Farber Zwaanswijk Advocaten, gespecialiseerd en ervaren op het gebied van (het voorkomen van) procedures tegen de belastingdienst. U kunt  hier klikken voor de contactgegevens.

(Bron: FZAdvocaten)

Ondernemers kunnen hun rekeningnummer voor teruggaven met een digitaal formulier doorgeven aan de Belastingdienst.

Het formulier ‘Wijzigen rekeningnummer ondernemer’ kan worden gebruikt om een rekeningnummer door te geven voor teruggaven:

  • btw
  • loonheffingen
  • motorrijtuigenbelastingen
  • vennootschapsbelasting
  • overige belastignen (eurovignet, verontreinigingsheffing rijkswateren)

Het formulier is niet bedoeld voor:

  • teruggaaf Inkomstenbelasting
  • teruggaaf bijdrage Zorgverzekeringwet (Zvw)
  • toeslagen

Gebruik daarvoor Mijn Belastingdienst of Mijn toeslagen.

 

Waar vindt u het formulier Wijzigen rekeningnummer?

Het formulier ‘Wijzigen rekeningnummer ondernemers’ staat onder ‘Overige formulieren’ op het beveiligde deel van onze internetsite (https://mijn.belastingdienst.nl/ppa/). U logt in met uw gebruikersnaam en wachtwoord.

(Bron: Taxence)

De invoering van de mogelijkheid om voor tijdelijke werknemers eigenrisicodrager voor de WGA te worden is uitgesteld naar 2017.

Op basis van de Wet Bezava (modernisering Ziektewet) zou dit vanaf 2016 mogelijk zijn. Maar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid  heeft dit uitgesteld naar 2017.

Tegemoetkomen aan verzekeraars

Werkgevers kunnen zich bij UWV verzekeren voor de WGA. Of ze kunnen eigenrisicodrager worden, eventueel in combinatie met een verzekering bij een particuliere verzekeraar. Deze verzekeraars stellen dat zij nog niet klaar zijn voor de invoering van het WGA-eigenrisicodragerschap voor tijdelijke werknemers. Met het uitstel komt de minister hieraan tegemoet.

Eén keuze voor alle werknemers

Als werkgevers in 2017 besluiten om eigenrisicodrager te worden voor de WGA-uitkering aan tijdelijke werknemers, geldt dit ook automatisch voor hun werknemers met een vast contract. De keuze om wel of geen eigenrisicodrager te worden, geldt dan dus voor alle werknemers.

Eigenrisicodrager

Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WGA dragen zelf het risico. De betaling van de WGA-uitkering en de kosten van de re-integratie komen dan voor hun rekening. Of voor rekening van de particuliere verzekeraar waar de werkgever zich bij verzekerd heeft.

(Bron: UWV)

AWBZ-bijdrage van Duitser met Nederlands pensioen is niet verrekenbaar

Categories: Nieuws, Nieuws buitenland (specifieke onderwerpen), Loonheffingen
Reacties uitgeschakeld voor AWBZ-bijdrage van Duitser met Nederlands pensioen is niet verrekenbaar

 

Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat het op grond van art. 69 ZVW verschuldigde AWBZ-deel van de bijdrage geen AWBZ-premie is. Dit deel is dus niet als voorheffing verrekenbaar met zijn IB-aanslag. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

De heer X woont in Duitsland. X is daarom niet verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. X maakt gebruik van de optie om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld (art. 2.5 Wet IB 2001). X krijgt in 2009 een pensioen uit Nederland en betaalt daarom conform art. 33 EEG Verordening 1408/71 een bijdrage met AWBZ-deel van € 2.338 aan het College voor Zorgverzekeringen (CvZ). Volgens X is dit AWBZ-deel aan te merken als ingehouden AWBZ-premie, zodat die als voorheffing verrekenbaar is met zijn IB-aanslag. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X in het ongelijk. X gaat in hoger beroep.

Hof ‘s-Hertogenbosch (MK I, 18 juli 2014, 13/00709, V-N 2014/54.2.2) oordeelt dat het op grond van art. 69 ZVW verschuldigde AWBZ-deel van de bijdrage geen AWBZ-premie is. De ZVW spreekt zelf namelijk over ‘bijdrage’ en niet over ‘premie’. X stelt dus ten onrechte dat hij door de betaling premieplichtig is. X beroept zich ook vergeefs op uitlatingen in de toelichting van de aangifte en publicaties op internet van de Belastingdienst en CvZ. Algemene voorlichting is namelijk slechts bindend als X afgaande daarop iets gedaan of nagelaten zou hebben dat hem, afgezien van de alsnog te betalen belasting, in een ongunstiger positie zou hebben gebracht. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

(Bron: Taxlive)

 

 

ZZP’ers vermelden op hun facturen bijna altijd een betalingstermijn. Toch wordt deze uiterlijke betaaldatum regelmatig overschreden door opdrachtgevers of klanten, waardoor ondernemers in financiële problemen komen. Wat zijn de wettelijke voorwaarden met betrekking tot betalingstermijnen en hoe kun je als ZZP’er het beste met wanbetalers omgaan?

 

X was eigenaar van vijf verhuurde woningen waarop huurbescherming van toepassing was. De woningen werden in 2010 in box III gewaardeerd op een volgens artikel 17a, lid 2, Uitvoeringsbesluit IB 2001 bepaald percentage van de WOZ-waarde (leegwaarderatio). X ging in beroep en stelde dat deze waarderingsmethodiek in zijn geval ongunstig uitpakte. Het werkelijk behaalde rendement op de woningen was daardoor namelijk nihil of zelfs negatief. Hof Amsterdam besliste echter in navolging van Rechtbank Haarlem dat de waarde van de woningen in overeenstemming met de wettelijke bepalingen juist was vastgesteld en dat de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mocht beoordelen. X ging in cassatie. De Hoge Raad besliste dat een forfaitaire regeling voor de vaststelling van de werkelijke waarde van verhuurde woningen op zichzelf aanvaardbaar was. Wanneer echter de uitwerking van dit forfait leidde tot resultaten die de wetgever met artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 niet voor ogen kon hebben gehad, moest die uitwerking volgens de Hoge Raad buiten toepassing blijven. Als kwam vast te staan dat de uit die stapeling van forfaits in box III voortvloeiende waardering van verhuurde woningen in betekenende mate (10% of meer) hoger was dan de werkelijke waarde daarvan, werd volgens de Hoge Raad niet voldaan aan de doelstelling van de wetgever, te weten: correctie van de WOZ-waarde zodat rekening werd gehouden met de waardedrukkende werking van de verhuur. In dat geval voldeed de regeling van artikel 17a Uitvoeringsbesluit IB 2001 niet aan de opdracht die de wetgever met de delegatiebepaling van artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 had verstrekt aan de besluitgever en moest die regeling buiten toepassing blijven. Dit had tot gevolg dat met de waardedruk als gevolg van verhuur van een woning rekening moest worden gehouden volgens de hoofdregels van box III, namelijk door uit te gaan van de werkelijke WEV van de verhuurde woning op de WOZ-waardepeildatum. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van X gegrond en verwees de zaak naar Hof Den Haag voor een nadere beoordeling van de – door X aannemelijk te maken – WEV van de verhuurde woningen op de WOZ-waardepeildatum en zo nodig van de gevolgen die daaraan moesten worden verbonden.

(Bron: FUTD)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat mevrouw X aan de uitlatingen van de Belastingtelefoon geen vertrouwen kan ontlenen dat zij na de invoering van de nieuwe regelgeving nog bezwaar kon indienen tegen de aanslag.

Belanghebbende, mevrouw X, krijgt op in augustus 2011 een schenking van haar moeder van € 18.000. In 2011 gold voor kinderen die de leeftijd van 35 jaar nog niet hebben bereikt de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 24.144. Op het moment van schenking was X al 35 jaar. In maart 2012 is de aangifte schenkbelasting gedaan. Eind oktober 2012 is aan X een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 1297 ((€ 18.000 -/- de algemene vrijstelling van € 5.030) x 10%). In de media nam X kennis van een op handen zijnde verruiming van de eenmalige verhoogde vrijstelling aan kinderen tot de leeftijd van 40 jaar. X meende hiervoor alsnog in aanmerking te kunnen komen. X belt daarom met een medewerker van de Belastingtelefoon. Deze raadt X aan om de nieuwe regelgeving af te wachten. Pas na ontvangst van de aanmaning tekent X bezwaar aan tegen de aanslag. In geschil is of dat bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X aan de uitlatingen van de Belastingtelefoon geen vertrouwen kan ontlenen dat zij na de invoering van de nieuwe regelgeving nog bezwaar kon indienen tegen de aanslag. X heeft namelijk geen vragen gesteld over het maken van bezwaar. Het doet er dus niet toe dat X wel binnen de wettelijke bezwaartermijn contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. Het beroep van X is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

De volgende gegevens hebt u nodig bij het invullen van de vraag ‘Eigen woning’ in uw aangifte inkomstenbelasting:

  • de WOZ-waarde van uw woning
    Deze waarde staat op uw WOZ-beschikking. Voor uw aangifte inkomstenbelasting gebruikt u de WOZ-beschikking van het jaar waarover u aangifte doet. Deze heeft een peildatum van 1 januari van het jaar vóór het jaar waarover u aangifte doet.
  • de betaalde rente en aflossing
    Deze staan op het (jaar)overzicht van uw bank.
  • In het jaar van aankoop of verkoop ook de volgende door u betaalde kosten:
    • de afsluitprovisie
    • de overdrachtsbelasting
    • de advies- en bemiddelingskosten
    • de taxatiekosten voor het krijgen van de lening
    • de notariskosten voor de hypotheek of lening

Deze staan op de aankoop- of verkoopspecificatie van de notaris.

dga en de inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor dga en de inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet

Ditmaal behandelen we het verloop van de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de dga met meerdere dienstbetrekkingen (in holding en werkmaatschappij) en een loon boven het maximum bijdrage-inkomen (€  51.976).

Sinds 2013 krijgen inhoudingsplichtigen geen teruggave meer van teveel ingehouden Zvw-bijdrage als sprake is van werknemers met meerdere dienstbetrekkingen en een loon boven het maximum bijdrage-inkomen. Het is echter een misverstand dat dit ook voor de dga geldt. De teveel ingehouden Zvw-bijdrage voor de dga wordt wel gerestitueerd.

Er is echter een manier om al vooraf rekening te houden met het maximum bijdrage-inkomen, namelijk door toepassing van de doorbetaald loonregeling. Bij toepassing van die regeling verloont de holding de salarissen uit zowel de holding als de werkmaatschappij. De doorbetaaldloonregeling kan dan worden toegepast voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen én de bijdrage Zorgverzekeringwet (4,85 procent).

Als de dga niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen bij de holding maar wel bij de dochtermaatschappij, dan kan de doorbetaaldloonregeling ook worden toegepast. Dan zal de dochtermaatschappij echter wel de premies werknemersverzekeringen zelf moeten afdragen.

(Bron: Full Finance)

De vermogensetikettering binnen de inkomstenbelasting geeft in de praktijk veel problemen. Investeringen in (kapitaal)goederen welke uitsluitend voor de zaak gebruikt worden, is verplicht ondernemingsvermogen. Investeringen welke u uitsluitend privé gaat gebruiken, is verplicht privévermogen. U heeft als ondernemer geen keuzerecht. Maar wat als u die investering zowel voor privé als voor de zaak gaat gebruiken? Deze laatste categorie behoort dan tot het keuzevermogen. U mag nu als ondernemer kiezen: of op de zaak of in privé. De wetgever heeft er bewust voor gekozen vermogensetikettering niet binnen de wet IB 2001 op te nemen.

17792911_sDat deze keus belangrijk is, zal duidelijk zijn. Bij de keuze van ondernemingsvermogen zijn de kosten aftrekbaar van de winst en eventuele verkoopwinsten belast in box 1. Bij de keuze van privévermogen zijn de kosten niet aftrekbaar en zijn eventuele verkoopwinsten onbelast. Wel krijgt u bij privévermogen eventueel te maken met de vermogensrendementsheffing binnen box 3.

Met een juiste etiketteringskeuze binnen de inkomstenbelasting kunt u fiscaal veel besparen.

Binnen de vennootschapsbelasting speelt vermogensetikettering minder, omdat daar geacht wordt, dat het gehele vermogen ondernemingsvermogen is.

 

Zoals uit mijn inleiding blijkt, zijn er drie soorten vermogensetikettering:

  1. Verplicht ondernemingsvermogen. Vermogensbestanddelen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90% of meer) in het bedrijf gebruikt worden. Voorbeelden zijn een bedrijfsgebouw, de machines, een heftruck, debiteuren, liquide middelen (nodig voor de normale bedrijfsuitoefening) en crediteuren. Deze posten moeten geactiveerd of gepassiveerd worden op de balans. Is een vermogensbestanddeel gefinancierd met vreemd vermogen, dan volgt deze schuld het bezit.
  2. Verplicht privévermogen. Vermogensbestanddelen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90% of meer) voor privé gebruikt worden. Voorbeelden zijn de inboedel van het woonhuis, de caravan voor op vakantie, een privéspaarrekening. Deze posten zien we niet terug op de balans van het bedrijf.
  3. Keuzevermogen. Als u als ondernemer de zaken of goederen zowel zakelijk als privé gaat gebruiken, dan is er een wisselend of gemengd gebruik. De wil van de ondernemer is doorslaggevend. Als u als ondernemer kiest voor zakelijke etikettering, dan blijkt dit door opname van de zaak op de balans. Binnen de inkomstenbelasting kunt u nog terugkomen op deze beslissing, zolang de aanslag inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk is. Een aanslag is onherroepelijk, als de definitieve aanslag is opgelegd en de termijn van bezwaar is verstreken. Voorbeelden zijn een auto voor zowel zakelijk als privégebruik en een woon-werkpand. Bij de meeste vermogensbestanddelen wordt naar de (nagenoeg) uitsluitend grens van 10% – 90 % gekeken. Bij de auto is wel aparte wetgeving van toepassing. De grens ligt hier bij 500 km op jaarbasis. Bij minder dan 500 km privé geldt verplicht ondernemingsvermogen. Bij minder dan 500 km zakelijk geldt verplicht privévermogen. In alle andere gevallen geldt nu keuzevermogen.

Vermogensetikettering binnen de inkomstenbelasting is duidelijk een vak apart. Verkeerde keuzes kunnen fiscaal behoorlijk in de papieren lopen. Bij zakelijke etikettering worden waardemutaties van het vermogensbestanddeel als kosten e/o opbrengsten meegenomen in de winstbepaling. Bij privévermogen geldt eventueel alleen de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3. (Na aftrek van het heffingsvrije vermogen).

Ook niet onbelangrijk bij een keuze is de vorming van de oudedagsreserve. Deze FOR  is afhankelijk van de hoogte van het ondernemingsvermogen.

Als voorbeeld de verkoop van een pand.

Bij een verkoop met winst is deze winst onbelast bij de keuze privévermogen. Deze winst is  belast bij de keuze ondernemingsvermogen. Bij een verkoop met verlies is dit verlies niet verrekenbaar binnen het privévermogen. Dit verlies is wel aftrekbaar op de jaarwinst bij de  keuze ondernemingsvermogen.

In een volgend blog over vermogensetikettering komt o.a. heretikettering, verbouwingen en panden in gemengd gebruik aan de orde.

(Bron: Multiraedt /Bert Elfferich RB )