Archive for mei, 2012

Startende ondernemers gaan in veel gevallen in hun eentje van start, maar er komt een tijd dat u misschien wel toe bent aan het inhuren van personeel. Maar hoe gaat dit in zijn werk, waar moet u op letten en hoe vindt u de juiste werknemers? Dat leest u in dit artikel: 5 vragen en antwoorden over het aannemen van personeel.

1. Hoe laat ik potentiële werknemers weten dat mijn bedrijf vacatures heeft?

De eerste stap in uw zoektocht naar nieuw personeel na het afronden van het functieprofiel, is het uitzetten van de vacature(s). Afhankelijk van de branche waarin u werkzaam bent, kunt u vacatures plaatsen in vakbladen, dagbladen (met name de zaterdagedities zijn hierbij populair) en online. Denk hierbij aan grote vacaturesites zoals Monsterboard, Nationale Vacaturebank en NUwerk, maar ook kleinere sites die zich specifiek richten op uw sector. Bijvoorbeeld, als u eigenaar bent van een mediabedrijf, doet u er goed aan ook eens een kijkje te nemen op onder andere Villamedia.

Het uitzetten van vacatures is natuurlijk maar één onderdeel van het rondsturen en promoten van de oproep. Uiteraard moet u hiervoor ook uw netwerk volop benutten. Uit ervaring blijkt dat uw netwerk op dit gebied zeer waardevol kan zijn. Uw kennissen, collega’s, vrienden en familie kunnen immers als geen ander inschatten of u met de persoon in kwestie kunt samenwerken, hem kunt vertrouwen en of de kandidaat een aanwinst is voor uw bedrijf. Tot slot is natuurlijk social media een handig hulpmiddel bij het bereiken van de juiste sollicitant(en). Via Facebook, Twitter en vooral LinkedIn proberen ondernemers steeds vaker potentiële werknemers te benaderen.

2. Waar moet ik bij het sollicitatiegesprek op letten?

Het maken van een goede eerste indruk is zowel voor de potentiële werkgever als voor de werkgever belangrijk. Zorg ervoor dat de sollicitant zich op zijn gemak voelt; bied hem of haar wat te drinken aan en houd bij het wachten op de koffie in ieder geval het gesprek gaande, zodat er zo min mogelijk ongemakkelijke stiltes vallen. Als u en de kandidaat eenmaal tegenover elkaar zitten, is het gebruikelijk dat u eerst zowel uw bedrijf als de betreffende functie kort introduceert. Daarna kunt u de sollicitant relevante vragen stellen, zodat u erachter komt of de persoon en bij de functie en eventuele andere werknemers past.

U doet er in ieder geval goed aan om altijd naar de motivatie van de kandidaat te informeren. Waarom is hij of zij toe aan een andere baan? Zo krijgt u een beter beeld waar deze sollicitant naar op zoek is en of u kunt bieden wat hij in zijn huidige functie niet vindt. Indien het oriënterende gesprek naar tevredenheid is verlopen, kunt u desgewenst een tweede afspraak maken om de salariëring en overige arbeidsvoorwaarden verder te bespreken. Voordat u die stap neemt, doet u er verstandig aan om nog wel het cv van de sollicitant te (laten) controleren. Tegenwoordig wordt bijna iedere cv wel een beetje aangedikt en ook fraude met diploma’s komt helaas steeds vaker voor. Twijfelt u aan de papieren van een kandidaat? Dan kunt u deze maar beter op onjuistheden laten checken. Instanties als Nuffic kunnen u daarbij helpen.

3. Met welke belastingen krijg ik als werkgever te maken?

Het aannemen van personeel is een leuke en misschien wel spannende periode, maar brengt ook de nodige administratieve taken met zich mee. Als werkgever krijgt u op meerdere vlakken te maken met de fiscus. Allereerst moet u zich bij deze instantie aanmelden als werkgever. Daarnaast moet u in bepaalde gevallen de Belastingdienst op de hoogte brengen van het feit dat u een medewerker in dienst neemt. Dat moet uiterlijk de dag vóór de eerste werkdag van die werknemer gebeurd zijn, via een zogenaamde Eerstedagsmelding.

Uiteraard krijgt u ook te maken met de aangifte loonheffingen. Tot slot moet u een loonadministratie gaan bijhouden. Deze administratie moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Dat is nodig om de juiste gegevens te kunnen verstrekken aan de Belastingdienst. De gegevens over uw personeel bewaart u overzichtelijk in een personeelsdossier. Op de website Antwoord voor bedrijven vindt u meer uitgebreide informatie over welke zaken u allemaal geregeld moet hebben voor u zich officieel werkgever mag noemen.

4. Hoe zit het met de arbeidsvoorwaarden?

De onderhandeling over de specifieke arbeidsvoorwaarden komt in veel gevallen pas in het tweede gesprek aan bod. Op dit moment zien zowel de werkgever als toekomstig werknemer het zitten om met elkaar verder te gaan. Dit gesprek is er dan ook vooral voor bedoeld om additionele zaken te bespreken, zoals onkostenvergoedingen en of een auto van de zaak wel of niet bij de functie inbegrepen is. Er zijn zowel primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden, die overigens veelal in een CAO zijn geregeld:

Primaire arbeidsvoorwaarden

  • Salaris. De hoogte checkt u via de salariswijzer.
  • Vakantietoeslag

Secundaire arbeidsvoorwaarden

  • Eindejaarsuitkering/dertiende maand
  • Leaseauto
  • Smartphone
  • Onkostenvergoedingen
  • Overwerktoeslag
  • Pensioenvoorziening
  • Ploegentoeslag
  • Secundaire arbeidsvoorwaarden
  • Reiskostenvergoeding
  • Winstdeling

5. Kan ik ook buitenlands personeel inhuren?

Ja, dat is zeker mogelijk. Houd er echter wel rekening mee dat u in eerste instantie moet werven binnen de EER (EU, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). Pas als u kunt aantonen dat u daar geen geschikte werknemer(s) kunt vinden, mag u ook gaan werven in andere landen. Voor werknemers uit Bulgarije, Roemenië en landen buiten de EER hebt u meestal een tewerkstellingsvergunning nodig. Daarnaast moet u ervoor zorgen dat buitenlandse werknemers (die in Nederland belastingplichtig worden) beschikken over een eigen sofinummer, die zij persoonlijk moeten afhalen bij een van de kantoren van de fiscus. Vergeet ook niet om een kopie van het identiteitsbewijs van de buitenlandse werknemer in kwestie op te nemen in uw bedrijfsadministratie. Deze papieren moet u tot vijf jaar na beëindiging van de werkzaamheden goed bewaren.

(Bron: Ikgastarten)

Als een werkneemster ziek wordt door haar zwangerschap of bevalling, moet u haar in principe binnen zes weken ziek melden bij UWV. Sinds 1 januari 2012 moet u in sommige situaties een zwangere werkneemster die ziek is echter al binnen vier dagen ziek melden bij UWV.

Een zwangere werkneemster mag vier tot zes weken vóór haar vermoedelijke bevallingsdatum met zwangerschapsverlof gaan. De periode van zes weken vóór de uitgerekende datum tot de gekozen ingangsdatum van het zwangerschapsverlof, is de flexibiliseringsperiode. Als een zwangere werkneemster in deze flexibiliseringsperiode ziek wordt, heeft ze recht op een Ziektewetuitkering van UWV. Het doet er dan niet toe of haar ziekte het gevolg is van de zwangerschap. Normaal gesproken moet u een werkneemster die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van haar zwangerschap binnen zes weken ziek melden bij UWV. Er zijn echter een aantal situaties waarin u de ziekte van de zwangere werkneemster al uiterlijk op de vierde dag bij UWV moet melden. Deze vindt u in onderstaande afbeelding.

Boete bij te laat ziek melden

Op welk moment u een zwangere werkneemster moet ziek melden bij UWV, hangt dus af van het tijdstip waarop zij ziek wordt. Voor de ziektedagen van een zwangere werkneemster die in de flexibiliseringsperiode vallen, krijgt de werkneemster een Ziektewetuitkering. UWV  trekt deze ziektedagen af van het zwangerschapsverlof. Dat betekent dat haar verlof waarschijnlijk eerder is afgelopen. Bent u te laat met de ziekmelding, dan kan UWV u een boete van maximaal € 455 opleggen.

(Bron: Salarisrendement)

Over alimentatie in het algemeen, maar kinderalimentatie in het bijzonder, bestaan veel misverstanden. We lichten er vijf uit.

Kinderalimentatie is een bijdrage van de niet-verzorgende ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren). De kinderalimentatie kan tussen de ouders onderling worden afgesproken of zijn vastgesteld door een rechtbank. Van de vele misverstanden die bestaan over kinderalimentatie, lichten we er vijf uit.

1. Alimentatie stopt na 21e jaar De plicht tot het betalen van kinderalimentatie eindigt doorgaans als een kind 21 jaar wordt, waarna de plicht van een ouder om financieel bij te dragen aan zijn kind slechts bestaat voor zover het kind behoeftig is. Van deze wettelijke bepaling kan echter op verschillende manieren afgeweken worden. Zo kan contractueel vastgelegd worden dat ouders blijven bijdragen in de kosten, nadat het kind 21 jaar is geworden. Hierdoor heeft het kind ook na zijn 21e jaar recht op alimentatie.

2. Stiefouder is alimentatieplichtig Een stiefouder is slechts onder voorwaarden alimentatieplichtig naar een stiefkind toe. Indien een stiefouder een huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan met de ouder van het kind, én het kind behoort tot het gezin van de stiefouder en de ouder, dan is de stiefouder onderhoudsplichtig. Deze onderhoudsplicht geldt ook als de stiefouder geen gezag over het kind uitoefent, maar houdt voor de gezagloze stiefouder op na beëindiging van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

3. Altijd recht op kinderalimentatie Niet onder alle omstandigheden heeft een meerderjarig kind recht op kinderalimentatie. Net als bij partneralimentatie, kan het recht erop doorbroken worden door gedrag van de onderhoudsgerechtigde ‘waardoor niet langer van de alimentatieplichtige gevergd kan worden dat nog langer alimentatie wordt betaald’. Het gaat dan om gedrag waardoor de lotsverbondenheid tussen ouder en kind doorbroken wordt.

4. Pas na scheiding recht op alimentatie Niet alleen na een scheiding heeft een verzorgende ouder recht op kinderalimentatie. Indien tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap de ouders niet meer samenwonen, dient de niet-verzorgende ouder bij te dragen in de kosten van het onderhoud van de kinderen.

5. Zonder inkomen geen alimentatieplicht Kinderalimentatie wordt niet alleen berekend aan de hand van inkomen, maar ook vermogen. Als een onderhoudsplichtige ouder geen inkomen (loon of uitkering) heeft, maar wel vermogen, dan kan toch verlangd worden dat kinderalimentatie wordt betaald. Dit geldt ook als het vermogen bestaat uit smartengeld of een erfenis.

(Bron: Jurofoon)

X ontving van de inspecteur in verband met een vermoedelijke teruggaaf een deels vooringevuld aangiftebiljet IB 2006. Op die vooringevulde aangifte stond niet het loon dat X in 2006 van BV A had ontvangen. X stuurde de aangifte zonder wijzigingen ondertekend retour en deed daarmee aangifte van een belastbaar inkomen van € 8.768. De aanslag IB 2006 werd in 2008 conform de aangifte opgelegd. In april 2010 deed X nogmaals aangifte IB voor 2006 en vermeldde daarin het van BV A genoten loon. De inspecteur legde een navorderingsaanslag IB 2006 op naar een belastbaar inkomen van € 33.012. X stelde dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte. De inhoudingsplichtige BV A had de looninkomsten in 2006 aan de Belastingdienst verstrekt. X verwees hiervoor naar een verklaring van de BV A dat de loonheffing op tijd werd betaald, dat de jaaropgaven op tijd werden verzonden en dat er nooit een verzuimbrief was ontvangen. Hof Leeuwarden hechtte geloof aan de verklaring van de inspecteur dat hij ten tijde van de primitieve aanslagregeling niet bekend was met de looninkomsten. De looninkomsten waren niet opgenomen in de “FI-base” of “NIG-base”, een databestand met loon- en uitkeringsgegevens van belastingplichtigen. Het Hof vond het echter wel geloofwaardig dat BV A als inhoudingsplichtige de inkomensgegevens tijdig aan de inspecteur loonbelasting had verstrekt. Het Hof besliste vervolgens dat het aan de inspecteur was om aannemelijk te maken dat de door de inhoudingsplichtige aan een andere eenheid van de Belastingdienst verstrekte gegevens met betrekking tot de looninkomsten ten tijde van de primitieve aanslagregeling niet in voor hem toegankelijke gegevensbestanden waren opgenomen. De inspecteur maakte dat volgens het Hof echter niet aannemelijk. Indien en voorzover problemen met de koppeling van geautomatiseerde gegevensbestanden van de Belastingdienst er de oorzaak van zouden zijn dat de gegevens door de inspecteur niet raadpleegbaar waren, moest dat volgens het Hof voor rekening van de inspecteur komen. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag.

(Bron: FUTD)

Op 26 april 2013 bereikten CDA, VVD, D66, GroenLinks en CU een akkoord over de aanpak van de economische crisis en het in 2013 terugdringen van het begrotingstekort tot 3%. De afspraken zijn vastgelegd in het concept voor het Stabiliteitsprogramma Nederland. De maatregelen worden de komende periode uitgewerkt en zijn de kaders voor de begroting 2013. Voor passend onderwijs wordt alleen gesproken over het jaar 2013. Wat er daarna gebeurt wordt nog besproken. Dit programma bevat dus voornemens en is nog niet definitief omgezet in wet.

De belangrijkste maatregelen op een rij

Pensioen

  • In 2013 wordt de AOW-leeftijd met 1 maand verhoogd. Daarna volgt een verhoging van de leeftijd in stappen, met als uiteindelijk resultaat dat uiterlijk in 2019 de pensioenleeftijd 66 wordt en in 2024 67.
  • In 2014 wordt de pensioenleeftijd voor aanvullende pensioenen verhoogd naar 67 jaar.
  • Het budget voor extra “doorwerkbonussen” wordt beëindigd.

Arbeidsmarkt

  • De WW uitkering in de eerste zes maanden komt voor rekening van werkgevers.
  • Ontslagvergoedingen worden beperkt.

Loonmatiging

  • Voor ambtenaren geldt voor de jaren 2012 en 2013 een nullijn.
  • Met de sector onderwijs worden afspraken gemaakt voor een extra investering van 75 miljoen voor versterking van de kwaliteit van leraren en schoolleiders.

BTW

  • Het hoge tarief wordt in oktober 2012 met twee procent verhoogd.

Gezondheidszorg

  • Er worden maatregelen genomen om de stijgende kosten voor de AWBZ te beperken.

Woningmarkt

  • De hypotheekrenteaftrek wordt gehandhaafd.
  • Vanaf januari 2013 komen nieuwe aflossingsvrije hypotheken niet meer in aanmerking voor hypotheekrenteaftrek.
  • De overdrachtsbelasting wordt structureel verlaagd tot 2 %.

De huurverhoging voor huurders met een inkomen van 33.000-43.000 euro per jaar mag worden verhoogd  met de inflatie plus 1%.

Overige maatregelen

  • In onderwijs en zorg worden in het kader van vergroting van de efficiency door vermindering van de administratieve regeldruk verschillende taakstellingen (= bezuinigingen) doorgevoerd voor een bedrag van 875 mln structureel.
  • De bezuiniging op passend onderwijs wordt in 2013 voor 100 mln geschrapt.

(Bron: Overheid)

Een opvallende uitspraak van de kantonrechter in Den Bosch: een 52-jarige werknemer met 25 dienstjaren die tijdens zijn laatste twee dienstjaren met zijn nieuwe leidinggevende onenigheid krijgt over zijn functioneren, krijgt ontslag zonder enige vergoeding.

De werknemer in kwestie was al jarenlang werkzaam voor als senior aandelenanalist. Tot 2008 is de bank in elk geval tevreden over het functioneren. Daarna – er zijn inmiddels twee nieuwe leidinggevenden aangetreden – ontstaat er steeds meer kritiek op het functioneren van de werknemer.

Werknemer weigert volgens werkgever verbeteringstraject

Volgens de bank weigert de werknemer mee te werken aan een verbeteringstraject, wil hij geen externe coach accepteren en weigert hij eind 2010 verdere feedback omdat er volgens de werknemer toch slechts sprake is van ‘spel en theater’. De bank concludeert dat er sprake is van een vertrouwensbreuk nu zij de afgelopen twee jaren tevergeefs geprobeerd heeft om het functioneren van de werknemer naar een hoger niveau te tillen.

De werknemer kijkt – zoals gebruikelijk bij dit soort zaken – heel anders tegen de gang van zaken aan. Volgens hem heeft hij wel degelijk meegewerkt aan verbeteringen in zijn functioneren, tenminste voor zover dit redelijkerwijs van hem gevergd kon worden. Verder is er pas kritiek op zijn functioneren ontstaan na het aantreden van zijn nieuwe leidinggevende, de heer Van O. Vanaf dat moment is de bank in feite alleen maar bezig geweest met het opbouwen van een negatief dossier.

Rechter komt met opvallend oordeel

Tot zover is er in deze zaak in feite sprake van de gebruikelijke tegengestelde standpunten die in vrijwel alle zaken over disfunctioneren botsen. Maar waar je zou verwachten dat de rechter na een dienstverband van 25 jaar de 52-jarige werknemer toch tenminste een beperkte ontslagvergoeding zou toekennen, komt deze rechter tot oordeel dat ongetwijfeld ook de advocaat van Van Lanschot zal hebben verrast: ontslag zonder enige vergoeding.

Waar de rechter in zijn motivatie nog begint met een voor de werknemer positieve noot (‘in voldoende mate is komen vast te staan dat de werknemer vanaf 1 mei 1986 tot eind 2008 naar behoren heeft gefunctioneerd’) gaat het al snel bergafwaarts.

De rechter concludeert dat de bank als werkgever haar organisatie en de daaraan verbonden werkzaamheden mag inrichten zoals zij wenst. Er is voldoende komen vast te staan, aldus de rechter, dat de werknemer zich met de door de bank gewenste veranderingen niet heeft kunnen verenigen. Letterlijk stelt de rechter dat ‘M [werknemer] zich daarbij kennelijk in onvoldoende mate realiseert dat zijn functie niet statisch maar dynamisch is’.

Volgens de rechter heeft Van Lanschot gedurende geruime tijd de nodige initiatieven ondernomen om tot verbetering van het functioneren van de medewerker te komen. Alles overziend concludeert de rechter dat de aan M. gerichte verwijten volledig in zijn risicosfeer liggen. De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2011 zonder enige vergoeding.

Verbetertraject: accepteren of afwijzen?

Deze uitspraak laat zien hoe lastig de afweging voor een werknemer kan zijn als de werkgever hem min of meer dwingt om in te stemmen met een verbetertraject. Instemmen zou een erkenning van onvoldoende functioneren kunnen betekenen, terwijl het categorisch van de hand wijzen van een verbetertraject zou kunnen leiden tot het oordeel dat de werknemer onbuigzaam is en niet open staat voor kritiek.

De werknemer die voor deze keuze gesteld wordt dient zich in elk geval te realiseren dat hij op een punt is aanbeland waarbij het op zijn minst verstandig is om concreet arbeidsrechtelijk advies in te winnen bij een advocaat of jurist.

(Bron: Ontslag.nl)

Beperk risico op keten- of inlenersaansprakelijkheid

Categories: Kennisbank voor het MKB (BV), Kennisbank voor het MKB(BV), belastingen, ketenaansprakelijkheid
Reacties uitgeschakeld voor Beperk risico op keten- of inlenersaansprakelijkheid

Een werkgever loopt bij aanneming van werk het risico aansprakelijk te worden gesteld voor de afdracht van loonheffingen en bij inlening van personeel voor loonheffingen en omzetbelasting. Dit is opgenomen in de regelingen voor keten- en inlenersaansprakelijkheid. Om het aansprakelijkheidsrisico te beperken kan de werkgever gebruikmaken van een geblokkeerde rekening. Hieraan is wel een aantal voorwaarden verbonden. Voor wie, waarvoor en wanneer gelden deze?

De regelingen voor keten- en inlenersaansprakelijkheid zijn twee aparte antimisbruikregelingen. Beide regelingen zijn in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat de afdracht van loonheffingen en omzetbelasting bij inlening van personeel en aanneming van werk daadwerkelijk plaatsvindt. Dit wordt bereikt door iedere betrokken partij aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschulden.

Ketenaansprakelijkheid

De ketenaansprakelijkheidsregeling is van toepassing op de aannemer en de onderaannemer. De aannemer is de ondernemer die zonder dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uitvoert voor een ander tegen een te betalen prijs. Het moet dus gaan om iets tastbaars. Denk hierbij aan bouwwerken, het vervaardigen van kleding en bepaalde diensten, zoals het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Als een aannemer zijn werk uitbesteedt aan een ander die niet bij hem in dienstbetrekking is, wordt die ander aangemerkt als onderaannemer. Deze onderaannemer kan op zijn beurt het aangenomen werk ook weer uitbesteden. De aannemer is in dat geval ook aansprakelijk voor de loonheffingen van die andere onderaannemer en van eventuele volgende onderaannemers. Hetzelfde geldt overigens voor de onderaannemer. In principe wordt de aannemer die het contract heeft gesloten met de onderaannemer als eerste aansprakelijk gesteld. De Belastingdienst kan ook alle aannemers tegelijkertijd aansprakelijk stellen als één of meer aannemers onzorgvuldig hebben gehandeld en bij het volgen van de normale volgorde de schuld onbetaald zou blijven.

Inlenersaansprakelijkheid

Bij de regeling voor inlenersaansprakelijkheid kan de inlener aansprakelijk worden gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van de uitlener of doorlener in verband met het ingeleende personeel. De inlener is de ondernemer die werknemers ‘huurt’ van een andere ondernemer. Hij krijgt daarbij het toezicht en de leiding over de ingeleende werknemers. De werknemers blijven verder in dienst van de uitlener. De uitlener (bijvoorbeeld een uitzendbureau) is de ondernemer die zijn werknemers ter beschikking stelt aan een ander. Ook de intermediair (de zogenoemde doorlener) die personeel inleent van de uitlener en uitleent aan de inlener, valt onder de inlenersaansprakelijkheidsregeling.

Waarvoor aansprakelijk?

Zowel bij het uitbesteden van werk als bij inlening van personeel kan de aannemer respectievelijk inlener aansprakelijk worden gesteld voor de loonbelasting, premie volksverzekeringen en werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet die de onderaannemer of inlener in verband met het werk is verschuldigd aan de Belastingdienst. De inlener kan behalve voor de loonheffingen ook aansprakelijk worden gesteld voor de omzetbelasting die de uitlener of de doorlener in verband met het ingeleende personeel is verschuldigd.

G-rekening

Het risico van keten- en inlenersaansprakelijkheid is te beperken door gebruik te maken van een geblokkeerde bankrekening (g-rekening). Deze speciale rekening is bedoeld voor de onderaannemer en de uitlener. Om te beginnen moet een verzoek worden ingediend bij de Belastingdienst. Daarna volgt het afsluiten van een g-rekeningovereenkomst met de bank en de Belastingdienst. Zo’n verzoek kan echter op verschillende gronden worden geweigerd. Bijvoorbeeld bij misbruik, maar ook als er geen sprake is van werk in onderaanneming of inhoudingsplicht voor belastingen of premieplicht voor de sociale verzekeringen. Aannemers of inleners mogen op de g-rekening alleen loonheffingen en omzetbelasting storten die betrekking hebben op het werk dat de onderaannemer heeft aangenomen of op het personeel dat door de uitlener is uitgeleend. De g-rekening mag ook worden gebruikt voor het overmaken van geld naar andere g-rekeningen van andere (onder)onderaannemers, voor zover deze betalingen zijn bestemd voor het voldoen van loonbelasting- en premieschuld en omzetbelasting in verband met een uitbesteed werk of uitgeleend personeel.

Let op!

Het g-rekeningsysteem wordt naar verwachting per 1 januari 2014 vervangen door een systeem van rechtstreekse stortingen (het depotstelsel). Werkgevers kunnen tot eind 2015 van beide regelingen gebruik blijven maken. Na 2015 wordt de g-rekening opgeheven.

Vrijwaring

Aannemers of inleners zijn gevrijwaard van aansprakelijkstelling als zij de loonheffingen en eventueel omzetbelasting op de g-rekening storten en voldoen aan de volgende administratieve verplichtingen. • De factuur voldoet aan de eisen die de omzetbelasting hieraan stelt. Dit houdt in dat uit de factuur is af te leiden op welk tijdstip de aannemingsovereenkomst is afgesloten, welke overeenkomst het betreft en in welk tijdvak het werk werd uitgevoerd. • Bij betaling via de g-rekening zijn het nummer van de door de onderaannemer uitgereikte factuur en eventuele andere identificatiegegevens vermeld. • De factuur bevindt zich in de administratie van de aannemer of inlener en hij houdt een manurenadministratie bij waarmee de omvang van de aansprakelijkheid kan worden vastgesteld.
Ondanks de vrijwarende werking van de g-rekening kunnen aannemers of inleners toch aansprakelijk worden gesteld. De onderaannemer kan namelijk ten laste van de g-rekening een betaling doen aan de Belastingdienst, maar deze betaling hoeft niet per se betrekking te hebben op het uitbestede werk of ingeleende personeel. Slaagt de Belastingdienst erin dit te bewijzen, dan kunnen betreffende aannemers of inleners alsnog aansprakelijk worden gesteld.

Advies

Om het risico van keten- of inlenersaansprakelijkheid in te perken is het verstandig gebruik te maken van het g-rekeningsysteem. Dat systeem heeft een vrijwarende werking, maar sluit de aansprakelijkheid niet helemaal uit. Wees nauwkeurig bij het schatten van het te storten bedrag. Er is immers een vrijwaring tot maximaal het bedrag van de storting. Voor meer zekerheid kunnen aannemers of inleners betalingen rechtstreeks storten op de rekening van de Belastingdienst.

(Bron: Salarisnet)

Sinds het begin van de kredietcrisis is je omzet met 25% gedaald. Te weinig om gebruik te kunnen maken van de bijzondere regeling voor de werktijdverkorting voor je werknemers. Maar als de loonkosten niet op korte termijn gaan dalen, zijn de gevolgen nog veel erger. Wat nu?

Vrijwillig minder uren werken tegen inlevering van loon

Als je vanwege de kredietcrisis met teveel personeel zit in relatie tot je omzet, dan betekent dit dat je zult moeten gaan snijden in je loonkosten en zult moeten gaan reorganiseren c.q. saneren. Je kunt natuurlijk met je werknemers afspreken, dat zij minder gaan werken tegen inlevering van salaris. Dat betekent dat zij met een inkomensachteruitgang te maken krijgen.

Stel dat je werknemer 40 uur per week werkt, en hij gaat één dag per week oftewel 1 dag per week minder werken, dan werkt hij dus 20% minder op maandbasis en ontvangt hij in dat geval ook 20% minder salaris. De vraag is of je werknemer daarvoor te porren is.

 

Deeltijdontslag

Je kunt ook met je werknemer afspreken dat je hem voor één dag in de week zult ontslaan, een zogeheten ‘deeltijdontslag’. In dat geval ontsla je hem voor het gehele dienstverband, maar neemt hem tegelijkertijd weer terug voor, in dit geval 32 uur per week. Dat betekent dat je loonkosten met 20% dalen. Doordat je je werknemer om bedrijfseconomische reden ontslaat, maakt hij voor het aantal uren dat hij ontslagen is, wel aanspraak op een WW-uitkering. Die bedraagt 75% van het loon voor de uren dat hij ontslagen is in de eerste twee maanden van de WW-periode en voor de resterende periode daarna 70%. Je werknemer krijgt in dat geval dus niet te maken met een inkomensachteruitgang van 20% maar met een inkomensachteruitgang van 5% (25% van 20%) respectievelijk 6% (30% van 20%).

 

Voorwaarden voor het recht op WW

Om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering moet je werknemer door het ontslag tenminste 5 uren per week zijn kwijtgeraakt als hij 10 of meer uren per week werkte. Werkte hij minder dan 10 uren per week, dan heeft hij recht op een WW-uitkering als hij tenminste de helft van zijn arbeidsuren heeft verloren.

Ook zal hij zich als werkzoekende moeten inschrijven bij het CWI voor het aantal uren dat hij door het ontslag is kwijtgeraakt.

 

Hoe regel je het?

Het deeltijdontslag kun je eenvoudig regelen via een vaststellingsovereenkomst. In verband met het recht op WW, moet je dan wel goed op de juiste opzegtermijn letten en moet je ook verder zorgen dat de overeenkomst WW-proof is. Daarbij is de hulp van een jurist onontbeerlijk.

Je kunt er ook voor kiezen om een ontslagvergunning aan te vragen bij het CWI. Als het CWI je de ontslagvergunning verleent, dan zal deze daaraan wel de voorwaarde verbinden, dat je hem alleen mag gebruiken als je je werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst aanbiedt tegen het mindere aantal uren. Vanwege het tijdsverloop tussen de aanvraag van de ontslagvergunning en de datum van einde van het dienstverband/start nieuwe arbeidsovereenkomst kun je maar beter via een vaststellingsovereenkomst werken.

(Bron: MKB Servicedesk)

Veel kinderen werken – al dan niet in de zomervakantie – in de zaak van hun ouders mee. Naast het feit dat deze hulp praktische voordelen heeft, zijn er ook fiscale voordelen te behalen. Als er kinderen meewerken zijn vader of moeder ineens “werkgever” en kunnen zij gebruik maken van de zogenaamde kalenderjaarregeling (KJ-regeling).

 

De kalenderjaarregeling De KJ-regeling is een vereenvoudigde regeling voor de inhouding en afdracht van de over het loon van uw kind verschuldigde loonheffing. Als uw meewerkende kind 15 jaar of ouder is, nog thuis woont en niet onder de werknemersverzekeringen valt, kunt u de verschuldigde loonheffing één keer per jaar inhouden en afdragen. Verder levert de regeling tal van administratieve voordelen op.

De voordelen De regeling levert de volgende voordelen op:

– Er hoeft niet maandelijks of vierwekelijks een inhouding en afdracht van de loonheffingen plaats te vinden; – Inhouding en afdracht vindt in één keer plaats en wel op de eerste werkdag van het volgende kalenderjaar; – De elektronische aangifte loonheffingen en de afdracht moet vóór 1 februari van het volgende kalenderjaar bij de belastingdienst plaatsvinden.

De voorwaarden De regeling kent dus met name administratieve voordelen. Om voor de regeling in aanmerking te komen moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:

– Het kind moet meewerken in de onderneming van de ouder(s); – Het kind moet 15 jaar of ouder zijn; – Het kind moet tot uw huishouden behoren; – De loonheffingskorting moet worden toegepast; – Het kind is niet verzekerd voor een andere sociale verzekering dan een volksverzekering en de Zorgverzekeringswet (Zvw); – Voor de eerste uitbetaling moeten naam, geboortedatum en BSN-nummer (voorheen sofi-nummer) in de administratie zijn opgenomen.

Daarnaast moet u toestemming krijgen van de belastingdienst. Gebruik daarvoor het formulier ‘Melding loonheffingen werkgever van meewerkende kinderen’.

Als niet aan alle voorwaarden is voldaan, gelden de normale regelingen voor de loonbelasting, premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

(Bron: De Zaak)