Archive for februari, 2016

De verklaring arbeidsrelatie(VAR) verdwijnt per 1 mei 2016 en daarvoor komt de wet DBA (modelovereenkomsten)  in de plaats. Hieronder een overzicht van veelgestelde vragen en antwoorden.

Wet DBA

Tot wanneer is mijn VAR-verklaring voor 2016 geldig?
De Wet DBA treedt per 1 mei 2016 in werking. Uw VAR is geldig tot dat moment en zolang het soort werk en de omstandigheden en voorwaarden waaronder u het werk uitvoert, niet veranderen.

Waarom is/wordt de VAR afgeschaft en wat is het doel van de Wet DBA?
De Belastingdienst heeft aangegeven dat zij onder de (huidige) VAR-wetgeving nauwelijks of eigenlijk niet kan handhaven bij opdrachtgevers die met schijnconstructies werken. Het belangrijkste doel van de Wet DBA is dus om De Belastingdienst mogelijkheden te geven om te handhaven. De staatsecretaris heeft aangeven dat er pas vanaf mei 2017 actief gehandhaafd zal worden.

Wat is het verschil tussen de VAR en de Wet DBA?
U kunt vanaf 1 mei 2016 geen VAR-verklaring meer aanvragen bij de Belastingdienst om vooraf te weten hoe de Belastingdienst uw werkzaamheden zoals vermeld in uw VAR-verklaring, beoordeelt.

Om toch vooraf duidelijkheid te hebben over hoe De Belastingdienst uw werkzaamheden voor een bepaalde opdrachtgever beoordeelt, kunt u werken op basis van een modelovereenkomst. Dit zijn overeenkomsten die door De Belastingdienst zijn goedgekeurd en De Belastingdienst verklaart dat wanneer op grond daarvan wordt gewerkt, zij de betreffende arbeidsrelatie niet aanmerken als een dienstbetrekking waarvoor loonheffingen moeten worden ingehouden en afgedragen.

Werken op basis van een modelovereenkomst heeft geen vrijwarende werking voor u of uw opdrachtgever. Wanneer De Belastingdienst constateert dat u feitelijk niet conform de modelovereenkomst werkt of heeft gewerkt, kan dit tot gevolg hebben dat er alsnog een dienstverband wordt aangenomen en uw opdrachtgever loonheffingen dient af te dragen.

Is het werken op basis van een modelovereenkomst vanaf 1 mei 2016 verplicht?
Nee dit is, net zoals het aanvragen van een VAR-verklaring, niet verplicht. U mag dus gewoon op basis van een eigen schriftelijke of mondelinge overeenkomst werken. Wel kan het zo zijn dat uw opdrachtgever dat van u vraagt, net zoals er nu vaak om een VAR-verklaring wordt gevraagd.

Hoe bepaal ik welke modelovereenkomst voor mij geschikt is?
De Belastingdienst heeft inmiddels meerdere modelovereenkomsten beschikbaar. U kunt deze bestuderen en bepalen of er een modelovereenkomst is die bij uw werkzaamheden en situatie past. Indien geen van de beschikbar modellen voldoen, kunt u een eigen modelovereenkomst (laten) opstellen en ter toetsing aan De Belastingdienst voorleggen, of aan ons voorleggen.

Waar moet ik op letten bij het gebruik van een modelovereenkomst?
Een modelovereenkomst is grotendeels hetzelfde als ieder andere overeenkomst van opdracht. De modelovereenkomst regelt primair de rechten en plichten van opdrachtnemer en opdrachtgever. Daar komt voor de modelovereenkomst nog bij dat deze vanwege de zogenaamde kernbepalingen volgens de fiscus iets zegt over de vraag of voor de werkzaamheden die in die overeenkomst worden geregeld loonheffingen moeten worden ingehouden en afgedragen.

Van belang is dus om goed te weten wat u afspreekt en om u daar, zeker voor wat betreft de kernbepalingen, aan te houden. De praktijk mag dus niet afwijken van wat er in de overeenkomst staat.

Heeft het zin om een eenmans-B.V. op te richten met het doel geen goedgekeurde modelovereenkomsten te hoeven gebruiken?
Of u nu als DGA vanuit uw eigen BV werkt, of vanuit uw eenmanszaak, dat maakt niet zo heel veel uit. In beide gevallen kan de Belastingdienst  de arbeidsrelatie van u met uw opdrachtgever toetsen. Ook bij een DGA geldt dat vrijwaring voor de opdrachtgever aan de orde blijft als gebruik wordt gemaakt van een goedgekeurde modelovereenkomst en feitelijk ook conform die modelovereenkomst wordt gewerkt.

Het oprichten van een eigen B.V. betekent dus niet dat een opdrachtgever, die vrijwaring wil voor betaling van de loonheffing, de modelovereenkomsten kan omzeilen. Bovendien valt u met een BV onder het vennootschapsrecht en hebt u geen recht op zelfstandigenaftrek. Pas bij een omzet van ongeveer een ton of meer kan een BV fiscaal aantrekkelijk zijn. Win daarom goed advies in voordat u een BV opricht.

Heeft Ambitions Accountants en Adviseurs een modelovereenkomst voor mij?
Aangezien de meest reguliere overeenkomsten op de website staan van de belastingdienst, verwijzen wij u naar de site van de belastingdienst. In overleg kunnen wij deze overeenkomsten aanpassen of bijvoorbeeld samen met u een nieuwe overeenkomst opstellen.

Kan ik mijn eigen modelovereenkomst of die van mijn opdrachtgever laten toetsen?
Het is natuurlijk altijd mogelijk om uw overeenkomst door ons te laten toetsen. Door dit advies staat u sterker in bijvoorbeeld de onderhandelingen met een (potentiele) opdrachtgever.

 

 

De BV en de wetswijzigingen

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, jaarrekening
Reacties uitgeschakeld voor De BV en de wetswijzigingen

De wijzigingen van boek 2 van het burgerlijk wetboek met betrekking tot de jaarrekening en de micro-BV op een A3

Op 1 november 2015 is het burgerlijk wetboek aangepast in verband met de invoering van de nieuwe EU-richtlijn jaarrekening. Deze richtlijn vervangt de 4e en 7e vennootschapsrichtlijnen. Het belangrijkste doel van deze richtlijn is administratieve lastenverlichting voor kleinere BV’s. Behalve voor de BV’s zijn ook voor andere rechtspersonen diverse wetten gewijzigd. Ik beperk mij in dit artikel tot de belangrijkste wijzigingen voor met name kleinere BV’s en zal af en toe ook enkele wijzigingen voor middelgrote en grote BV’s behandelen. Dit artikel is een vrij uitgebreid artikel van ongeveer 4 pagina’s. Ik deel dit artikel in naar de volgende onderwerpen:

 

  1. Wijzigingen in de grootte-criteria van BV’s,
  2. de nieuw geïntroduceerde micro-BV,
  3. wijzigingen in het bestuursverslag (was voorheen jaarverslag),
  4. wijzigingen in de waarderingsgrondslagen,
  5. wijzigingen in grondslagen voor de resultaatbepaling,
  6. wijzigingen in de termijnen voor opmaak en vaststelling van de jaarrekening;
  7. overige wijzigingen;
  8. vanaf wanneer gaan de wijzigingen in.

 

  1. Wijzigingen in de grootte-criteria voor BV’s

 

Tot op heden kon een BV gekwalificeerd worden als klein, middelgroot en groot. De wijzigingen in BW 2 titel 9 brengen daar verandering in. BV’s kunnen nu gekwalificeerd worden als micro, klein, middelgroot en groot. Met name voor micro-BV’s zijn de eisen sterk vereenvoudigd. Hier kom ik in de volgende paragraaf op terug. Met de invoering van de micro-BV zijn ook de andere bedragen geïndexeerd.

 

Criterium/Grootte Micro nieuw Klein Middelgroot Groot
Balanstotaal nieuw

Balanstotaal oud

< € 350.000 < € 6.000.000

< € 4.400.000

< € 20.000.000

< € 17.500.000

> € 20.000.000

> € 17.500.000

Netto-omzet nieuw

Netto-omzet

< € 700.000 < € 12.000.000

< € 8.800.000

< € 40.000.000

< € 35.000.000

> € 40.000.000

> € 35.000.000

Gemiddeld aantal werknemers < 10 < 50 < 250 > 250

 

De waardes dienen berekend te worden op basis van verkrijgingsprijs. Simpel gezegd is dit wat een onderneming voor bijvoorbeeld een auto of voorraad betaald heeft.

 

  1. De nieuw geïntroduceerde micro-BV.

 

Met als doel administratieve lastenverlichting zijn er in de EU-richtlijn maximumbepalingen ingevoerd voor wat van een micro-BV aan informatie in de jaarrekening gevraagd wordt.

 

Alvorens te kunnen vaststellen of een BV daadwerkelijk een micro-BV is dient, indien de BV tot een groep behoort, op elk niveau geconsolideerd bekeken te worden of een BV een micro BV is. Dit betekent dus dat een holding net wel als klein kan classificeren, maar dat een werkmaatschappij classificeert als micro bij een structuur van alleen een holding en een werkmaatschappij. Dit is dus eigenlijk weer een administratieve lastenverzwaring, want je moet eerst consolideren om vast te kunnen stellen welk regime van toepassing is.

 

Belangrijk om te weten is dat in artikel 395a lid 4 de balans van een micro-BV sterk vereenvoudigd wordt. Er is alleen een indeling vereist in vaste en vlottende activa, met specificatie van de volgende posten: kosten die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen en de post opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal. Aan de passiva-zijde dienen alleen nog de volgende posten gespecificeerd te worden: eigen vermogen, voorzieningen en schulden. Schematisch ziet de meest uitgebreide balans van de micro-BV er als volgt uit:

 

Activa Passiva
Vaste activa Eigen vermogen
-Kosten die verband houden met oprichting en uitgifte van aandelen
Voorzieningen
Vlottende activa
– Opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal Schulden

 

Ook de winst- en verliesrekening van de micro-BV is sterk vereenvoudigd. Op grond van artikel 395a lid 5 zijn slechts de volgende posten vereist: netto-omzet, overige bedrijfsopbrengsten, kosten van grond- en hulpstoffen, personeelskosten, waardecorrecties, overige bedrijfskosten en belastingen. Schematisch ziet de meest uitgebreide winst- en verliesrekening van de micro-BV er dan als volgt uit:

 

Lasten Baten
Kosten van grond- en hulpstoffen Netto-omzet
Personeelskosten Overige bedrijfsopbrengsten
Waardecorrecties
Overige bedrijfskosten
Belastingen

 

Micro-BV’s hoeven dus alleen de balans en de winst- en verliesrekening op te stellen zoals hierboven. Als gebruik wordt gemaakt van fiscale grondslagen dient dit vermeld te worden. De in artikel 394 genoemde deponeringsplicht geldt uitsluitende voor de balans van de micro-BV. Het grote voordeel is dat er geen uitgebreid boekwerk van twintig tot derig pagina’s meer hoeft te worden opgesteld. Een groot nadeel van deze hele kleine balans is dat er geen waarderingsgrondslagen en grondslagen van resultaatbepaling worden vermeld. De gebruiker van deze jaarrekening kan niet zien of iets bijvoorbeeld op werkelijke waarde of kostprijs is gewaardeerd. Vermeldenswaardig is overigens dat als een micro-onderneming het eerste jaar voldoet aan de criteria dat hij deze gelijk mag toepassen. Normaal moet een BV twee jaar voldoen aan de lichtere criteria alvorens hij dit regime mag toepassen. Dit zal ongetwijfeld ook gedaan zijn voor de administratieve lastenverlichting. Dit is dus ook een goed punt om met uw accountant te bespreken. Is het nog nodig een heel uitgebreid jaarrapport op te stellen voor BV’s, waar nagenoeg geen activiteit in zit. Het is overigens wel goed om erover na te denken wie, naast u als eigenaar of directeur, nog meer gebruik gaat maken van uw jaarrekening of publicatierapport. U kunt dan bewust kiezen of u extra gegevens verstrekt dan de wettelijk minimum benodigde gegevens.

 

  1. Het bestuursverslag

 

In de nieuwe wet wordt de term jaarverslag vervangen door bestuursverslag. In de volksmond werd de term bestuursverslag eigenlijk altijd al gebruikt. Een belangrijk wijziging voor ondernemingen die onderworpen zijn aan accountantscontrole is dat de accountant het bestuursverslag nu ook op materiële onjuistheden moet onderzoeken. De wet geeft hier niet expliciet aan hoe een materiële onjuistheid gekwalificeerd moet worden. Belangrijk is wel dat een materiële onjuistheid nu ook van invloed kan zijn op de strekking van de controleverklaring van de accountant met betrekking tot het bestuursverslag. Door een materiële onjuistheid in het bestuursverslag kan er nu bijvoorbeeld een controleverklaring met beperking afgegeven worden met betrekking tot het bestuursverslag.

 

  1. Wijzigingen in de waarderingsgrondslagen van de balans

 

In het verleden was het gebruikelijk dat kosten van onderzoek en ontwikkeling op de balans werden opgenomen. Met de invoering van deze wet is alleen nog toegestaan dat kosten van ontwikkeling van een nieuw product opgenomen worden op de balans. Ineens afboeken van goodwill ten laste van het eigen vermogen of het resultaat mag niet meer. Van andere immateriële vaste activaposten dient terugname van afboekingen te worden toegelicht. In uitzonderlijke gevallen mogen kosten van ontwikkeling en goodwill in maximaal 10 jaar worden afgeschreven. Dit is het geval als de looptijd hiervan niet betrouwbaar kan worden ingeschat. Een te voorziene buitengewone waardevermindering van vlottende activa is ook afgeschaft met de invoering van de nieuwe wet. Een andere bijzonderheid is dat de methodiek van vervangingswaarde geschrapt is bij het bepalen van de actuele waarde, als posten worden gewaardeerd op actuele waarde.

 

  1. Wijzigingen in de grondslagen voor resultaatbepaling van de winst- en verliesrekening

 

De wetgever heeft sturing in het resultaat door middel van buitengewone posten willen voorkomen. Daarom mag met ingang van de nieuwe wetgeving geen buitengewoon resultaat of belastingen over buitengewoon resultaat verwerkt worden. Alles moet via de normale posten in de winst- en verliesrekening lopen. Op grond van het nieuwe artikel 377 lid 7 dienen baten en lasten die aan een ander jaar toegerekend worden toegelicht te worden in de winst- en verliesrekening. Nieuw is ook dat posten van uitzonderlijke omvang of posten die in uitzonderlijke mate voorkomen vermeld moeten worden naar bedrag en aard.

 

 

  1. Opmaken, vaststellen en deponeren van de jaarrekening

 

Waar goed rekening mee gehouden dient te worden is dat de deponeringstermijn voor B.V.’s, maar ook voor andere rechtspersonen verkort is naar 12 maanden. Dus nog voor 31 december van het huidige jaar moeten de jaarcijfers van het voorgaande jaar gedeponeerd zijn bij de Kamer van Koophandel. Regel is nu dat B.V.’s binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar hun jaarrekening opmaken. Voor het opmaken van de jaarrekening kan de algemene vergadering van aandeelhouders nu 5 in plaats van 6 maanden uitstel geven. Dus uiterlijk 31 oktober dient er een opgemaakte inrichtingsjaarrekening te zijn. Vervolgens heeft de Algemene vergadering van Aandeelhouders twee maanden tijd om de jaarrekening vast te stellen en publicatiestukken te deponeren. Let er wel op dat publicatiestukken binnen 8 dagen na vaststelling gedeponeerd moeten zijn bij de Kamer van Koophandel en uiterlijk 31 december gedeponeerd dienen te zijn.

 

Schematisch weergeven:

 

Tot en met 31 mei opmaken van de jaarrekening Tot en met 31 oktober uitstel opmaken van de jaarrekening Tot 31 december vaststellen van de jaarrekening en deponeren.

 

  1. Overige zaken

 

  • Indien de jaarrekening een toelichting bevat dient de voorgeschreven indeling van het besluit modellen jaarrekening aangehouden te worden.
  • Schulden langer dan 5 jaar mogen in één bedrag toegelicht worden.
  • Gebeurtenissen na balansdatum en bestemming van het resultaat worden verplaatst van de overige gegevens naar de toelichting.
  • De BV dient naam, zetel en nummer Kamer van Koophandel te vermelden in de jaarrekening.
  • Afgewaardeerde bedragen of bedragen waarvan af is gezien op leningen aan bestuurder of commissarissen moeten toegelicht worden in de jaarrekening.
  • Er zijn nog enkele regels ingevoerd voor maatschappelijk verantwoord ondernemen verslagen en verslagen van betalingen aan overheden in specifieke sectoren, maar dit zal doorgaans in het MKB niet aan de orde zijn.
  • Bij kleinere rechtspersonen hoeft het hoofd van de groep niet meer vermeld te worden.
  • Het gemiddeld aantal werknemers dient berekend te worden op basis van de in het boekjaar bij de rechtspersoon werkzame werknemers.
  • De toelichting op het aandelenkapitaal mag ook een stuk sumierder bij kleine BV;s. Aantallen en waarde hoeven niet langer verplicht toegelicht te worden.
  • Dit geldt eveneens voor winstbewijzen.
  • Er zijn diverse andere aanpassingen die met name voor specifieke categorieën zoals beursgenoteerde bedrijven van belang zijn, deze vermeld ik hier daarom niet.
  • De enige nog noemenswaardige wijziging is het niet meer hoeven vermelden van de accountantshonoraria voor middelgrootte rechtspersonen.

 

  1. Toepassing vanaf welk boekjaar?

 

Deze wet is verplicht vanaf boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Expliciet wordt aangegeven dat de wet ook al in het boekjaar 2015 mag worden toegepast. Dit is gedaan voor kleine en micro-rechtspersonen, zodat deze gelijk al kunnen profiteren van deze administratieve lasten verlichting. Het loont daarom denk ik zeker de moeite om met uw accountant te overleggen welke jaarstukken u opstelt en welke niet. In aanvulling hierop loont het ook zeker te moeite om na te gaan welke informatie u wel of niet opneemt in uw jaarcijfers.

(Ambitions Accountants & Adviseurs / Richard Overweg)

Bij gebruik van de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst kunnen btw-vrijstellingen in gevaar komen, aldus Carola van Vilsteren in Tax Talks.

Bij het uitlenen van personeel is btw een belangrijk punt, omdat de btw een kostenverhogend effect heeft. Het uitlenen van personeel is volgens een besluit in beginsel een belaste prestatie ter zake waarvan btw in rekening dient te worden gebracht, al kan de heffing in een aantal situaties toch achterwege blijven.

Opdrachtverstrekking en btw

Vanuit btw-perspectief lijken de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst ook tot nieuwe problemen te kunnen leiden. Om een dienstbetrekking te voorkomen, streeft men naar een opdrachtverstrekking. Een opdrachtverstrekking is normaal gesproken belast met btw, tenzij een vrijstelling van toepassing is. Kijkend naar de modellen voor bijvoorbeeld medici, dan is er geen btw-probleem als het om een BIG-er gaat die een medische dienst verricht omdat hij onder een vrijstelling valt. Als het gaat om een gastdocent die wordt ingezet voor het verzorgen van wettelijk geregeld onderwijs, wordt het een ander verhaal. Er kunnen in dat geval wel goedkeuringen gelden, maar juist de school moet dan de lead hebben. Dat wringt met de arbeidsrelatie en dat gaat voor de btw niet goed, aldus Carola van Vilsteren in de aflevering van Tax Talks van 19 januari 2016.

Werken met personeel zonder btw-heffing?

Een oplossing voor gezamenlijk werken met personeel zonder btw is bijvoorbeeld via een overeenkomst ‘kosten voor gemene rekening’. Het nadeel hierbij is echter dat ieder een deel van de kosten volgens een vooraf vastgestelde verdeelsleutel voor zijn rekening moet nemen, en deze verdeelsleutel kan niet meer gewijzigd worden. Partijen kunnen bijvoorbeeld ook een zogenaamde ‘pot-overeenkomst’ aangaan. Het gezamenlijke personeelslid wordt dan van een gemeenschappelijke bankrekening betaald en er zit geen vaste verdeelsleutel in.

(Bron: Taxence)

Nederbelgische heeft volgens A-G recht op teruggaaf bij te veel ingehouden dividendbelasting

Categories: Buitenland (specifieke onderwerpen), dividendbelasting, Nieuws
Reacties uitgeschakeld voor Nederbelgische heeft volgens A-G recht op teruggaaf bij te veel ingehouden dividendbelasting

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de voetvrijstelling toegerekend moet worden aan het gehele vermogen van X, voor zover het bij ingezetenschap in box 3 zou vallen. X heeft dan recht op een teruggaaf van € 649.

Belanghebbende, X, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in België woont, houdt 2,1% van de aandelen in het Nederlandse A bv. In 2007 ontvangt X dividend, waarop € 16.106 aan dividendbelasting is ingehouden. Verder moet X nog bijna € 23.000 aan Belgische Personenbelasting betalen over het netto dividend. Er vindt geen verrekening plaatst van de Nederlandse dividendbelasting. X stelt dat er sprake is van strijd met het EU-recht. Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van een beperking van de vrijheid van kapitaalverkeer. Omdat X ongunstiger wordt behandeld dan een binnenlands belastingplichtige, verleent de rechtbank een teruggaaf van € 527 aan X. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat X, als zij binnenlands belastingplichtige was geweest, € 15.579 aan vermogensrendementsheffing zou hebben moeten betalen. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat er sprake is van een beperking van de vrijheid van kapitaalverkeer. Een en ander leidt er volgens het hof niet toe dat X recht heeft op teruggaaf van het volledige bedrag aan betaalde dividendbelasting. Volgens het hof heeft X recht op teruggaaf van het verschil tussen de ingehouden dividendbelasting en de theoretisch verschuldigde vermogensrendementsheffing. Het hof kent aan X een teruggaaf van € 527 toe. De Hoge Raad oordeelt dat het stelsel van de Nederlandse IB, bij een vergelijking van de effectieve Nederlandse belastingdruk op dividenden genoten door respectievelijk een niet-ingezetene en een ingezetene, tot vragen leidt, en stelt prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het in strijd met het EU-recht is dat Nederland dividendbelasting op uitgekeerde dividenden inhoudt en verrekening van de ingehouden dividendbelasting alleen toestaat aan ingezeten belastingplichtigen. Het HvJ EU merkt daarbij wel op dat dit alleen geldt voor zover de definitieve belastingdruk, die in verband met die dividenden in Nederland op niet-ingezeten belastingplichtigen komt te rusten, zwaarder is dan die voor ingezeten belastingplichtigen. Of daar sprake van is, is aan de nationale rechter om te onderzoeken. Verder geeft het HvJ EU nog aanwijzingen voor het bepalen van de belastingdruk en merkt het HvJ EU nog op dat een belemmering van het kapitaalverkeer gerechtvaardigd kan worden door de gevolgen van een belastingverdrag.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de voetvrijstelling toegerekend moet worden aan het gehele vermogen van X, voor zover het bij ingezetenschap in box 3 zou vallen. Volgens de berekening van de A-G zou X dan € 15.457 aan vermogensrendementsheffing moeten betalen. Nu X € 16.106 aan dividendbelasting heeft betaald, heeft X volgens de A-G recht op een teruggaaf van € 649. De Hoge Raad kan de zaak dan volgens de A-G zelf af doen.

(Bron: Taxlive)

Ruziesplitsing als alternatief voor afstorting bij een verzekeraar na echtscheiding

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), juridisch, ondernemingsrecht (exclusief jaarrekeningrecht)
Reacties uitgeschakeld voor Ruziesplitsing als alternatief voor afstorting bij een verzekeraar na echtscheiding

In het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap worden de aandelen van de DGA toebedeeld aan de man en de vrouw, waarna de mogelijkheid bestaat om over te gaan tot ruziesplitsing in het kader van boek 2 BW.

In eerste aanleg is tussen partijen een overeenkomst bereikt op grond waarvan de aandelen in BV X aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de vrouw te vergoeden. De man komt hiertegen echter in hoger beroep en verzoekt het Hof de verdeling van de aandelen vast te stellen. Het Hof is van mening dat de man niet gehouden kan worden aan de overeenkomst die partijen in eerste aanleg hebben gesloten omtrent de toedeling van de aandelen aan de man. De aandelen in de pensioen/stamrecht B.V. vormen immers onderdeel van de te verdelen huwelijksgemeenschap en hieromtrent spelen complexe vraagstukken zoals de mogelijkheid tot afstorten van de pensioen/stamrecht B.V en het geschil omtrent de waarde van de aandelen. Volgens het Hof is er pas sprake van een volledige verdeling indien partijen ook overeenstemming  hebben bereikt over de financiële gevolgen met betrekking tot dat goed. Nu partijen geen volledige overeenstemming hebben bereikt omtrent alle financiële gevolgen met betrekking tot de aandelen, heeft er geen verdeling plaatsgevonden. Het Hof gaat dan ook tot verdeling van de aandelen over.

Partijen hebben in privé een aanzienlijke vordering op de B.V. uit hoofde van de door de BV aan partijen gedane pensioen/stamrechttoezeggingen. Vanuit de vennootschap bezien is het van belang dat zij over voldoende financiële middelen kan beschikken om haar pensioen/ stamrechtverplichting te kunnen voldoen. Gezien de aard van de vennootschap (pensioen/stamrecht B.V.) acht het hof het redelijk en billijk om de aandelen tussen partijen gelijkelijk te verdelen. Zij zijn dan  beiden voor 50% aandeelhouder. Nadeel daarvan is dat geen van beiden een doorslaggevende zeggenschap over de BV heeft. In het kader van een ruziesplitsing kunnen partijen nadien nog overgaan tot splitsing van de vennootschap, zodat ieder der partijen zijn eigen beleid kan formuleren met betrekking tot de onderneming.

De vrouw is van mening dat de rechtbank de man had moeten veroordelen tot afstorting van het aan haar toekomende deel aan stamrecht- en pensioenaanspraken bij een door de vrouw aan te wijzen externe pensioenverzekeraar. De vrouw stelt daartoe dat zij geld tekort komt en dat zij een aanzienlijk risico loopt indien haar deel van de aanspraken in de vennootschap blijft, waarover de man zeggenschap heeft. Het Hof is van oordeel dat de pensioen- en stamrechten van de vrouw op dit moment niet afgestort kunnen worden aangezien binnen de vennootschap onvoldoende liquiditeiten aanwezig zijn om pensioen- en stamrechten voor beide partijen uit te kunnen keren. Ook beschikt de man over onvoldoende vermogensbestanddelen om aan het verzoek van de vrouw te kunnen voldoen. Voorts stelt het Hof dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar vordering, nu de helft van de aandelen aan haar worden toegedeeld. Indien de vrouw het wenselijk vindt, kan zij overgaan tot een ruziesplitsing van de BV, zodat zij haar eigen pensioen/stamrecht kan gaan beheren. Voorts is het Hof van oordeel dat de postrelationele solidariteit meebrengt dat, indien tot afstorting wordt overgegaan, ook de man zijn aanspraken op pensioen- en stamrechten in gelijke mate geldend moet kunnen maken. De vordering van de vrouw wordt dan ook afgewezen.

(Bron: Pensioenweblog)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt belanghebbende geen recht heeft op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid omdat therapie-uren niet meetellen voor het urencriterium.

X is sinds 2008 werkzaam als zelfstandig kraamverzorgster. X loopt een whiplash op bij een kettingbotsing. De arbeidsongeschiktheidsverzekeraar keert in 2001 in totaal € 19.661 aan periodieke uitkeringen uit. X rekent dit bedrag toe aan haar winst uit onderneming. Zij maakt daarbij aanspraak op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. De inspecteur kent bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2011 deze aftrek niet toe. In geschil is onder meer of X aanspraak heeft op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat X geen recht heeft op de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. X voldoet enkel aan het verlaagd-urencriterium als de therapie-uren meetellen. Naar het oordeel van het hof is de therapie gericht op lichamelijk herstel en daarmee niet besteed aan werkzaamheden voor haar onderneming. Hieraan doet niet af dat het herstel noodzakelijk is om de werkzaamheden te kunnen hervatten.

(Bron: Taxlive)

TIP

Zorg dat ingeval van een overdracht van een contract een akte wordt opgesteld. Indien een rechtsverhouding met een wederpartij aan een derde wordt overgedragen, is een akte een wettelijk vereiste.

VOORAF

In een contract leggen partijen onder andere hun rechten (vorderingen) en plichten (schulden) over en weer vast. Elementen uit een contract kunnen separaat worden overgedragen, bijvoorbeeld de overdracht van een vordering uit een contract, de zogeheten ‘cessie’. Voor een cessie van een vordering (een recht op naam) is ingevolge artikel 3:94 BW een daartoe bestemde akte en mededeling aan de schuldenaar nodig. Deze akte kan authentiek zijn of onderhands. Een zogenaamde ‘stille cessie’ (zonder mededeling) kan ook tot stand worden gebracht; alsdan dient de mededeling te volgen bij inwinning van de betreffende gecedeerde vordering.

Maar wat nu als een volledig contract (alle rechten en plichten) wordt overgedragen aan een derde, de zogenoemde ‘contractsoverneming’. Welke vereisten worden daaraan gesteld? In de wet is neergelegd dat tussen een partij en de derde een daartoe bestemde akte moet worden opgemaakt. Wanneer tussen partijen geen akte is opgesteld, is er geen sprake van contractsoverneming. Dat een akte nog wel eens wordt vergeten, blijkt uit een situatie die recent werd voorgelegd aan Gerechtshof Amsterdam.

DE SITUATIE

In deze situatie betrof het een overdracht van een huurovereenkomst. De voormalig huurder (A) is op 24 juli 2008 namens zijn eenmanszaak een huurovereenkomst met de verhuurder aangegaan ten aanzien van een winkelruimte. Naast zijn eenmanszaak heeft A echter ook een vof. Twee vennoten zijn tot deze vof toegetreden en zij zijn met A een vennootschapscontract overeengekomen. Enige tijd later treedt A uit als vennoot en is A in staat van faillissement verklaard. De twee vennoten zijn nu van mening dat zij in de winkelruimte mogen blijven, aangezien er sprake is van contractsoverneming. Het vennootschapscontract kan volgens de vennoten worden beschouwd als akte. In het vennootschapscontract is immers onder andere opgenomen dat ‘‘iedere vennoot de te zijnen naam gestelde contracten, voor zover deze betrekking hebben op het door de vennootschap uitgeoefende bedrijf’’ inbrengt in de vof. De huurovereenkomst is volgens de vennoten derhalve ingebracht in de vof. De verhuurder voert hiertegen echter het verweer dat er geen sprake is van contractsoverneming en dat de vennoten daarom onrechtmatig in de winkelruimte verblijven.

Om aan artikel 6:159 lid 1 BW (contractsoverneming) te kunnen voldoen, moet er sprake zijn van een akte. Uit deze akte moet volgens het hof de gezamenlijke wil van de betrokken partijen blijken, die is gericht op de overgang van de contractuele rechtspositie als eenheid. Daarnaast moet in de akte worden opgenomen welke rechten en plichten precies overgaan. In het betreffende vennootschapscontract was dit niet het geval en derhalve was er volgens het hof geen sprake van contractsoverneming.

Kortom, zorg ingeval van contractsovername dat een akte wordt opgesteld, waaruit de gezamenlijke wil van partijen blijkt, die is gericht op de overdracht van het contract. Vergeet daarbij niet aan te geven welke rechten en plichten precies overgaan.

(Bron: Pellicaan)

Ex-dga na verkoop aandelen toch nog feitelijk bestuurder: inspecteur corrigeert IB-aangiften terecht

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Ex-dga na verkoop aandelen toch nog feitelijk bestuurder: inspecteur corrigeert IB-aangiften terecht

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het belastbaar inkomen van X terecht heeft verhoogd. De inspecteur heeft zijn schatting voldoende onderbouwd.

Belanghebbende, X, en zijn broer, C, richten in 1999 beiden een holding op. De holdings richten vervolgens gezamenlijk E bv op. Sinds eind 2004 is J aandeelhouder van de holdings. In zijn IB-aangiften 2007 en 2008 verantwoordt X een belastbaar inkomen van nihil (2007) en € 7631 (2008). Naar aanleiding van een controle corrigeert de inspecteur de IB-aangiften van X, waarbij hij het belastbaar inkomen verhoogt naar € 85.000.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het belastbaar inkomen van X terecht heeft verhoogd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur, met hetgeen hij aandraagt, zijn schattingen voldoende onderbouwt. Uit de door de inspecteur overgelegde verklaringen blijkt volgens het hof namelijk dat X en C de feitelijke bestuurders van E bv zijn, en dat het inkomen van X en C gelijk is. De inspecteur mag volgens het hof dan aansluiten bij het inkomen dat C heeft vermeld in zijn inkomensverklaring bij een hypotheekaanvraag. De aanslagen blijven in stand.

(Bron: Taxlive)

Alleen afromen als er geen vergelijking is

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Alleen afromen als er geen vergelijking is

De afroommethode mag alleen gebruikt worden om de hoogte van het gebruikelijk loon te bepalen als de vergelijkingsmethode niet mogelijk is. Dit geldt zelfs als de winst van de bv nagenoeg geheel aan de werkzaamheden van haar directeur-grootaandeelhouder (dga) te danken is, zo stelt Gerechtshof Amsterdam in een recente zaak.

Het gerechtshof oordeelde in dit hoger beroep opnieuw in het voordeel van een bv die met de fiscus een geschil had over de hoogte van het gebruikelijk loon van haar dga. De inspecteur stelde ook in hoger beroep dat hij de afroommethode mocht toepassen. Het gerechtshof oordeelde echter dat de vergelijkingsmethode altijd de voorkeur heeft boven de afroommethode (tool). Pas als er geen soortgelijke dienstbetrekking wordt gevonden, komt de afroommethode in beeld. In deze zaak was er echter wel zo’n soortgelijke dienstbetrekking gevonden, en het loon van de dga week daar niet noemenswaardig van af. De fiscus had het gebruikelijk loon dus niet mogen corrigeren.

Van soortgelijk naar meest vergelijkbaar

De laatste jaren is het gebruik van de afroommethode in de jurisprudentie al steeds verder beperkt. In de bovenstaande zaak, die draaide om een naheffingsaanslag (tool) over 2012, ging het nog om de vraag wat een soortgelijke dienstbetrekking precies behelst. Veel dga’s verschillen met de fiscus van inzicht over wat onder een soortgelijke dienstbetrekking, die gebruikt wordt om te bepalen wat het gebruikelijk loon moet zijn, kan worden verstaan. Om hierin meer duidelijkheid te creëren, is de gebruikelijkloonregeling op dit punt aangepast. Het begrip ‘soortgelijke dienstbetrekking’ is sinds 1 januari 2015 vervangen door ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’, omdat zo’n dienstbetrekking altijd bestaat.

(Bron: Rendement.nl)