Archive for april, 2017

Indien een pand verhuurd is, dan kan voor de box 3-heffing een lagere waarde in aanmerking worden genomen. Voor de toepassing van die leegwaarderatio is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant wel een meer dan symbolische huur noodzakelijk.

Een particulier, woonachtig in Frankrijk, is in het bezit  een pand dat hij tot en met 2008 verhuurde. In 2012 is de WOZ-waarde van het pand ruim € 900.000. In 2012 woont hij in Frankrijk en verhuurt hij het pand voor één euro aan zijn dochter. De man doet aangifte IB waarbij hij voor de waarde van het pand rekening houdt met de leegwaarderatio (in 2012 50% bij een huur van 0% tot 1% van de WOZ-waarde). De inspecteur ging hier niet mee akkoord, omdat er van een reële huur geen sprake is.

De rechtbank overweegt dat voor toepassing van de leegwaarderatio sprake moet zijn van een verhuurde woning  en op die verhuur is afdeling 5 van titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Artikel 7:201 lid 1 BW bepaalt dat huur is een overeenkomst waarbij de verhuurder aan een huurder een zaak in gebruik verstrekt waarbij de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van huur in die zin, omdat een tegenprestatie ontbreekt. Van het bedrag van € 1 per jaar kan immers niet worden gezegd dat dat een meer dan symbolische tegenprestatie is. Bovendien nam de ‘verhuurder’ ook nog alle kosten van gas, elektra en water voor zijn rekening. Kosten die normaliter ten laste van de huurder zouden komen. Volgens de rechtbank is er dus geen sprake van verhuur maar van bruikleen. Aan de voorwaarden voor toepassing van de leegwaarderatio is dan niet voldaan.

(Bron: PKF)

X ontving van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) een aanmaning voor een aanslag watersysteem- en zuiveringsheffing. Hij voldeed de aanslag, maar was het niet eens met de € 7 aanmaningskosten die in rekening waren gebracht omdat hij de aanslag niet eerder had ontvangen. GBLT verklaarde het bezwaar van X tegen de aanmaningskosten ongegrond. De aanslag was bezorgd in de persoonlijke elektronische Berichtenbox van MijnOverheid van X. Bij de aanmelding bij MijnOverheid was X akkoord gegaan met het regelmatig bezoeken van de berichtenbox en daarnaast kende MijnOverheid een notificatieservice. X ging in beroep en stelde dat hij er bij MijnOverheid.nl nadrukkelijk voor had gekozen om de berichtenbox niet te activeren. Rechtbank Overijssel besliste dat niet vaststond dat X bij de aanmelding van MijnOvereid.nl akkoord was gegaan met het ontvangen van digitale post van GBLT. Bij aanmelding/registratie in MijnOverheid moest expliciet worden aangevinkt met welke organisaties men digitaal wilde corresponderen en GBLT had niet aannemelijk gemaakt dat X bij het inloggen GBLT aangevinkt had gelaten en had geaccordeerd om van het GBLT digitale post te ontvangen. De Rechtbank besloot GBLT in de gelegenheid te stellen om dit motiveringsgebrek in de uitspraak op het bezwaar te herstellen. GBLT moest aannemelijk maken dat X in MijnOverheid akkoord was gegaan met het ontvangen van digitale post van GBLT door bij het bedrijf Logius ICT gegevens over X op te vragen. GBLT kreeg hiervoor van de Rechtbank een termijn van twee weken.

(Bron: FUTD)

Loon dga BV: Heeft afroommethode langste tijd gehad?

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, loon
Reacties uitgeschakeld voor Loon dga BV: Heeft afroommethode langste tijd gehad?

In artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 is geregeld hoe de hoogte van het gebruikelijke loon van een directeur-grootaandeelhouder (dga) moet worden bepaald. Eén van de manieren is een vergelijking van het loon van de dga met het loon van werknemers met de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de afroommethode, die in de rechtspraak tot ontwikkeling is gekomen, is het gebruikelijke salaris afgeleid van de omzet verminderd met alle kosten, met uitzondering van het salaris. Het saldo wat resteert, is dan het door de dga te genieten salaris. De vraag die opkomt is of de vergelijkingsmethode en de afroommethode naast elkaar zijn te gebruiken. Of kan een bepaalde methode pas bij uitzondering aan de orde komen?

Ontwikkeling afroommethode

De Hoge Raad heeft op 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8666, de afroommethode voorgeschreven voor het bepalen van het gebruikelijke salaris. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat in het geval waarin de opbrengsten van de B.V. voor 90% of meer voortvloeien uit de door de directeur verrichte arbeid, het óók mogelijk is het gebruikelijke loon op een alternatieve wijze te bepalen. Het gebruikelijke loon kan dan worden afgeleid door de opbrengsten van de B.V. te verminderen met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief loon van de werknemer), lasten en afschrijvingen. Dit lijkt erop dat er een keuzemogelijkheid is.

 

Afroommethode na Hoge Raad 17 september 2004

De Belastingdienst paste de afroommethode vanwege haar eenvoud en doorgaans hogere belastingopbrengst graag toe. De Hoge Raad en lagere rechters, steken daar de laatste jaren steeds vaker een stokje voor. In 2012 oordeelde de Hoge Raad in twee arresten dat de Belastingdienst de afroommethode niet mocht toepassen. In Hoge Raad 9 november 2012, ECLI:NL:HR2012:BW4167, ontving de B.V. een winstaandeel uit een samenwerkingsverband, waarin de dga arbeid verrichtte. In het arrest van de Hoge Raad 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4756, waren er naast de dga nog andere werknemers in dienst bij de B.V. In beide gevallen oordeelde de Hoge Raad dat de Belastingdienst de afroommethode voor het bepalen van het gebruikelijke loon niet mocht gebruiken. In beide gevallen vloeiden de opbrengsten van de B.V. niet nagenoeg geheel voort uit de door de directeur verrichte arbeid.

 

De werking van de afroommethode is nog verder beperkt door Hof Amsterdam op 12 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:72. Zie ook: Pas afroommethode als geen ‘comparable’ is gevonden. De Belastingdienst wilde het gebruikelijke salaris door middel van de afroommethode bepalen uit de omzet van de holding. De dga stelde dat er een soortgelijke dienstbetrekking was en wilde het loon vastgesteld hebben op het loon uit deze dienstbetrekking. Het hof oordeelde dat de afroommethode alleen dan in beeld komt als er geen of onvoldoende gegevens zijn over het gebruikelijke loon in een soortgelijke dienstbetrekking (vanaf 2015: meest vergelijkbare dienstbetrekking). Voorts week het loon van de dga niet in belangrijke mate af van het loon van de comparable. De inspecteur mocht het loon van de dga niet corrigeren op grond van de gebruikelijke loonregeling.

 

De bovengenoemde zienswijze van Hof Amsterdam wordt bevestigd door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1269. Zie ook: HR: vergelijkbaar loon beschikbaar, dan geen afroommethode. Volgens de Hoge Raad volgt uit de wettelijke regeling van artikel 12a, Wet op de loonbelasting 1964 juist dat deze regeling op een vergelijkingssystematiek is gebaseerd. Wanneer dus een loon beschikbaar is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden (sinds 2015: de meest vergelijkbare dienstbetrekking) als die van de dga in kwestie, kan toepassing van de afroommethode niet meer aan de orde zijn. Daarmee lijkt de Hoge Raad terug te komen op zijn arrest van 17 september 2004, waarin hij aangeeft dat er een keuze is tussen de vergelijkingsmethode en de afroommethode.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 februari 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:863, wees toepassing van de afroommethode ook af. Hierbij onderbouwde de rechtbank haar motivering onder meer met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016. Zie ook: Eerst vergelijkingsmethode, daarna afroommethode. Uitgangspunt voor het bepalen van het gebruikelijke loon moet de vergelijkingsmethode zijn. Wanneer die niet kan worden toegepast, komt de afroommethode in beeld. Daarbij rust op de inspecteur wel de verplichting om onderzoek te doen naar vergelijkbare dienstbetrekkingen. De inspecteur kan zich er niet van afmaken enkele algemene stellingen in te nemen. Als de inspecteur van mening is dat de vergelijkingsmethode niet kan worden toegepast, moet hij daarvoor met argumenten komen.

 

Conclusie

Recente rechtspraak laat zien dat de Belastingdienst de afroommethode bij het bepalen van het gebruikelijke loon niet zomaar kan toepassen. De vergelijkingsmethode is de hoofdregel. Als de Belastingdienst de afroommethode wenst toe te passen, dan moet de Belastingdienst eerst onderzoek doen naar vergelijkbare dienstbetrekkingen. Als daaruit blijkt dat geen vergelijking valt te maken tussen de dga en een werknemer met een vergelijkbare dienstbetrekking, komt pas de afroommethode aan de orde. Met de wijziging van de vergelijkingsmethode van soortgelijke dienstbetrekking naar meest vergelijkbare dienstbetrekking per 1 januari 2015, zal men eerder een vergelijking kunnen maken. Toepassing van de afroommethode zal in de toekomst naar verwachting dan ook steeds minder aan de orde zijn.

(Bron: Taxence)

Geen BOF over waardestijging aandelen in gemeenschap

Categories: Nieuws, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, schenken en erven
Reacties uitgeschakeld voor Geen BOF over waardestijging aandelen in gemeenschap

Als een B.V. een dga een pensioen heeft toegezegd, valt bij het overlijden van die dga de pensioenverlichting vrij. Daardoor stijgen de aandelen in waarde. Dit geldt ook voor de aandelen waartoe de partner van de dga op grond van het huwelijksvermogensrecht was gerechtigd. Deze waardestijging valt volgens Hof Den Bosch niet onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF). Dit kwam ook aan de orde in het programma Tax Talks van 11 april 2017.

In de zaak voor Hof Den Bosch waren een man en een vrouw in gemeenschap van goederen getrouwd. Samen hielden zij alle aandelen in een B.V., waarbij de vrouw in dienstbetrekking was. Zij bouwde via de B.V. pensioen op, zodat de B.V. een pensioenverplichting had opgenomen op haar balans. De vrouw overleed en de pensioenverplichting viel vrij. De inspecteur bestempelde 50% van de waardestijging als een fictieve verkrijging. Deze waardestijging betrof de aandelen die de man op grond van het huwelijksvermogensrecht al toekwamen. De Belastingdienst stond niet toe dat de man de BOF toepaste op deze fictieve verkrijging. Dit was terecht oordeelde Hof Den Bosch op 3 februari 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:360). Voor de BOF was vereist dat de aandelen bij de erflaatster hadden behoord tot een aanmerkelijk belang. Maar in deze zaak ging het juist om aandelen die tot de huwelijksgemeenschap behoorden. In het programma Tax Talks merkt mr. André Verduijn op dat de BOF misschien wel was toe te passen als de echtgenote alle aandelen in de B.V. zou bezitten. 

Beroep op besluit?

Een beroep op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 17 januari 2013, nr. BLKB2012/1221M heeft in zo’n geval evenmin zin. De staatssecretaris noemt in dit besluit een voorbeeldsituatie waarin men de BOF mag toepassen op een fictieve verkrijging. In dit voorbeeld gaat echter daadwerkelijk een firma-aandeel over van een vader naar zijn zoon, zo legt Verduijn uit. De situatie in de beschreven zaak verschilt in de ogen van het hof te veel met het voorbeeld in het besluit om met succes een beroep op het besluit te doen. 

(Bron: Taxence)

Extra aandacht van de belastingdienst voor horecabedrijven vanwege fraude in de horeca

Categories: Horeca
Reacties uitgeschakeld voor Extra aandacht van de belastingdienst voor horecabedrijven vanwege fraude in de horeca

De horeca krijgt van de Belastingdienst veel aandacht. De Belastingdienst krijgt veel tips en informatie over die branche binnen.

De Belastingdienst geeft geen terugkoppeling over wat concreet met informatie zoals tips en klikbrieven gedaan wordt. Dat komt door de fiscale geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst. Dat heeft de Staatssecretaris van Financiën geantwoord op vragen naar aanleiding van een aflevering van Brandpunt waarin gerept werd van mogelijke fraude in de horeca en dat de Belastingdienst van die fraude op de hoogte is door tips en klikbrieven.

De staatssecretaris erkent dat de horeca een branche is die veel aandacht krijgt van de Belastingdienst en dat de Belastingdienst daarover veel tips en informatie ontvangt die mede ondersteunend zijn bij het maken van keuzes, het houden van toezicht en het opsporen van fraude.

Zorg daarom dat u uw boekhouding en registraties in uw restaurant, café of hotel goed op orde heeft. Wilt u vrijblijvend kennismakingsgesprek hierover? Neem gerust contact op met ons.

Om een herinvesteringsreserve te kunnen gebruiken voor een andere tak van een bedrijf moet er sprake zijn van één objectieve onderneming.

Een arbeidsongeschikt verklaarde ondernemer heeft een pluimveebedrijf, een paardentak en de akkerbouw. In 2012 doet hij zijn pluimveebedrijf en pluimveerechten van de hand. Van de boekwinst die hierbij behaald heeft vormt hij een herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 600.000, waarvan hij in datzelfde jaar nog ruim € 50.000 afboekt in verband met de aanschaf van een bulldozer. De inspecteur stelt de aanslag IB 2012 echter vast zonder rekening te houden met de vorming van de HIR. Het geschil spits het geschil zich toe op de vraag of de ondernemer voor de boekwinst een HIR kon vormen die hij kon gebruiken voor de paardentak van zijn onderneming. De paardentak bestaat uit de verhuur van twee hallen, waarvan er één deels werd gebruikt door het pluimveebedrijf voor het drogen van mest en opslaan van machines, aan (beroeps)ruiters, verenigingen en bedrijven. Na beëindiging van het pluimveebedrijf werd beide hallen geheel verhuurd aan paardenliefhebbers. De omzet van de verhuur van de rijhallen is afzonderlijk in de jaarrekening vermeld.
Volgens de rechtbank is het mogelijk een HIR te vormen maar kan die alleen worden gebruikt binnen dezelfde (objectieve) onderneming en niet over de investeringsgrens heen. De paardentak en het pluimveebedrijf kunnen volgens de rechtbank niet als één onderneming worden aangemerkt. Beide ondernemingsactiviteiten verschillen zodanig van elkaar qua producten en diensten, markten, dat geen sprake is van één onderneming. Voor 2012 vermeldde de ondernemer de paardentak niet in zijn aangiften en ook uit de jaarrekening blijkt geen organisatorische en administratieve verbondenheid. Niet aannemelijk is dat de paardentak in enig opzicht dienstbaar is aan het pluimveebedrijf of andersom. Dat bepaalde machines en een hal voor zowel de paardentak als het pluimveebedrijf werden gebruikt is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van één onderneming. Daar vaststaat dat geen sprake is van één objectieve onderneming is ten onrechte een HIR gevormd voor de behaalde boekwinst.

(Bron: PKF)

Vanaf 1 januari 2017 mag men voor de eigen woning een bedrag van € 100.000 belastingvrij schenken aan een ander tussen 18 en 40 jaar. Maar wat als de verkrijger ‘over de datum’ is? Is dat einde verhaal? Moet de verkrijger ook aan de leeftijdseis voldoen bij het opknippen van de jubelton? En mogen partners ieder een ton schenken?

De eenmalige verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning (de jubelton) geldt vanaf 2017 niet alleen voor schenkingen van ouders aan kinderen. Iedereen kan een ton belastingvrij schenken, mits aan bepaalde wettelijke vereisten wordt voldaan. Zo moet de verkrijger tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het kan echter gebeuren dat de verkrijger niet voldoet aan deze leeftijdseis. In dat geval kan men toch een beroep doen op de jubelton als de verkrijger een partner heeft die wel voldoet aan de leeftijdseis. De schenker ‘leent’ voor de toepassing van de vrijstelling slechts de leeftijd van de partner en hoeft die partner niet daadwerkelijk een ton te schenken.

 

Wie is een partner?

Voor de schenkbelasting wordt als partner aangemerkt de echtgeno(o)t(e) en de geregisterde partner. Twee ongehuwde personen worden als partner aangemerkt als zij gedurende twee jaar (en niet zes maanden zoals bij de erfbelasting) vóór de schenking:

a.      beiden meerderjarig zijn;

b.      op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland;

c.      volgens een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;

d.      geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en

e.      niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.

 

Jubelton uitsmeren

De eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling van € 100.000 is een eenmalige faciliteit die in één kalenderjaar kan worden gebruikt. Dat is de hoofdregel. Doet men in de aangifte een beroep op de vrijstelling en wordt deze slechts gedeeltelijk benut? Dan kan het onbenutte deel gespreid worden over de twee daaropvolgende kalenderjaren. Die schenkingen (lees: het claimen van de vrijstelling en daadwerkelijk overmaken van het bedrag) moeten wel plaatsvinden in de periode dat de verkrijger niet ouder is dan 39 jaar. Zo niet, dan komt de vrijstelling te vervallen.

 

Hoeveel keer een ton?

Ouders mogen samen eenmalig een bedrag van € 100.000 belastingvrij schenken aan hun kind, zolang de som van de schenkingen in één kalenderjaar niet hoger is dan de vrijstelling. Ook voor ouders die gescheiden zijn en allebei een schenking doen, geldt dat de som van de schenkingen in één kalenderjaar niet hoger mag zijn dan het bedrag van de vrijstelling. Een kleinkind kan echter wel € 200.000 belastingvrij krijgen als de grootouders zijn gescheiden.

 

Let op!

Indien schenkingen worden gedaan binnen een jaar vóór het huwelijk van de schenkers of begiftigden, wordt het huwelijk al geacht te bestaan ten tijde van de schenkingen.

(Bron: Taxence)

De Belastingdienst heeft bekend gemaakt dat zzp’ers en hun opdrachtgevers tot 1 januari 2018 niet gecontroleerd en bestraft zullen worden als blijkt dat er onbedoeld toch een dienstbetrekking blijkt te zijn. Wat betekent dit in praktijk?

Modelovereenkomst

Sinds het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) maken zzp’ers en hun opdrachtgevers gebruik van modelovereenkomsten. Via deze overeenkomsten kunnen partijen het bestaan van een dienstbetrekking uitsluiten.

Tip: Partijen kunnen een eigen modelovereenkomst opstellen, maar ze kunnen ook gebruik maken van overeenkomsten die op de site van de Belastingdienst zijn gepubliceerd.

Geen risico voor opdrachtgever

Sinds het verdwijnen van de VAR lopen ook opdrachtgevers een risico als blijkt dat er tussen opdrachtgever en -nemer toch een dienstbetrekking bestaat. Om te voorkomen dat zzp’ers hierdoor uit de gratie raken, heeft de fiscus bekend gemaakt dat ze voorlopig niet corrigerend optreedt als er ten onrechte geen loonheffing is ingehouden.

Wel bij fraude

De fiscus treedt wel op als er duidelijk sprake is van fraude. Dit is het geval als men met opzet een situatie van schijnzelfstandigheid creëert, terwijl er gewoon een dienstbetrekking is.

Let op! De fiscus legt in alle andere gevallen in ieder geval tot 1 januari 2018 geen naheffingen en boetes op.

De fiscus gaat samen met sociale partners bezien of het begrip dienstbetrekking wellicht aanpassing behoeft. Pas als hierover duidelijkheid bestaat, gaat men weer over tot handhaving. Het kan dus zijn dat er ook na 2018 nog niet direct naheffingen en boetes zullen worden uitgedeeld.

(Bron: HLB)

Vandaag is het wetsvoorstel ‘beperking wettelijke gemeenschap van goederen’ door de Eerste Kamer aangenomen. De nieuwe wet brengt verandering in de traditie van de gemeenschap van goederen in Nederland. Al heel lang wordt bij een echtscheiding (bijna) alles fifty-fifty-gedeeld, als paren niet op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. Kort samengevat is het uitgangspunt van de nieuwe huwelijksregels dat bij een scheiding niet meer alles fifty-fifty wordt gedeeld.

Aansluiting bij de werkelijkheid

Netwerk Notarissen is vanaf het initiatief van D’66, VVD en PvdA voorstander van de modernisering van de huwelijksregels. “De maatschappelijke werkelijkheid is de afgelopen jaren drastisch veranderd onder meer doordat mensen al jaren samenwonen vóór het huwelijk en vaak meerdere keren in hun leven trouwen. De wet moet aansluiten bij die werkelijkheid én bij wat de meeste mensen in Nederland een goed systeem vinden”, zegt Lucienne van der Geld, directeur van Netwerk Notarissen.

Gevolgen voor echtscheidingen en erfenissen

Er is in de Tweede en Eerste Kamer flink gediscussieerd over de nieuwe wet. Ook buiten de Kamers waren er tegenstanders en uiteindelijk werd vandaag met 1 stem verschil de wet aangenomen. “Tegenstanders hanteerden onder meer het argument dat het ingewikkeld wordt als niet alle bezittingen en schulden in de gemeenschap vallen. Maar dat zijn we nu van erfenissen waarover in het testament is vastgelegd dat ze niet in de gemeenschap vallen, al gewend.”

Paren die met elkaar discussies willen voorkomen over wat er wel en niet gedeeld moet worden bij een scheiding kunnen voorzorgsmaatregelen nemen. Netwerk Notarissen gaat zodra de nieuwe huwelijksregels zijn ingevoerd de mogelijkheid bieden het vermogen van beide partners bij de notaris op papier te laten zetten voordat zij trouwen. De notaris kan dan meteen praktische tips geven over hoe ze hun financiën het beste tijdens het huwelijk kunnen regelen.

Huwelijkse voorwaarden

De nieuwe huwelijksregels zijn een stap in de goede richting vindt Netwerk Notarissen. “We hebben de initiatiefnemers laten weten dat we liever een nog grotere stap naar modernisering gezet hadden gezien. Nu blijft het bijvoorbeeld voor partners met een bedrijf nodig om huwelijkse voorwaarden te maken om de partner te beschermen tegen ondernemersrisico.” Dit heeft te maken met wat er in de nieuwe huwelijksregels over de schulden is geregeld.

(Bron: Netwerk Notarissen)

Een faillietverklaring is mogelijk als er aangetoond kan worden dat er minstens één andere crediteur is die niet wordt betaald (pluraliteit). Deze tweede vordering wordt ook wel steunvordering genoemd. Uit een recente uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch blijkt dat conceptvorderingen ook als steunvorderingen kunnen dienen.

In deze zaak ging het om een conflict tussen de Belastingdienst en Komobouw Bouwcare Benelux bv. De fiscus had het faillissement  van Komobouw aangevraagd. In dit verzoek gaf de Belastingdienst aan dat hij in totaal € 26.730 tegoed had van Komobouw. Dit bedrag bestond uit de optelsom van BTW-aanslagen uit 2010, 2014 en 2016 en aanslagen voor de vennootschapsbelasting (VPB-aanslagen). Daarnaast liet Komobouw volgens de fiscus ook andere schuldeisers onbetaald. De rechtbank wees de faillissementsaanvraag af omdat er volgens de rechter onvoldoende was gebleken dat Komobouw meerdere schuldeisers moest betalen. Volgens de rechter was er dan ook geen grond om de organisatie failliet te verklaren. De fiscus was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De schuld bij de Belastingdienst was toen al opgelopen tot € 82.000. In hoger beroep overhandigde de Belastingdienst stukken van drie verschillende schuldeisers van Komobouw. Met deze documenten wilde de fiscus bewijzen dat meerdere schuldeisers niet werden betaald.

Concept steunvordering was voldoende

Het hof stelde voorop dat de faillissementsprocedure naar zijn aard beperkt is en zich niet leende voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en omstandigheden. Na een kort onderzoek was de schuld die Komobouw bij de Belastingdienst had, volgens de rechter vast komen te staan. Bij het hof beriep de fiscus zich primair op de slechte financiële situatie die hij onderbouwde met een lijst met crediteuren van Komobouw. Dit overzicht was ook naar voren gekomen tijdens een boekenonderzoek naar de boekhouding van Komobouw. Deze schuldeisers waren benaderd door de fiscus, waarna de Belastingdienst van hen schriftelijke stukken ontving. Het hof was van mening dat deze stukken ook als bewijs konden dienen voor het feit dat Komobouw opgehouden was met het betalen van de vorderingen, waardoor de onderneming failliet kon worden verklaard. Het hof kwam tot dit oordeel omdat deze vorderingen door (een werknemer van) Komobouw of een externe waren opgenomen in de boekhouding. Dat er in de boekhouding achter een aantal vorderingen ‘concept’ was opgenomen, wijzigde de beslissing van het hof niet. Door het opnemen van deze vorderingen in de boekhouding werd aannemelijk dat er ten minste twee crediteuren waren, terwijl één steunvordering voldoende was. Het faillissement kon dus op grond van de conceptvorderingen in de boekhouding worden aangevraagd.

(Rendement)